Blog Image

Maandans

It's a marvelous night for a moondance!

Meningen over actuele gebeurtenissen. Of oude teksten "revisited". Startend vanuit een persoonlijke nood om gehoord/gelezen te worden. Een beetje pretentieus, misschien, in de hoop zo een discussie aan te zwengelen. Of toch op zijn minst tot nadenken te stemmen. Leuk tijdverdrijf mag ook, natuurlijk. O ja, de naam "Maandans" is de letterlijke vertaling van "Moondance", een management-boekingkantoor voor jonge Belgische rockbands dat ik eind jaren tachtig had, maar vooral: een heerlijk swingend nummer van een toen nog piepjonge Van Morrison, één van mijn favoriete artiesten. Kom ook eens langs op Twitter: @FrankVanLaeken of op mijn website: www.frankvanlaeken.eu

De democratie weent

Politiek Posted on za, april 03, 2021 11:29:39

‘Ik heb niet gelogen, dat gesprek zat verkeerd in mijn herinnering.’ De Smoes van de Week kan de uittredende en — zo is de algemene verwachting — toekomstige Nederlandse minister-president Mark Rutte niet meer ontgaan. Rutte gleed uit over een verbale bananenschil die kritische parlementsleden hem voor de voeten hadden geworpen. Vlaamse politieke waarnemers lachten in hun vuistje en wezen terzelfder tijd op het feest van de democratie dat zopas in de Nederlandse Tweede Kamer had plaatsgevonden. ‘In vergelijking met de noorderburen hebben we toch te vaak een playmobilparlement,’ tweette Steven Samyn, hoofdredacteur Duiding op de VRT, vrijdagnacht in volle enthousiasme.

Nederland Gidsland, dat is al een poos geleden. Decennialang waren we een beetje jaloers op de welbespraaktheid van onze noorderburen, op hun cultuur van debatteren, op hun zakelijkheid en openheid. Terwijl Vlaanderen rechtser werd en Wallonië linkser, leek Nederland de stabiliteit zelve. Dat veranderde met de komst van Pim Fortuyn. Geen extreemrechtse patjepeeër, zeker niet, maar hij wist verdomd goed welke snaar hij moest betokkelen om populair te worden. Tegen ‘linkse’ geldverkwistingen, tegen het middenveld, tegen de islam. Populist tot in de kist. Daarna kwamen Wilders en Baudet, qua extreemrechtse impulsen is Nederland (17 miljoen inwoners) Vlaanderen (6 miljoen) intussen voorbijgestoken. Het Gidsland is niet meer, de Grote Versnippering zorgt ten noorden van ons voor de quasi onbestuurbaarheid van het land. Behalve dan als het gaat over parlementaire debatten, zo bleek dus deze week.

In onze parlementen, op álle niveaus, is een debat compleet zinloos geworden. Dovemansgetier. Coalitie tegen oppositie, wie er ook in de regering moge zitten en wie op de oppositiebanken. Niet de middenstand regeert het land, beste Luc De Vos, maar de partijhoofdkwartieren. Particratie heeft democratie opzij geduwd, brutaalweg, en dan nog onder het mom van goed bestuur. Alsof dit de ware democratie zou zijn, een handvol partijlieden die zeggen wat goed is voor hun leden, hun mandatarissen en, uiteindelijk, ons. Pretentieuzer wordt het niet.

Op 6 februari 1968 interpelleerde CVP-volksvertegenwoordiger Jan Verroken de regering-Vanden Boeynants, waartoe zijn eigen partij behoorde, over de kwestie-Leuven. Het was de tijd van ‘Leuven Vlaams!’, Verroken was uitgesproken Vlaamsgezind, hij wilde dat zijn partij en bij uitbreiding de regering zich engageerden om het Vlaamse karakter van de KU Leuven te verzekeren. Een dag later viel de regering. De top van de CVP vervloekte Verroken, de basis juichte, het democratisch gehalte van zijn tussenkomst was heel hoog. Soms kwam die ideologische standvastigheid nog eens terug in de vijftig jaar daarna, bijvoorbeeld toen er een wisselmeerderheid werd gevormd rond de abortuswet. Ook dat is democratie: een wet stemmen tegen de regerende meerderheid in, omdat je het principieel eens bent met de inhoud ervan. Het is alleszins democratischer dan tegen je eigen principes ingaan om de goede vrede in je eigen huishouden te bewaren. Het ene verdient lof, het andere is gewoon laf. De voorlopig (?) laatste die nog enigszins enige tekenen van dissidentie vertoonde, was Sihame El Kaouakibi, als Vlaams parlementslid voor Open VLD. Zij zal het echter niet meer doen, zo is deze week wel duidelijk geworden, uitgerangeerd in een sfeer van scandalitis.

