Blog Image

Maandans

It's a marvelous night for a moondance!

Meningen over actuele gebeurtenissen. Of oude teksten "revisited". Startend vanuit een persoonlijke nood om gehoord/gelezen te worden. Een beetje pretentieus, misschien, in de hoop zo een discussie aan te zwengelen. Of toch op zijn minst tot nadenken te stemmen. Leuk tijdverdrijf mag ook, natuurlijk. O ja, de naam "Maandans" is de letterlijke vertaling van "Moondance", een management-boekingkantoor voor jonge Belgische rockbands dat ik eind jaren tachtig had, maar vooral: een heerlijk swingend nummer van een toen nog piepjonge Van Morrison, één van mijn favoriete artiesten. Kom ook eens langs op Twitter: @FrankVanLaeken of op mijn website: www.frankvanlaeken.eu

Bloksaland

Samenleving Posted on vr, november 01, 2019 12:51:37

Laten we er even van uitgaan dat Walter De Donder, burgemeester van Affligem en van het dorp van Samson & Gert, plus kandidaat-partijvoorzitter van de CD&V, het niet racistisch of kwaadwillig bedoelde, toen hij het had over de ‘ontvolking’ van sommige Brusselse of Antwerpse wijken. Dat hij niet tégen die ‘nieuwe’ bewoners sprak, maar vóór de originele wijkbewoners. Dat hij niets heeft tegen inwijkelingen. Het zou kunnen, al overtuigde zijn verdediging achteraf niet echt. Maar stel, stél, dat hij het oprecht meende, dan zou je een zinvolle discussie kunnen beginnen. Want er is wel degelijk een probleem. Praat met autochtone ouderen die al heel lang op dezelfde plek wonen en ze zullen klagen over te veel nieuwkomers. Versta: mensen die hún taal niet spreken, hún gewoonten niet overnemen, hún manier van leven niet klakkeloos kopiëren. Kortom, die niet een beetje hén worden.

De multiculturele samenleving is een feit. En dat feit zal in de toekomst bevestigd worden. Zo gaat dat nu eenmaal: alles en iedereen bougeert voortdurend. In plaats van daar in een ‘Eigen volk eerst’-reflex tegen te ageren, zouden we dat feit moeten erkennen en ernaar leven. Daar zit nu net het probleem. We hebben de nieuwkomers jarenlang bij elkaar gepropt in hele of halve getto’s, omdat ons dat gemakkelijk uitkwam en omdat we zo een bestemming vonden voor die verkommerde huizen in buurten waar mensen liefst niet meer willen leven. Wie de financiële middelen niet had, bleef er wonen en voelt er zich nu verweesd. Dat is voor een deel xenofoob, maar ook begrijpelijk. Mensen willen herkenbaarheid, omdat dat veilig aanvoelt. Liever een sjoemelende blanke buur die vrouw en kinderen slaat, dan een doodeerlijke familie van Marokkaanse origine, met hun rare gewoonten ook altijd. Ramadan. Suikerfeest. Lawaai na elf uur ’s avonds. Wat denken ze wel!?

Stads- en gemeentebesturen hebben al decennialang boter op hun hoofd. In plaats van de maatschappelijke realiteit te aanvaarden en ernaar te handelen, hebben ze die genegeerd en zowel de nieuwkomers als de oorspronkelijke bewoners aan hun lot overgelaten. Politici van divers pluimage hebben die zelfs tegen elkaar opgezet, omdat hen dat goed uitkwam, lees: stemmen opbracht. De gettoïsering van de samenleving is van bovenuit gestimuleerd. De gevolgen zien we nu. Als het dat is wat Walter De Donder wilde aankaarten, fair enough. We hebben te weinig voor de samenleving gedaan, voor iederéén in de samenleving, tenzij dan voor de elite die zelf kan bepalen waar ze staat, gaat en woont.

Maar ik vrees dat het dat niet was, wat De Donder bedoelde. Ik vrees dat hij op dezelfde lijn zit van N-VA-politica Nadia Sminate, die begin vorige week in De afspraak advocaat Abderrahim Lahlali toebeet dat zij — en ze bedoelde: mensen met een migratieachtergrond — dankbaarder zouden moeten zijn voor de kansen die de samenleving hen biedt. En dus mocht Lahlali, vond Sminate, geen IS-strijders verdedigen. In de Top 10 van Domme Uitspraken 2019 zal Sminate hoog scoren. Want ze zei twee dingen tegelijk: 1) rechtspraak hoeft niet te gelden voor sommige misdadigers, 2) mensen met een vreemde roots horen er niet bij. Ze zei dus ongeveer letterlijk: “Ik, Nadia Sminate, ben niet helemaal thuis in deze samenleving”. Tenzij je dankbaar en braaf en volgzaam bent, natuurlijk. Tenzij je niet alleen integreert, maar ook assimileert. Maar zelfs dan nog: blijf dankbaar dat deze samenleving je tolereert en een stukje omarmt, ook al is dat niet van harte. Veel verder kan zelfontkenning niet gaan.

Wat De Donder en Sminate met andere woorden zeggen: zelfs als je hier geboren bent en de Belgische nationaliteit hebt, zal je altijd een vreemdeling (een migrant) blijven, omdat je ouders of je grootouders naar hier geëmigreerd zijn. Niet verwonderlijk dat het applaus het luidst klonk bij extreemrechts. Dit punt maken ze namelijk al jaren: als je niet wit bent, blijf je een buitenstaander en zal je hooguit worden getolereerd. Joël De Ceulaer heeft verdorie gelijk: Filip Dewinter is de invloedrijkste politicus van de voorbije dertig jaar, ook al heeft ie nog nooit een bestuurlijk mandaat uitgeoefend. Zie punt 16 van het infame 70-puntenplan uit 1992: recht en orde herstellen in de gettowijken. Goed idee, meneer De Donder? Of punt 24: sociale huisvesting voor eigen volk eerst. Doe je mee, mevrouw Sminate?

Sinds anderhalve week klinkt het ‘Eigen volk eerst’ heel luid en niet alleen vanuit de hoek waarvan je dat zou mogen verwachten. Als je een licht afwijkende huidskleur hebt, moet je zwijgen en dankbaar knikken. Theo Francken doet dezer dagen zijn uiterste best om aan te tonen dat niet-Europese migranten onze steden en gemeenten overwoekeren. Wat moet je daarmee, als je van hier bent en toch te horen krijgt dat je er niet zou moeten zijn? Met daarbovenop dan nog eens termen als ‘ontvolking’ of ‘omvolking’ waarmee men je rond de oren slaat, terminologie die recht uit de handboekjes van fascistoïde organisaties komen? De boodschap van de voorbije anderhalve week is enerzijds dubbelzinnig (‘Je moet je integreren, waaronder wij, witte Vlamingen, verstaan: assimileren’) en anderzijds bijzonder agressief (‘Neen, je zult hier nooit thuis zijn’). Enerzijds, anderzijds, misschien wordt die De Donder wel partijvoorzitter…

Welkom in Bloksaland.



Voltooid leven

Samenleving Posted on vr, november 01, 2019 12:00:49

Zondag zag ik de interimvoorzitter van de CD&V, Griet Smaers, in De zevende dag in debat gaan over de verlenging van de abortustermijn van twaalf naar achttien weken. Haar partij is tegen (wisten we al), zal dat nooit goedkeuren (wisten we al), had al grote ethische bedenkingen bij de goedkeuring van de wet in 1990 (wisten we al), maar wat we nog niet wisten is dat mevrouw Smaers ervoor pleitte dat er langer wordt nagedacht en gepraat over een eventuele abortus, binnen het gezin en de familie. In mijn hersenen knetterde het: ze wil dat er a) langer over gediscussieerd wordt, en ze is b) sowieso tegen die uitbreiding. Dat wil dus zeggen: ze wil tijd winnen. Terwijl het er eigenlijk op neerkomt dat de CD&V — zeg in dit geval gerust terug CVP — behoudens medische hoogdringendheid om het leven van de zwangere vrouw te redden tégen abortus is en blijft. Zeg dat dan gewoon! Dat is een legitiem standpunt, al verfoei ik de religieus geïnspireerde ‘het leven is heilig’ gedachte erachter. Duidelijkheid heeft zo zijn voordelen. Je weet waar iemand voor staat. Of niet voor staat.