Stemmen volgens je geweten mag niet meer. Stemmen vanuit de ideologische basis van je politieke partij of beweging is ondergeschikt aan strikte loyauteit aan het regeerakkoord, ook al druist dit in tegen al waar jij of je partij voor staan (en natuurlijk moet je compromissen sluiten in een vertegenwoordigingsdemocratie, maar ze mogen niet compromitteren). Stemmen op basis van principes is iets van vroeger: nu telt opportunisme, macht om de macht. Aan de ene kant roepen vooraanstaande politici ‘Het is maar een peiling’, als ze weer eens verrast worden door de voor hen negatieve resultaten van een publieke rondvraag; aan de andere kant stemmen ze hun doen en laten vervolgens wel af op wat ze denken dat het volk (tijdelijk) wil. Populisme en respect voor de democratie staan meestal haaks op elkaar, om nog maar te zwijgen over respect voor je eigen beginselverklaring.

Onze volksvertegenwoordigers zijn geen mannen en vrouwen van stavast, het zijn louter uitvoerders geworden, vazallen, stromannen (m/v/x). Het is boeiender naar de sprekende klok te luisteren dan naar een debat ergens in de vele parlementen van dit land. De uitkomst staat toch telkens al vast, het is puur tijdverlies. Uitvoerende macht (regeringen) en wetgevende macht (parlementen) zijn ondergeschikt aan particratische macht (partijhoofdkwartieren), mensen die, nota bene, niet verkozen zijn door het volk, alleen door de leden van die partij. Er valt veel negatiefs te zeggen over een éénpartijstelsel zoals in de Verenigde Staten, maar niet dat de stemmingen vooraf vastliggen. Joe Biden zal moeten vechten om een meerderheid te scharen achter zijn American Jobs Plan, ‘zijn’ meerderheid nochtans. In België zou dat een piece of cake zijn, de uitslag ligt op voorhand al vast.

Als we dan toch de democratie laten verkommeren en verkrachten, kunnen we net zo goed de volgende stap zetten: schaf de parlementen af, kies alleen nog partijen en laat de voorzitters en hun entourage beslissen. Zeer ondemocratisch, maar het zou wel een flinke besparing opleveren. Dan hoeft die wekelijkse poppenkast niet meer. Dus: Bart De Wever mag op 25 stemknopjes drukken in de Kamer van Volksvertegenwoordigers (dan zien ze hem ook eens in Brussel), Paul Magnette op 20, Tom Van Grieken 18, Georges-Louis Bouchez 14, enzovoort. Zend dit rechtstreeks uit op tv met deskundig sportcommentaar, dan hebben de mensen thuis er ook nog iets aan. Of maak er een Spel zonder grenzen van, tussen alle landen waar de particratie heerst. Om ter snelst op alle knopjes duwen, spektakel gegarandeerd. Je kan de vloer met bruine zeep insmeren, of de voorzitters op een slappe koord over een plas water laten balanceren, of om de drie knopjes een electroshock toedienen, of vanuit het plafond pek en veren laten vallen, om er wat extra schwung aan te geven. Alles voor het entertainment, alles voor de show, alles om te doen alsof er moeite moet gedaan worden. Maar de uitkomst ligt vast: ‘Belgium, two points with the joker’, of de meerderheid beslist tegen de minderheid. De honderden parlementsleden en hun medewerkers komen dan wel op straat te staan, maar die vinden hun weg wel in de advocatuur of zo. Tel uit je winst.

‘Ik heb niet verkeerd gestemd, mijn overtuiging zit ver weg in mijn herinnering,’ zou een zinnetje kunnen zijn dat onze volksvertegenwoordigers probleemloos kunnen opdissen, wanneer ze weer eens hondstrouw de richtlijnen van bovenaf blindelings opvolgen. De democratie weent.



Belofte, Schuld & Boete

Politiek, Samenleving Posted on za, maart 27, 2021 11:42:26

‘Wie gelooft die mensen nog?’ Herinnert u zich nog die min of meer gevleugelde woorden van CD&V-politicus Yves Leterme, minister-president van Vlaanderen, die zware kritiek had op het federale beleid, op dat ogenblik uitzonderlijk zonder christendemocraten in de regering, en die daarmee het pad effende voor een verkiezingsoverwinning die achteraf niet verzilverd werd?