CD&V is ongetwijfeld ook tegen de uitbreiding van de euthanasiewet bij ‘voltooid leven’, een debat dat deze week werd aangezwengeld middels een opiniestuk van Open VLD-voorzitter Gwendolyn Rutten in De Morgen. Een deskundige als professor Distelmans waarschuwde onmiddellijk dat dit een moeilijke discussie wordt: hoe bepaal je dat iemand honderd procent levensmoe is? Bij een aanvraag tot euthanasie worden twee artsen onafhankelijk van elkaar geconsulteerd om te oordelen of een patiënt ‘aanhoudend ondraaglijk en uitzichtloos’ fysiek of psychisch lijdt. Dat is, in de meeste gevallen, meetbaar. De pijn van Marieke Vervoort viel terug te brengen tot een lichamelijk probleem, haar ondraaglijk lijden was reëel en helaas maar al te zichtbaar voor haar naasten. In dat geval is euthanasie — zoals het woord het zelf al omschrijft — ‘een goede dood’. Het leven is niet meer waard geleefd te worden, de mens in kwestie lijdt meer dan ie leeft. Sterven is dan waardiger dan verder te leven. Dat werd in een wet van 28 mei 2002 verankerd, in die ene periode waarin de christendemocraten acht jaar lang op de oppositiebanken van het parlement en van het leven zaten.

Ik ben zelf sinds 31 oktober 1994, gisteren precies vijfentwintig jaar geleden, lid van de vzw Recht op Waardig Sterven, die toen nog ijverde voor een wettelijke regeling van euthanasie. Slimme mensen als Hugo Van Den Enden en Etienne Vermeersch namen daar openlijk standpunten over in en werden jarenlang verketterd. Het waren in de ogen van hun tegenstanders net geen nazi’s (of net wel, volgens sommigen). Ik was toen 35 en kerngezond, en ben vandaag 60 en — voor zover ik weet — kerngezond. Idealiter kies je niet voor euthanasie op een moment dat je lijdt, maar op een moment dat je nog volop lééft. Een bewuste keuze, voor later, moest het ooit van pas komen. Omdat je niet zinloos wil lijden, geen plant wil worden, niet in een situatie wil komen dat je niets meer aan het leven hebt (of dat die ‘kosten-baten’-analyse, om het zo maar even te noemen, zéér negatief wordt). Dat is míjn keuze. Mijn wilsverklaring betekent niet dat ik dood wil, wel integendeel: ik wil leven, maar dan wel waardig. Meer is het niet. Ik heb dat papiertje destijds niet ondertekend om op latere leeftijd verplicht te worden tot euthanasie. Respecteer mijn keuze, alstublieft, zoals ik ook de uwe respecteer (maar sta me toe om u niet altijd te begrijpen, zo gaat dat nu eenmaal met keuzes).

Het debat dat Rutten wilde lanceren, werd meteen in de kiem gesmoord. Door deskundigen, wat ik begrijp. Distelmans was duidelijk: laten we toch vooral eerst euthanasie bij dementerenden wettelijk proberen te regelen. Hij heeft een punt. Anderen hadden geen punt, zelfs niet eens het begin van een argument. Mensen die ik doorgaans als genuanceerd pleeg te bestempelen riepen allerlei domme dingen. Dat de Open VLD een wel heel drastische manier had gevonden om te besparen op pensioenen, bijvoorbeeld. Dat dit neerkomt op een geassisteerde vorm van zelfdoding. Dat het feit dat mensen aangeven om niet meer te willen leven, meer zegt over de maatschappij dan over de mens. Zo open je geen debat, zo sluit je het meteen. Makkelijk zat, je hoeft er niet meer over na te denken. ‘Wat is dat dan, een voltooid leven?’ vroegen verschillende twitteraars zich af. Correcte vraag, maar ik had niet de indruk dat ze op het antwoord zaten te wachten.

Ik weet niet hoe ik over euthanasie bij voltooid leven moet denken, ik moet daarover nadenken. Vooral omdat ik mijn leven nog lang niet als voltooid beschouwd. Maar ik begrijp dat iemand als Lutgart Simoens, 91, die haar ouders, twee echtgenoten, twee kinderen, twee broers en een kleinkind heeft verloren, zelf wil bepalen dat het óp is. Vandaag misschien nog niet, maar mogelijk wel morgen of overmorgen of volgend jaar of als ze net 95 is geworden. Kunnen we haar dat ontzeggen? Erger nog: willen we als samenleving dat zo iemand naar het kanaal strompelt of naar de dichtstbijzijnde spoorweg? Of dat ze met haar autootje rechtdoor rijdt in een bocht? Want daarover gaat het natuurlijk óók. Als iemand écht levensmoe is, rest hem of haar momenteel maar één optie: zelfmoord. Klinkt cru, is het ook, maar het is de maatschappelijke realiteit. Willen we dát?

Ja, we moeten de samenleving veranderen, zodat iedereen er zich blijft in thuis voelen, maar dat hoor ik nu al sinds ik piepjong was. En er gebeurt maar niets. We laten de oudjes aan hun lot over. Soms kan dat ook niet anders, want we moeten zelf werken, willen afspreken met vrienden, met vakantie gaan, gewoon een avondje voor tv hangen, kortom: we moeten zelf ook volop kunnen leven. Toen ik dat voor het eerst hoorde werden mensen gemiddeld 70 jaar, tegenwoordig zijn we de 80 een eindje voorbij. Over twintig jaar zullen we wellicht richting 90 strompelen. Zonder massaal veel geld — dat er niet is! — in de zorg te pompen, zodat onze senioren een hele dag interessante dingen omhanden hebben en de beste medische bijstand genieten, zal dat betekenen dat het aantal vereenzaamde, levensmoeë 80-plussers alleen maar zal toenemen. Kom niet klagen, beste tegenstanders van euthanasie, dat het vermaledijde suïcidecijfer in de toekomst niet daalt.

Een correct debat opstarten is het minste wat we voor de ouderen van de toekomst kunnen doen. Voor onszelf, dus.



Leermeester kan leerling nog tactisch verrassen

Sport Posted on wo, oktober 30, 2019 10:02:46

(Mijn ‘Bankzitter’ van maandag in De Standaard.)

De topper tussen Club Brugge en Standard eindigde op een gelijkspel, 1-1. Billijk heet dat dan, al viel de wedstrijd enigszins tegen. De beste actoren zaten op de bank. Philippe Clement en vooral Michel Preud’homme blonken uit met gedurfde keuzes.

Het mooiste moment van Club-Standard speelde zich nog voor de aftrap af. Raoul Lambert werd gefêteerd voor zijn 75ste verjaardag. Staande ovatie voor de spits die tussen 1962 en 1980 alleen maar op de Klokke en in het Jan Breydelstadion heeft gevoetbald en 269 keer raak trof voor Club, meer dan wie ook, en dan was ie zelfs nog vaak afwezig door een spierblessure. De oprechte emotie zorgde voor tranen bij de gevierde en een krop in de keel bij de toeschouwers. Monumentenzorg is een belangrijk onderdeel van deze balsport.

Benieuwd wie er over vijftig jaar van deze generatie voetballers zo’n eerbetoon te beurt zal vallen. Niet iemand die zijn hele carrière voor Club zal gespeeld hebben, ongetwijfeld, daar is het hedendaagse voetbal te volatiel voor geworden. Brandon Mechele, Hans Vanaken en Ruud Vormer komen nog het dichtst in de buurt van een clubspeler.

Tactische masterclass

Minder dan 64 uur na de Europa League-uitwedstrijd in Frankfurt had Michel Preud’homme zijn team op zes plaatsen gewijzigd. Vijf dagen na de afstraffing tegen PSG wisselde Philippe Clement enkel Dennis voor Okereke. De Europees geschorste Vormer kwam logischerwijs terug in het elftal ten koste van jonge debutant De Ketelaere.

Het was uitkijken naar het duel der dug-outs tussen de leerling en zijn leermeester, zij het dat die leerling zijn mentor de voorbije seizoenen overvleugeld had. Toch was het Preud’homme die de eerste helft een masterclass tactiek gaf. Niet dat Standard zo geweldig speelde, maar het elftal stond perfect. Amallah sloot het dichtst aan bij targetman Oulare, Bastien dook af en toe gepast in de diepte, wat al na vier minuten een doelpunt opleverde, Mpoku kreeg als taak om Vanaken te schaduwen en deed dat zeer toegewijd.

Club slaagde er niet in gaten te creëren. Geen doorkomen aan. Achteraf maakte Clement zich boos omdat hij een paar jongens had gezien die allesbehalve fris aan de aftrap stonden, zonder dat ze hem daarop attent hadden gemaakt. We vermoeden dat hij Tau en Diatta bedoelde. Net als tegen PSG viel op dat Club in het aanvallende compartiment te veel eendimensionale voetballers heeft rondlopen. Okereke, zeer bleekjes weer ondanks een doelpunt, Tau, Diatta, Dennis en Openda zijn snel, vinnig en wendbaar, nuttige eigenschappen, maar in topwedstrijden valt in de eerste plaats hun technisch onvermogen op. Als je tegen een Europese (sub)topper speelt, moet de bal aan je voet kleven na een controle. In de Belgische competitie kom je er nog mee weg, dankzij die snelle voetjes en het veel lagere tempo. In de Champions League niet, tenzij uitzonderlijk in een uitmatch tegen een arrogante tegenstander als Real. Tau werd bij de rust vervangen, Diatta mocht negentig minuten blijven klungelen.

Een ander pijnpunt van Club in de 3-5-2 die Clement hanteert, zijn de defensief zwakke vleugels. Diatta is een vleugelaanvaller die actie moet kunnen maken in het laatste derde van het veld, Sobol – nochtans een linksback van nature – heeft eveneens te weinig oog voor wat er in zijn rug gebeurt. Denk aan het vroege doelpunt van PSG dinsdag, toen hij Di María zomaar de rechterflank cadeau gaf. Bovendien koos Preud’homme voor slechts één spits, waardoor minstens één Brugse centrale verdediger niet goed wist wat te doen: inschuiven of afwachten. Dat zorgde voor verwarring, foute keuzes en slechte inspeelpassen.

Dipje

Na de rust kantelde de match en dat had dan weer te maken met een kwade toespraak én tactische ingrepen van Clement. Diagne en Balanta kwamen voor Tau en Rits. Riskant, want ne de vroege vervanging van Mata waren er van dan af geen wisselmogelijkheden meer. Maar het rendeerde wel. Binnen de twee minuten stond het 1-1. Invaller Balanta stuurde Vormer diep en die gaf al zijn achtste assist van het seizoen, Okereke trapte een beetje stuntelig binnen. Erop en erover leek het logische vervolg te worden, maar zover kwam het niet.

Club domineerde steriel in een kansarme tweede helft. Diagne woog wel op de verdediging, maar minder dan Wesley, die node gemist wordt, omdat hij verschillende soorten voetbal aankon. Kort en lang, voetballen en bikkelen, frivool en ongecompliceerd. Die 25 miljoen euro transfergeld compenseren het sportieve verlies niet. Ook bij Standard liep er een spits rond met technische mankementen. Obbi Oulare trapte eens opzichtig over de bal en liet die bij bijna elke controle een meter van zijn voet stuiten. Zo wordt het makkelijk verdedigen.

Opmerkelijk is dat Club nog geen enkel punt liet liggen buitenshuis, maar op Jan Breydel al drie keer op een gelijkspel werd gehouden, door Eupen, Genk en nu Standard. Club behoudt wel drie punten voorsprong op Standard, met een wedstrijd minder gespeeld. En Gent sluipt niet dichterbij, omdat het weer niet kon winnen uit. In de stand lijkt er dus niets aan de hand voor Club, maar voetballend zitten ze in een dipje en de beperkingen van de kern beginnen op te vallen. Woensdag wacht Club een lastige klus in Waregem.



Zoek de zeven verschillen

Sport Posted on wo, oktober 23, 2019 09:57:45

(Deze bijdrage verscheen maandag als ‘De bankzitter’ in De Standaard.)

Er werd uitgekeken naar de eerste opdracht van nieuwe trainer Frank Vercauteren in het Astridpark. Anderlecht won met 4-1 van Sint-Truiden, een geflatteerd resultaat. Het realisme van de coach viel onmiddellijk op. Meer defensieve zekerheid, balbezit is minder belangrijk, Adrien Trebel is terug.

Het is de meeste waarnemers in de luwte van de interlandweek wellicht ontgaan, maar eigenlijk is Vincent Kompany ontslagen bij Anderlecht. De ‘manager’ in speler-manager werd na het zwakke seizoenbegin op non-actief gesteld. Dat Frank Vercauteren het nu voor het zeggen heeft in de dug-out is een blamage voor zijn project: Vercauteren liet niet na om op zijn eerste persconferentie te benadrukken dat hij de enige sportieve baas is. Wat zat Simon Davies daar de voorbije maanden te doen? Waarom werden voormalige clubiconen Frank Arnesen en Pär Zetterberg eigenlijk teruggehaald? Zal Kompany lang berusten in zijn nieuwe, ondergeschikte rol? En hoe compatibel zijn ’the Prince’ en ‘de kleine prins’?

Voor zijn eerste wedstrijd als hoofdcoach moest Vercauteren het stellen zonder centrale verdedigers. Kompany is nog altijd geblesseerd, Luckassen was geschorst en Sandler ziek. Dus moest Cobbaut weer centraal spelen, naast de 17-jarige Kana. Een gelukje dat hij mocht beginnen met een thuismatch tegen het wisselvallige STVV, dat ver afstaat van de revelatie van vorig seizoen, die toen maar net Play-off 1 misliep. Na tien minuten was de wedstrijd al gespeeld, doelpunten van Chadli en Kana. Het tegendoelpunt van Boli halfweg de tweede helft was even onverwacht als vervelend, maar de reactie was prompt: Roofe scoorde zijn eerste en vierde dat uitbundig. Chadli maakte er nog 4-1 van.

Defensieve zekerheid

Frank Vercauteren is geen voetbalromanticus. Zijn realistische filosofie staat haaks op Het Project. ‘Trust the process’ is nooit zijn adagium geweest. Deze trainer laat niets aan het toeval over, past zich vaak aan de tegenstander aan, wil niet per se de bal hebben. Wat viel er al op – met dien verstande dat hij nog lang niet over al zijn manschappen beschikte?

1. Vleugelbacks blijven op de vleugel in een heldere 4-3-3. Kompany wilde Anderlecht op z’n Guardiola’s laten spelen, met backs die centraal op het middenveld inschuiven om daar een overtal te creëren. Vercauteren liet Sardella en Dewaele het spel breed houden. En hij hield hen achterin.

2. Defensieve zekerheid inbouwen. Er werd geopteerd voor een driehoek met de punt naar voren. Dus: twee controlerende middenvelders, Sambi Lokonga en de heropgeviste Trebel. Daarvoor genoot Verschaeren veel vrijheid.

3. Een diepe spits is geen valse nummer negen. Al dient gezegd dat Kemar Roofe ook al in het bekerduel op Beerschot en de vorige competitiewedstrijd in Charleroi centraal voorin stond. Een spits moet wegen op een verdediging.

4. Frivool balbezit op eigen helft is niet aan de orde. Geen gepingel in het eigen strafschopgebied. Al blijven de goeie voeten van doelman Van Crombrugge een meerwaarde als er geen andere opties zijn.

5. Balbezit hoeft niet, de bal snel veroveren ook niet. Na de vroege 2-0 wachtte Anderlecht af, het zette de verdedigers van STVV nauwelijks onder druk.

6. Spelers zwerven niet meer, ze blijven op hun positie. Wervelend is dat niet, verrassend evenmin, maar het biedt het voordeel van de duidelijkheid.

7. Verdedigende wissels kunnen ook. Na de onverwachte tegengoal verving Vercauteren prompt vleugelaanvaller Saelemaekers door nóg een controleur, Kayembe. Verschaeren werd naar de vleugel verbannen.

Als een veldheer, met gekruiste armen, keek Frank Vercauteren toe. Hij zag dat het voor hem goed genoeg was. Het volk was blij dat het nog eens een thuiszege kon vieren.

Besluiteloos Genk

Club Brugge had vrijdagavond al zuinig gewonnen in Moeskroen. Een doelpunt van Vanaken volstond. Meestal zegt men dan: als je matig of slecht speelt en toch wint, word je kampioen. Standard won zaterdag ook, omdat de videoreferee niet ingreep bij een twijfelgeval. Geen ‘clear and obvious error’ van het scheidsrechterlijke trio, dus ook geen correctie door de VAR. Zo hoort het. Genk-trainer Mazzu wees dan wel op een stilstaand beeld op zijn smartphone, wat moest aantonen dat de bal in de voorafgaande fase over de zijlijn was gegaan, maar helemaal duidelijk was dat niet. Dus zit Standard in een maand met niets dan moeilijke wedstrijden aan 5 op 9. In de stand blijft het hangen op drie punten van Club, met een wedstrijd meer gespeeld. Zondag zal duidelijk worden of de Rouches een woordje meespreken in het titeldebat. Dan moeten ze naar Jan Breydel, minder dan 72 uur na de Europese uitwedstrijd in Frankfurt. Club Brugge kan twee dagen extra recupereren na het Champions League-duel tegen PSG.

Voor Genk, dat woensdag Liverpool ontvangt in diezelfde Champions League, verloopt het seizoen moeizaam. Vier nederlagen in tien wedstrijden, 16 punten op 30, dat zijn statistieken om net wel of net niet Play-off 1 te halen. Dubbeltje op zijn kant, als het zo doorgaat. Veel te mager voor een uittredende landskampioen en het wijst helaas ook op een zekere continuïteit: na een landstitel volgt voor Genk telkens weer een mindere jaargang. De Limburgers begonnen verdienstelijk op Sclessin, domineerden grote delen van de wedstrijd, maar waren besluiteloos en misten creativiteit. Pozuelo, Malinovski, Trossard en Clement worden node gemist.

Daarmee eindigt een alweer om de foute redenen bewogen week voor het Belgische voetbal. Genk en STVV weigeren de door de bondsprocureur voorgestelde straf – twee punten aftrek voor beide clubs en wedstrijd overspelen achter gesloten deuren – voor de onderbroken derby te aanvaarden: Genk heeft een procedurefout opgemerkt (de veiligheidsverantwoordelijke van Sint-Truiden had niet kunnen overleggen met de scheidsrechter vóór het stopzetten van de wedstrijd) en bij STVV vinden ze dat de schuld integraal bij de Genkse fans ligt. Nul komma nul verantwoordelijkheidsbesef.

Dat kan je ook zeggen over de beslissing van 1B-club Lommel om Peter Maes aan te stellen als nieuwe trainer. Maes is een jaar geleden in verdenking gesteld van witwaspraktijken en van het deel uitmaken van een criminele organisatie, laten we dat niet vergeten. Het kan allemaal in dit immorele wereldje, dat zich nog altijd verheven acht boven de ‘gewone’ samenleving en de burgerlijke rechtspraak.



Internationalisme

Politiek Posted on za, oktober 19, 2019 12:54:26

‘De enige efficiënte remedie tegen de Europese onmacht is meer Europa en minder natiestaat,’ schrijft Paul Goossens vandaag in zijn column in De Standaard. ‘Dat is precies het tegendeel van wat de nationalistische partijen in Vlaanderen en de rest van Europa in hun programma neerpenden. Hun gemekker over de onmacht van Europa is vooral een rookgordijn dat hun principiële bezwaar en gestook tegen een sterk Europa moet verbergen. Zoiets heet volksverlakkerij.’ Nou, die zit!

***

Mens. Man. Wereldburger. Europeaan. Belg. Antwerpenaar. Vlaming. Inwoner van een kleine gemeente in Vlaams-Brabant. Dat is zo’n beetje hoe ik mij voel in de wereld, in die volgorde van belangrijkheid, al durft dat weleens te verschuiven. Waar ik nu woon, is daarbij het minst belangrijk. Dat heeft te maken met liefde, toeval, persoonlijk kapitaal, beschikbare bouwgrond, en dat soort dingen. Wherever I lay my hat, that’s my home. Mijn afkomst, Antwerpen, schat ik hoger in dan de regio waar ik toevallig ter wereld ben gekomen, Vlaanderen. Antwerpen is waar ik ben opgegroeid, dat was 32 jaar lang mijn heimat en dat blijft — dankzij familie, vrienden en voetbalclub — altijd mijn stad. Het zal me niet beletten me te blijven ergeren aan de gemiddelde Antwerpenaar en zijn misplaatste arrogantie, betweterigheid en zelfgenoegzame blik op de wereld, die zelden verder reikt dan de historische stadsmuren.

België vind ik geen onprettig land om in te wonen. Het regent er nog altijd te veel, het is er lang aanschuiven op de wegen, het openbaar vervoer ligt op apegapen, er wordt gesjoemeld dat het een lieve lust is, en onze politici zijn met hun volgende verkiezing bezig, niet met het welzijn van volgende generaties, ook niet die van hun eigen kinderen en kleinkinderen. Doe wel en zie niet om, blijft hier een levensmotto. En we hebben deze zomer een paar dagen van veertig graden beleefd. Maar al bij al is het hier leefbaar. Laten we zeggen: een zesje, dat past naar het schijnt bij de onderwijscultuur. Politiek is de toestand hopeloos maar niet ernstig, om de titel van een radioprogramma uit het verleden te gebruiken, en drijven de twee taalgebieden steeds verder uit elkaar: een ‘linksig’ Wallonië versus een uitgesproken rechts Vlaanderen. Maïzena zal niet volstaan als blijvend bindmiddel. Moeten we daarom het volwassen kind België met het badwater wegspoelen?

maandans.frankvanlaeken.eu, zo luidt de url van deze blog, en die ‘eu’ staat er niet toevallig. Ik ben een overtuigde Europeaan. We moeten niet minder, maar meer Europa hebben, ik ben het volkomen eens met Paul Goossens. Hoe vlugger we Verenigde Staten van Europa creëren, hoe liever. De realiteit is: een écht verenigd Europa staat verder dan ooit van ons af. Dat ligt aan de Europese Unie zelf (gesloten machtsbastion, 28 — en binnenkort 27 — aangesloten landen die in de eerste plaats met en voor zichzelf bezig zijn, een ondoorzichtig besluitvormingskluwen, nauwelijks een gezamenlijk project buiten, niet onbelangrijk, een gemeenschappelijke munt en de slogan ‘Nooit meer oorlog!’), maar dat ligt ook aan het voortdurend wijzen naar de EU als schuldige van vele problemen. Neem de vluchtelingenproblematiek: een eendrachtige aanpak met een verantwoorde verdeling over álle lidstaten is een voor de hand liggende, maar afgewezen oplossing, waarna iedereen in een kramp schoot. Het NIMBY-syndroom, met de individuele EU-landen als backyards. Solidariteit is ver zoek als egoïsme, eigenbelang en angst voor nationalistische tendensen regeren. Internationalisme zit in de hoek waar de klappen vallen, die daar uitgedeeld worden door nationalisten. Natie en nazi klinken niet zomaar bijna hetzelfde: het nationalisme zoals dat door de nazi’s beleden werd, kon alleen maar ontstaan in de koker van bloed en bodem-heertjes, die van ‘Eigen volk eerst’ een moordzuchtig credo hadden gemaakt. Met z’n allen achter de vlag! (‘Ieder met zijn hymne / ieder met zijn vlag / ieder in dit landje / heeft zijn eigen feestjesdag’ zong Johan Verminnen in 1970 al.)

Niet elke nationalist is een potentiële nazi, uiteraard. Niet elke nationalist is een romanticus die blijft zweren bij 1302 als hoogtepunt uit de Vlaamsche geschiedenis, zeer zeker. Niet elke nationalist is tegen nieuwe gezichten met een andere huidskleur in hún maatschappij, ook dat is waar, maar toch al minder dan de vorige stellingen. Elke nationalist weigert wel het grotere plaatje te zien. Terugplooien op Vlaanderen — of Catalonië, Baskenland, Schotland, Corsica, enzovoort — staat haaks op een inclusieve samenleving. Van eigen volk eerst wordt niemand beter, in de eerste plaats dat eigen volk niet. Jezelf vastklikken aan een maatschappijbeeld van allemaal witte mensen, liefst een patriarchaat, is leven in het verleden. Een onafhankelijk Vlaanderen is niet de oplossing, maar zal nieuwe problemen met zich meebrengen. Net zoals het huidige België niet de oplossing is, niet meer althans. We moeten omhoogkijken, niet omlaag. We hebben een verrekijker nodig, geen microscoop. De blik moet op oneindig, niet op de eigen navel.

Dat is mijn stellige overtuiging, als internationalist, en ik heb respect voor wie er anders over denkt, maar het verleden geeft me gelijk. Nationalisme en communisme — dat heel sterk gelijkt op nationalisme in die zin dat het in zichzelf gekeerd is, vanuit het eigen Grote Gelijk en dus het ongelijk van de anderen vertrekt — hebben miljoenen mensenlevens geëist. Dat is de harde realiteit. Vandaag staat in Spanje het regionale nationalisme tegenover het staatsnationalisme, dat nog altijd een beetje Franco met zich meedraagt. De Catalaanse politici hebben wel degelijk een ernstige fout begaan, met het organiseren van een onwettig referendum. Dat is burgerlijke ongehoorzaamheid. Hen daarvoor tot dertien jaar in de cel steken, is dan weer vele bruggen te ver. Een rechtsstaat moet proportioneel reageren. De rechters hadden hen ook voor vijf of tien jaar uit hun burgerrechten kunnen ontzetten, bijvoorbeeld. Nu maken ze er martelaren van en zal het Catalaanse nationalisme eerder aanwakkeren dan inbinden. Niet dat die rechters rekening hadden moeten houden met de mogelijkheid van betogingen en gewelddadige reacties. Zij moeten onafhankelijk kunnen oordelen. Maar dan nog: proportie is belangrijk.

***

De mensen die deze week luid te keer gingen tegen het bestraffen van de burgerlijke ongehoorzaamheid in Catalonië, deden dat ook tegen andere vormen van burgerlijke ongehoorzaamheid (gele hesjes, Extinction Rebellion, boerenacties in Nederland). De ene burgerlijke ongehoorzaamheid is de andere niet. Op zich klopt dat wel, maar je moet wel consequent blijven. Als je burgerlijke ongehoorzaamheid in één vorm acceptabel vindt, kun je niet andere vormen van burgerlijke ongehoorzaamheid neersabelen omdát het om burgerlijke ongehoorzaamheid gaat. Het is het een of het ander (en dat geldt ook voor wie de omgekeerde redenering maakt). Consequent denken en handelen vereisen mentale discipline.



Wereldklasse uit Sint-Truiden

Sport Posted on wo, oktober 16, 2019 09:23:27

(Deze bijdrage verscheen maandag 14 oktober als ‘Bankzitter’ in De Standaard.)

Nina. Emma. Nafi. Een andere Emma. Belgische vrouwen staan aan de top in de internationale sportwereld. Prettige vaststelling op iets meer dan negen maanden van de Olympische Spelen. Nina Derwael deed zaterdag wat er van haar verwacht werd, de moeilijkste opdracht in topsport.

De brug met ongelijke leggers is al twee jaar háár toestel. Alleen op het WK 2017 en de Europese Spelen van dit jaar stond ze niet op het hoogste podium. Voor de rest: goud op het EK 2017, EK 2018, WK 2018 en WK 2019. Nina Derwael, nog altijd maar negentien, domineert deze specialiteit. Aan de top geraken is aartsmoeilijk, aan de top blijven is haast even moeilijk. Twee jaar geleden was Derwael de eerste Belg(ische) die een medaille haalde op een WK (brons), vorig jaar behaalde ze als eerste gymnastiekgoud. Nu bevestigt ze.

Donderdag al was Derwael vijfde geworden in de allroundfinale, een plaatsje minder goed dan vorig jaar in Doha. Alle ogen waren zaterdag in Stuttgart op haar gericht. Ze was flink nerveus, zei ze daar achteraf over, maar daar viel niets van te merken tijdens haar winnende oefening. Zelfbewust, gedurfd, geen moment van twijfel. Wereldklasse. Goed voor een beoordeling van 15.233 punten, dat is nog beter dan op vorige wereldkampioenschappen, toen ze respectievelijk 15.033 en 15.200 scoorde. Na de triomf liet ze, niet onbegrijpelijk, de finale van de grondoefening van gisteren schieten.

Derwael-Fenton

Je betekent pas echt iets in het turnen als er een beweging naar je genoemd wordt. De Sovjet-gymnaste Olga Korbut, koningin van het turnen in München 1972, voerde als eerste een achterwaartse salto uit op de balk. Op de brug met ongelijke leggers ging diezelfde Korbut op de hoogste legger staan, waarna ze met een achterwaartse salto diezelfde legger weer vastgreep. De ‘Korbut flip’ werd in de jaren 80 verboden door de internationale gymnastiekfederatie, vanwege: veel te gevaarlijk.

De Yurchenko werd in 1983 bedacht en uitgevoerd door de gelijknamige Russische turnster, waarbij ze bij de sprong eerst een radslag maakte met draai in de richting vanwaar ze vandaan kwam (ook wel ‘arabier’ genoemd), waarna ze via rugwaartse overslag een rugwaartse gehurkte salto uitvoerde. Het klinkt zowaar nog ingewikkelder en het duurt alleszins veel langer om het te lezen dan het op een YouTube-filmpje te bekijken.

De Amerikaanse turnster Simone Biles, de beste gymnaste van dit decennium en een van de concurrenten van Derwael, kreeg maar liefst vier bewegingen naar haar genoemd. De meest complexe is de ’triple-twisting double back tucked somersault’ die ze dit jaar voor het eerst uitvoerde op de Amerikaanse kampioenschappen. Een dubbele achterwaartse salto gevolgd door een drievoudige schroef.

Nina Derwael heeft ook een eigen beweging, al moet ze die eer delen met de Britse Georgia-Mae Fenton. De Derwael-Fenton is een onderdeel van de oefening op de brug met ongelijke leggers, waarbij de turnster vertrekt in handstand op de hoogste legger, waarna ze de benen onderdoor zwaait en achterwaarts over de legger zweeft. Ze neemt de hoogste legger met gekruiste armen, draait het lichaam en draait vervolgens achterwaarts door. Derwael deed dit voor het eerst op het EK 2017 in het Roemeense Cluj, maar helaas voor haar worden alleen routines erkend die worden uitgevoerd op een WK of Olympische Spelen. Vandaar dat Fenton haar naam naast die van de Truiense mag plaatsen. Terloopse kijktip: op YouTube vind je ook een trainingcompilatie terug van Derwael. Duizelingwekkend.

Tiener-meisje-vrouw

Met die trainingbeelden zit je meteen bij de essentie van het succes. Nina Derwael heeft er gewoon keihard voor gewerkt. Haar medailles zijn het resultaat van natuurlijke elegantie, talent, lef en ontzettend veel doorzettingsvermogen. Vallen en opstaan, en dat mag u letterlijk nemen. Iets uitproberen tot het lukt. Wat je niet ziet, is dat haar dagelijkse dieet aan de Topsportschool bestond uit trainen, les volgen, eten, trainen, les volgen, eten en slapen. Perfectie bereik je alleen door herhaling. Door weg van de camera’s en de media beter proberen te worden. Dat vereist een mentale kracht die alleen toppers kunnen opbrengen.

Vorig weekend werd er al gejuicht toen het Belgisch vrouwenteam zich kwalificeerde voor de Spelen in Tokio. Reken maar dat de aanwezigheid van een wereldtopper de andere meisjes tot grootsere daden aanzette. De oprechte blijheid van Derwael na het resultaat bewees dat ze niet alleen met zichzelf bezig is, maar ook collectief denkt. Nog heel even tiener, blij als een meisje, zelfzeker als een vrouw. Zonder tegenslag of fysieke problemen wordt ze in Tokio een van onze absolute speerpunten.

Vrouwen aan de top

Er wordt volgend jaar veel verwacht van de Belgische hockeymannen en van Remco Evenepoel. Maar de grootste hoop rust op de schouders van vrouwen. Meer bepaald: vrouwen met vierletterige voornamen. Er is Emma (Meesseman), die na de WNBA-titel van de Washington Mystics werd uitgeroepen als Most Valuable Player van de Finals. Kunnen de Belgian Cats nog beter doen dan een vierde plaats op een WK? Eerste opdracht is zich kwalificeren via een pre-olympisch toernooi.

Een andere Emma (Plasschaert) slaagde er vorig jaar in om als eerste Belg(ische) een wereldtitel in het zeilen te behalen, in de Laser Radiaalklasse. Dat zorgt er automatisch voor dat er met vertrouwen mag uitgekeken worden naar haar olympische prestaties volgend jaar, al bleef ze dit jaar op het EK steken op een derde plaats.

Nafi (Thiam) is eveneens een certitude. Op het WK stuitte ze anderhalve week geleden nog op de Britse Katarina Johnson-Thompson, die het beter deed dan verwacht, terwijl Thiam in haar sterke disciplines (hoogspringen, verspringen, speerwerpen) net beneden haar kunnen presteerde. Thiam weet nu dat ze in Tokio top zal moeten zijn, wil ze haar olympische titel van Rio verlengen. De kwetsbare elleboog moet het houden. Aan haar mentale kracht zal het niet liggen.

Dat laatste geldt ook voor Nina (Derwael). Over precies 291 dagen wacht haar moment, tijdens de olympische finale op de brug met ongelijke leggers – tenzij ze al eerder zou stunten all-round, natuurlijk. Het is uitkijken naar zondag 2 augustus op het middaguur. Het zou mooi zijn mocht ze dan ook een beetje bedeesd maar intens gelukkig ‘Voor vorst, voor vrijheid en voor recht’ kunnen meezingen.



Interview met Olga Tokarczuk (1998)

Literatuur Posted on zo, oktober 13, 2019 17:00:27

(Deze bijdrage verscheen op 21 november 1998 in wat toen nog De Financieel-Economische Tijd heette. Ik genoot dus twintig jaar geleden de eer om als allereerste in Vlaanderen de toekomstige Nobelprijswinnares voor Literatuur te mogen interviewen over haar boek Oer en andere tijden.)

Illusies en desillusies van een droomwereld

De Poolse schrijfster Olga Tokarczuk brengt in Oer en andere tijden een universeel, sprookjesachtig verhaal dat zich afspeelt in het denkbeeldige stadje Oer, dat zich zowel in Polen als waar elders ook ter wereld kan bevinden. Het is een wrang sprookje, de droomwereld van de personages is er een zonder illusies. Het lijkt wel de hedendaagse wereld zoals hij is. ‘Zolang ik me kan herinneren heb ik al een boek als dit willen schrijven’, zegt ze. ‘Een wereld scheppen en die beschrijven. Het is de geschiedenis van de wereld die, zoals alles wat levend is, wordt geboren, zich ontwikkelt en ten slotte sterft.’

‘Oer bestond niet. Was zelfs niet ontstaan, want over de aarde, waar iemand het zou hebben kunnen vestigen, trokken aanhoudend horden uitgehongerde legers van oost naar west. Niets had een naam. De aarde zat vol bomkraters, de beide rivieren, ziek en gewond, stuwden troebel water voort en waren moeilijk van elkaar te onderscheiden. Stenen verpulverden in de handen van hongerige kinderen.’

Het Oer waar Olga Tokarczuk het over heeft in Oer en andere tijden (originele titel: Prawiek i inne czasy, verschenen in 1996) is een illusoir stadje, een plaats die overal ter wereld kan liggen. ‘Het was mijn bedoeling een andere kijk op de wereld te brengen’, vertelt de 36-jarige schrijfster. ‘De geschiedenis beschrijft de zaken van buitenuit, mijn visie komt van binnenuit. Het is dan ook een zeer subjectieve wereld. Het gaat over sprookjes, mythen, dromen. Ik ben al heel mijn leven bezig geweest met dromen. Persoonlijk vind ik dat interessanter dan de echte geschiedenis.’

Toch is er een link met de realiteit: de (Poolse?) personages maken twee wereldoorlogen mee in nauwelijks dertig jaar. Tokarczuk: ‘Subjectieve beleving is één ding, maar het is natuurlijk zo dat de mens nu eenmaal in deze wereld en in deze eeuw leeft, hij heeft er een plaats in.’

‘Wat is die werkelijke wereld?’, repliceert ze op onze vraag of de inwoners van Oer moeite hebben om de realiteit te aanvaarden. ‘Het is dan wel een sprookje, maar ik wilde toch de wereld omschrijven zoals hij is. Om dat te bereiken moest ik de werkelijkheid overstijgen. Het is zoals oude mensen die verhalen vertellen aan kleine kinderen: ook zij gaan verder dan de werkelijkheid, ze maken er altijd een soort sprookje van.’

Bouwen/afbreken

‘De mensen van Oer hebben problemen, ze proberen orde te scheppen en de zin van hun leven te ontdekken’, vervolgt ze. Dat lukt niet, aan het eind van het boek is er alleen chaos. Iedereen wantrouwt iedereen, gezinnen vallen uit elkaar, er worden geen zonen meer geboren om de familienaam in stand te houden. Een pessimistisch slot, in onze ervaring tenminste. Tokarczuk: ‘Dat einde is allicht een gevolg van mijn persoonlijke opvatting; hoe ik als mens — niet als schrijver — in de wereld sta. Heel wat Poolse lezers zeggen me nochtans dat dit boek een optimistische geest uitstraalt; ze vertellen me dat het hen geholpen heeft. Interessant dat u dan weer net denkt dat dit een pessimistisch boek is. Is het niet zo dat de lezer zijn eigen realiteit in het verhaal projecteert en dat hij op basis daarvan een oordeel vormt?’

Het optimisme waar Olga Tokarczuk het over heeft, blijkt niet uit de relaties tussen de personages onderling. Zo zijn er bijvoorbeeld de jongeman Izydor en het meisje Ruta — hij, zoon van een alcoholistische bruut; zij, dochter van een ongehuwde, halfwilde uitgestotene — die op elkaar verliefd worden. Ruta wil echter geen formele relatie, omdat ze verkiest te trouwen met iemand waar ze absoluut niet van houdt (ze worstelt met een jeugdtrauma; aan het eind van de oorlog werd ze als klein meisje door een groep soldaten verkracht). Tokarczuk: ‘Aan de ene kant bouwen de personages de wereld op, maar tegelijkertijd is er een vernietigende kracht die alles weer kapot maakt. Die twee krachten vormen de wereld. In de streek waar ik woon, Neder-Silezië, zie je dat zeer goed: het ene jaar wordt er een huis gebouwd, het jaar daarop wordt het alweer vernield. Mijn eigen dualisme zit dan ook in het boek: bouwen en afbreken liggen heel dicht bij elkaar.’

Neder-Silezië was deze eeuw een hele tijd Duits grondgebied. De Poolse staat heeft weinig in de streek geïnvesteerd, zegt ze. ‘De regering had blijkbaar het gevoel dat Neder-Silezië snel weer tot Duitsland zou gaan behoren en vond het niet zinvol er geld in te steken. Neder-Silezië is een beetje de woestijn van Europa.’

Het beeld dat ze in haar hoofd had om Oer te creëren, was dat van de vakantiestreek waar ze in haar jeugd vaak kwam, zo’n honderd kilometer ten noorden van Krakau, vrij centraal in Polen. Polen zat de hele 20ste eeuw geprangd tussen twee invloedssferen. In het oosten was er de Sovjet-Unie, in het westen Duitsland (later: de geallieerde troepen in de DDR). ‘De inwoners van Polen hebben die dualiteit altijd aangevoeld’, vertelt ze. ‘Zo is er bijvoorbeeld de wil om tot het moderne Europa te behoren, maar toch ook het gevoel dat we een grensstaat vormen tussen Europa en Azië, tussen de geciviliseerde en de niet-geciviliseerde wereld.’

Een rode draad door het verhaal in Oer en andere tijden is een oude koffiemolen die telkens op het nippertje van de vernieling gered wordt. Het is het laatste object dat in het boek voorkomt. Dingen zijn belangrijk voor Olga Tokarczuk, zo merken we ook in volgende passage uit het boek: ‘Mensen denken dat ze intenser leven dan dieren, dan planten en zeker dan dingen. Dieren vermoeden dat ze intenser leven dan planten en dingen. Planten dromen dat ze intenser leven dan dingen. En dingen duren voort en in dat voortduren zit meer leven dan in al het andere.’

‘Dat is precies het optimistische element in mijn boek’, vertelt ze. ‘Het is belangrijk dat die koffiemolen gered wordt. De wereld valt uit elkaar, maar die koffiemolen zal later op een andere plaats weer gebruikt worden. Het is in Polen wel vaker gebeurd dat alles vernield werd, op één object na. Precies dat object zorgde ervoor dat mensen hun leven weer konden opbouwen.’

Het is ook een oproep tot meer menselijke bescheidenheid. ‘De talenten die mensen van de Schepper hebben gekregen, zijn heel broos. De verbinding van die broosheid met hun overlevingsdrang stelt hen in staat verder te leven.’

Mensen moeten ook leren het absolute begrip Tijd te relativeren. Ze schrijft: ‘Om te kunnen denken moet men (…) de tijd inslikken: verleden, heden, toekomst en hun voortdurende veranderingen verinnerlijken. Tijd is werkzaam in het menselijke brein.’

God (m/v)

Opvallend in Oer en andere tijden is de dubbelzinnige, vaak zelfs dubieuze rol die God speelt. Via het achtdelige (tussen)spel ‘Ignis fatuus, oftewel Het Leerzame Spel voor één speler’ voert Tokarczuk een opperwezen op dat van karakter verandert naarmate Hij meer werelden ontdekt. In de Zevende Wereld aangekomen, merkt Hij dat de mensen proberen een hoge constructie te bouwen (de toren van Babel?) die hen naar de hemel moet voeren.

God vindt dat niet echt leuk, lezen we in het boek. ‘God keek op hen neer en dacht verontrust: zolang ze één volk blijven dat één taal spreekt, zullen ze alles kunnen doen wat bij hen opkomt… Ik zal dan ook verwarring zaaien in hun taal, ik zal ze in zichzelf opsluiten en ervoor zorgen dat de een de ander niet meer verstaat. Dan zullen ze tegen elkaar in opstand komen en mij verder met rust laten. En dat is wat God deed. De mensen verspreidden zich over alle windstreken en werden elkanders vijanden. Maar de herinnering aan wat ze hadden gezien bleef. En wie eenmaal de grenzen van de wereld heeft gezien, die zal des te pijnlijker zijn opsluiting beleven.’

De God die Tokarczuk opvoert is allesbehalve de perfectie zelve. ‘Ik heb God erbij gehaald als middel om te zien hoe de wereld in elkaar zit; Hij vertaalt alles. De alomtegenwoordige God, die het symbool is van liefde en goedheid, is eigenlijk vals. Het klopt gewoon niet. De God in mijn boek is een demiurg, een wereldbouwer die niet goed weet wat Hij wil en wie Hij is. Wij, mensen, denken dan weer soms dat we God genaderd zijn, dat we Hem bij de benen kunnen pakken, maar dan is Hij plots weer verdwenen. We kunnen geen vat op Hem krijgen.’

Wanneer Izydor, gefrustreerd omdat Ruta niet met hem wil trouwen, het klooster in wil, wordt hij onheus bejegend door een monnik. En een priester probeert Pawel, de vader van Izydor, geld af te troggelen wanneer die zijn overleden vader ten grave wil dragen, zogezegd omdat die zelden naar de kerk ging. Niet alleen God komt er belabberd uit, ook Zijn vertegenwoordigers op aarde. ‘Religie is een zeer intieme zaak’, antwoordt ze. ‘Ik heb geen vertrouwen in Gods vertegenwoordigers. En ik niet alleen. Het is een beetje een Pools syndroom dat mensen buiten de formele wegen om in contact proberen te komen met God. Ik was dan ook zeer verbaasd te horen dat een Duitse recensent mijn boek als zeer katholiek omschreef.’

Religie is altijd heel belangrijk geweest in Polen. Het land leverde niet alleen de huidige paus (Johannes-Paulus II, fvl); toen eind de jaren zeventig de vrije vakbond Solidariteit van Lech Walesa opdook, werd die openlijk gesteund door aartsbisschop Glemp. Tokarczuk: ‘Ik stel vast dat de Polen inderdaad meer met hun geestelijke leven bezig zijn dan de West-Europeanen. Er zijn veranderingen bezig, de kerk zoekt een andere weg. Ze scheidt zich af van de politiek. Ik vind het goed zo. De kerk is er voor het geestelijke welzijn van de mensen, niet om hen in een politieke richting te duwen. Religie is voor een groot deel instinctief: je moet geloven in iets of iemand.’

Interessante passage: tijdens een van Izydors geloofscrisissen gelooft hij, een paragraaf lang, dat God niet een Hij, maar een Zij is. ‘God was een vrouw, machtig, groot, vochtig en dampend als de aarde in de lente. Godin bestond ergens in de ruimte en leek op een onweersvolk vol water. Haar macht was verpletterend en deed denken aan een bepaalde kinderlijke ervaring waar hij bang voor was. Iedere keer als hij zich tot Haar wendde, antwoordde Ze hem met een opmerking die hem de mond snoerde.’

Weg met het traditionele beeld van de oude wijze man met de lange witte baard? ‘Izydor komt uiteindelijk tot de vaststelling dat God noch een Hij, noch een Zij is’, zegt Tokarczuk. ‘Een Het, als het ware, een onzijdig wezen. Op zich is dat niets nieuws. In de geschiedenis werd wel vaker naar de vrouwelijkheid in de figuur van God gezocht. Dat thema zal trouwens ook in mijn volgende boek ter sprake komen.’

Feminisme

God die — al is het dan maar heel eventjes — als vrouw wordt afgeschilderd, de vrouwelijke personages die veel meer geestelijke kracht bezitten dan hun mannen, vrouwen die nadrukkelijk zorgen voor de toekomst (het opvoeden van hun kinderen),… Het lijkt een sterk feministisch geïnspireerd boek. In het tweede hoofdstuk zegt een vrouw uit Oer zelfs: ‘Wat wij nodig hebben, zijn dochters. Als alle vrouwen nu eens in één keer dochters begonnen te baren, dan zou er vrede op aarde zijn.’

Tokarczuk weet het zelf niet. ‘Wat is dat: feminisme? In de wereld waarin ik leef moeten vrouwen opkomen voor hun eigen positie. Rechten en plichten zijn nu eenmaal niet gelijk verdeeld in de wereld. Ik vind het een goede oefening een wereld te scheppen waarin vrouwen meer mogelijkheden hebben. Waarschijnlijk is het naïef wat ik nu zeg, maar ik veronderstel dat er minder oorlogen zouden zijn. Misschien moeten we eens onderzoeken hoe de wereld dan zou functioneren. Het thema houdt me in ieder geval heel erg bezig. Weet je, waar ik nu verblijf — in de buurt van Verdun, in Frankrijk — vind je op de soldatenkerkhoven alleen maar graven van gesneuvelde mannen, geen enkele vrouw.’

Een wereld met alleen maar dochters, dat zou over een aantal jaren ook het einde van de menselijke soort betekenen, werpen we op. ‘Ach, maar die opmerking was pure verbeelding’, lacht ze.

Mannen en vrouwen leven in gescheiden werelden. In het boek wordt dat gesymboliseerd door het letterlijk in tweeën verdelen van het bed van Pawel en Mysia. ‘De scheiding begint al bij de opvoeding’, zegt ze. ‘Meisjes worden helemaal anders opgevoed dan jongens. Wat ik interessant vind, is wat er gebeurt op het moment dat een meisje en een jongen samenkomen.’

Dromen

‘Zich iets verbeelden is eigenlijk een vorm van scheppen’, schrijft ze in het boek, ‘het is de brug van verzoening tussen materie en geest. Als je het maar vaak en intensief genoeg doet. Dan wordt het beeld omgezet in een druppel materie en voegt zich bij de stromen van het leven. Soms raakt er onderweg iets in misvormd en verandert. Vandaar dat alle menselijke verlangens, mits ze voldoende sterk zijn, in vervulling gaan. Niet alles helemaal, tot het einde, zoals je had verwacht.’

De mens moet niet alleen creatief zijn om te overleven, maar ook om te kunnen dromen. Tokarczuk: ‘We maken de realiteit veeleer dan dat we ze tot ons nemen. De werkelijkheid wordt telkens vernieuwd: we verbeelden ze en we interpreteren ze.’

Dit inzicht is een gevolg van haar ‘vorig leven’. Ze studeerde psychologie en werkte vervolgens een tijdje als psychotherapeute. ‘Het is me inderdaad opgevallen hoezeer we apart van elkaar leven: ieder heeft zijn eigen wereld, maar die verschillende werelden botsen voortdurend. Ik ben op zoek naar de betekenis van alle gebeurtenissen in ons leven.’

Oer en andere tijden was haar derde roman, zopas verscheen in Polen haar vierde. Ze ontving in eigen land de prestigieuze Koscielski-prijs en werd in Frankrijk genomineerd voor het beste buitenlandse boek van 1998. Momenteel verblijft ze met een schrijversbeurs in Noord-Frankrijk. Waarom ze schrijfster werd, is ook voor haar een raadsel. ‘Op een bepaald moment vond ik zo’n innerlijke kracht dat ik wel moest opschrijven wat er met me gebeurde en wat ik wilde zeggen. Maar ik wilde zeker geen schrijfster worden: mijn eerste boek heb ik niet geschreven met de gedachte dat ik het ook ging publiceren. Dat ik het uiteindelijk toch ben geworden, heeft vooral met mijn introvertie te maken. Het interesseerde me op zeker ogenblik veel meer wat er binnenin mij leefde, dan wat er met mijn patiënten aan de hand was. Als ik psychotherapeute zou zijn gebleven, zou ik dat heel slecht gedaan hebben. Ik zou alleen maar zijn blijven wegdromen bij de verhalen van mijn patiënten. Vandaag is dromen mijn job geworden.’

Olga Tokarczuk, Oer en andere tijden (Een tijdloze literaire caleidoscoop), 1998, De Geus, Breda.



De afrekening

Radio en Televisie Posted on za, oktober 12, 2019 13:01:20

U zult misschien zeggen: hij heeft de voorbije maanden en jaren een flink deel van zijn inkomsten als zelfstandig journalist te danken aan de openbare omroep en daarom schrijft hij nu een bijdrage om zijn opdrachtgever uit het recente verleden te paaien om hem opnieuw in te schakelen. Dat is uw volste recht en helemaal ongelijk heeft u niet: niet zozeer over het hengelen naar opdrachten (dat zien we wel en wie weet werkt mijn openlijke steun mét een vleugje kritiek wel contraproductief), maar ik heb natuurlijk jaren doorgebracht in dat spuuglelijke en net daarom toch ook op een vreemde manier aantrekkelijke gebouw aan de Reyerslaan. Ik heb er hard gewerkt, goed gewerkt, centen verdiend, domme dingen gedaan en gezegd, mijn kwaliteiten en mijn tekortkomingen bewezen, vrienden en de occasionele vijand gemaakt. Dus: als u bevooroordeeld bent, doe gerust, daar valt toch weinig tegen te doen.

Dit: de manier waarop de Vlaamse regering de VRT in het regeerakkoord kortwiekt, is een schande. Een sterke bevolkingsgroep — die zichzelf volgens sommigen moet uitroepen tot natie — heeft een sterke omroep nodig, die onafhankelijk en onpartijdig kan werken. U moet die sterke bevolkingsgroep niet zoeken, want die is er: de Vlamingen. U moet die sterke omroep niet zoeken, want die is er: de VRT. Openbaar en al, en hij kost u jaarlijks een habbekrats. Vijfenveertig euro per Vlaming, als ik goed kan rekenen (276 miljoen euro dotatie per jaar gedeeld door 6 miljoen Vlamingen, al is het officiële cijfer 41,2 euro/Vlaming). Dat is niets, vergeleken met wat u ervoor terugkrijgt. Je kunt veel zeggen over wat de VRT niet goed (genoeg) doet of je kunt stellen dat de omroep sinds halfweg de jaren 90 te veel de populistische toer is opgegaan — en daar valt inderdaad iets voor te zeggen —, maar je kunt niet beweren dat de VRT niet performant, succesvol, populair en nodig is. Cijfers, statistieken, bewijsmateriaal in overvloed. En dat is nu net het probleem: de VRT is té performant, té succesvol en té populair, dus moet ze een beetje overbodig worden gemaakt.

Net in deze (en de vorige) Vlaamse regering vind je drie partijen terug die historisch ontevreden zijn over de VRT. De N-VA vindt dat de omroep te weinig de nog ongeschreven Vlaamse canon uitdraagt, te zelfkritisch is voor Vlaanderen, te weinig volkseigen. Als grootste partij van dit landsgedeelte vindt de N-VA dat de VRT te links is. Dat vinden ‘grootste partijen’ namelijk al vijftig jaar. Wie de grootste is, is het gevoeligst voor kritiek. Uit die populariteit leiden ze af dat ze boven kritiek verheven staan, want ‘het volk ziet ons graag’. Dus moet de omroep die dat volk vertegenwoordigt dat ook maar te doen. Terwijl het net de opdracht is van de journalistiek om geen rekening te houden met de uitkomst van de democratie en in de eerste plaats machthebbers kritisch te benaderen en alles in vraag te durven stellen. Even terzijde en toch wel merkwaardig: de VRT heet al van begin jaren 70 een links bastion te zijn, maar de journalisten die de omroep in de loop van de jaren hebben verlaten voor het pluche van de politiek, zijn bijna allemaal naar de liberale, christendemocratische of Vlaams-nationalistische partij getrokken. Dus, ofwel klopt dat verhaaltje van die linkse VRT niet, ofwel is die VRT intussen wel héél links geworden. Quod non. Stemmingmakerij. N-VA moet na meer dan tien succesvolle jaren dringend af van die calimeroreflex.

Maar ook CD&V en Open VLD hebben een historisch gegroeid probleem met de openbare omroep. Reeds in 1976 ging de toenmalige CVP-premier Leo Tindemans op de Luxemburgse, maar in Franstalig België veelbekeken, commerciële zender RTL de komst van een commercieel tv-station in Vlaanderen bepleiten. In 1982 schreef Dirk Verhofstadt, broer van, het boekje Het einde van het BRT-monopolie, een blauw(!)druk van de media van de toekomst. In juli 1984 organiseerden de partijvoorzitters van CVP en PVV, Frank Swaelen en Guy Verhofstadt, een conferentie om een nationale commerciële omroep te propageren, die een ‘absoluut objectief journaal’ moest maken, samengesteld door journalisten van kranten, weekbladen en het persagentschap Belga. Dan nog was het bijna vijf jaar wachten op de start van VTM.

CVP/CD&V is altijd een koele minnaar van de openbare omroep gebleven, om dezelfde reden dat N-VA dat vandaag is: de grootste partij — denk aan de CVP-staat van weleer, toen de christendemocraten nog veertig procent van de stemmen haalden — ziet in alle berichtgeving een te kritische aanpak. Ze waren de jaren 60 gewoon, toen een journalist op de premier afstapte, hem vroeg ‘Meneer de premier, wat is er vanmorgen beslist op de ministerraad?’, vervolgens een broodje ging eten, flesje wijn toe, om dan terug te keren en ‘Dank u voor deze uitleg, meneer de premier’ te prevelen, waarna het integrale interview ’s avonds werd uitgezonden. Dat vonden politici van meerderheidspartijen wel prettig. Ongestuurd hun zegje mogen doen, op een eenzame stoorzender als Maurice De Wilde na. Ja, de burgemeester, de notaris en de pastoor hadden toen nog veel meer aanzien, maar dat kwam vooral omdat ‘Wat niet weet, wat niet deert’ een Leitmotiv van de bevolking was.

Open VLD wil, zo gaat dat bij liberalen, zo weinig mogelijk staatsinmenging. Een slanke overheid en dus ook een slanke openbare omroep. Het is heus geen toeval dat de minister van Media de voorbije vierentwintig jaar vier keer geleverd werd door de (Open) VLD, twee keer door de CVP/CD&V en één keer door de N-VA. Tussen 2009 en 2014 werd het mediadepartement in de Vlaamse regering beheerd door een sp.a-politicus, Ingrid Lieten.

Kritiek hebben is één ding, die kritiek omzetten in drastische besparingsoperaties een ander. Wat nu gebeurt is puur revanchisme. De afrekening. Drie partijen die in hun besparingswoede inhakken op organisaties waarmee ze nog een eitje te pellen hebben, of dat nu Unia is, of de VRT. De openbare omroep moet de komende vijf jaar twaalf miljoen euro besparen. Dat lijkt op het eerste gezicht haalbaar, maar die inspanning komt bovenop de miljoenen die al door de vorige Vlaamse regering werden opgelegd. Samen goed voor vierenveertig (44) miljoen minder beschikbaar budget tegen 2024.

Het zal wel vloeken in de kerk zijn, maar de VRT krijgt nu al veel te weinig. Die 276 miljoen euro had allang 500 miljoen moeten zijn, maar dan wel met het verbod op reclame en sponsoring, zodat de andere mediagroepen daarover niet meer konden klagen, en een sluitende verplichting om de Vlaamse cultuur nog meer te ondersteunen, óók de minder toegankelijke vormen.

In een lezenswaardige bijdrage in De Morgen las ik dat ze met name bij de N-VA heel ongelukkig zijn met het Canvas-programma De afspraak. Te gekleurd, blijkbaar. Altijd dezelfde gasten. Hé, dat klopt, dacht ik, maar wel om een andere reden. Als ik voor de zoveelste keer Mia Doornaert en Rik Torfs reactionaire dingen hoor vertellen, erger ik me blauw-geel. Maar misschien wijst dat net op een zekere onafhankelijkheid van het programma. Ik hoor er te veel rechtse dingen vertellen, de N-VA hoort er te veel linkse dingen vertellen, wie weet zit het evenwicht dan wel goed?

Enfin, leve de openbare omroep!



« VorigeVolgende »