Je zou die populistische en destijds als een boemerang teruggekeerde woorden van de ex-premier vandaag ook kunnen toepassen op de huidige beleidsmensen. Wie gelooft hen nog, na alle gedane en intussen verbroken beloften? Als we ons met Kerstmis zouden gedragen, zouden we snel van dat virus af geraken. Als de vaccinatie eenmaal op gang zou komen, zouden we snel van dat virus af geraken. Als de kappers terug opengingen, zou dat definitief zijn. Als we nog even zouden doorbijten, zou het ‘rijk der vrijheid’ in zicht komen. Als we ons nog even zouden gedragen, mogen op 1 mei de cafés en restaurants terug open. De scholen? Blijven open. De terrassen? Gaan open tijdens de paasvakantie. We weten intussen hoe het in werkelijkheid gegaan is. Als, als, als, als, als.

***

Het grootste nadeel van de huidige generatie politici is dat ze van peiling tot peiling leven, en van verkiezing tot verkiezing. Zelfs de verankering dat verkiezingen slechts om de vijf jaar zullen plaatsvinden, biedt niet de garantie dat leidinggevende politici handelen in functie van een langetermijnvisie en kan niet voorkomen dat ze gestuurd worden door de waan van de dag. Ideologie en visie zijn passé, het gaat alleen nog over vandaag, morgen en, in het beste geval, overmorgen. De permanente verkiezingskoorts en de angst voor afwijzing zorgen ervoor dat politici in slogans denken en de ene na de andere belofte op ons afvuren, zelfs als dat niet aangewezen is, zoals tijdens deze pandemie. Het is sterker dan henzelf. De nuchtere Frank Vandenbroucke wilde wedden dat de vaccinatiecampagne voorspoedig zou verlopen. Wouter Beke prentte ons in dat op 11 juli, niet toevallig de Vlaamse feestdag, ook de jongeren zullen gevaccineerd zijn. Premier De Croo beloofde vorig najaar met de hand op het hart dat er geen strenge lockdown meer zou komen.

Achter verkiezingsbeloften kan je je nog verschuilen: er moeten immers coalitiepartners worden gevonden, compromissen gesloten die niet al te compromitterend zijn, de tekst van het verkiezingsprogramma blijkt dan toch niet integraal in steen gebeiteld, maar daar kun je nog een draai aan geven. Het belang van het land, nietwaar. Beloften die los staan van de verkiezingsstrijd zijn veel riskanter. Gezichtsverlies dreigt, wanneer ze niet waargemaakt worden. Wie gelooft die mensen nog, als hun ‘als-en’ en ‘indiens’ nergens op blijken te slaan. In crisistijden moet je zoveel mogelijk volk achter de vlag van je maatregelen verzamelen, maar als je voortdurend de kleuren van je vlag aanpast, loopt er op den duur nog slechts een kleine minderheid mee, diegenen die blind gehoorzamen aan Het Gezag.

***

Belofte maakt schuld, zegt het spreekwoord, en bij schuld hoort boete. Dus moeten ministers in alle regeringen van dit land door het stof. Ze hebben van alles beloofd en er is tot nog toe weinig of niets van waargemaakt, dus heeft het sociale media-tribunaal — een zeer actief organisme — hen schuldig verklaard, en wacht hen een fikse boete. Voorlopig nog niet in de vorm van een verkiezingsnederlaag, ze hebben nog drie jaar om de negatieve teneur recht te trekken en tegen dan zal Het Virus alleen nog chronisch aanwezig zijn in de samenleving, niet meer zo acuut als nu. Maar hun geloofwaardigheid ligt wel aan diggelen. Geloofwaardigheid komt te voet en verdwijnt te paard, in galop nog wel.

Met metaforen en aangepaste spreekwoorden kom je er niet, in coronatijden. Met hoogdravende beloften die voorbarig of ronduit vals blijken te zijn, evenmin. Sommigen spreken over Het Virus alsof het een persoon is, een ettertje dat hier rondwaart en ons schaamteloos koeioneert. Dat maakt erover praten makkelijker, wellicht, maar tegelijk is het een iets te doorzichtige manier om van een onzichtbare vijand een zichtbare te maken. Terwijl wij, mensen, dat virus helpen ronddansen, als was het een molenwiekende derwisj. Het Virus verspreidt zich niet omdat het dat zelf wil, maar omdat wij het, door ons gedrag, een flinke hand helpen. ‘We’re a virus with shoes,’ zei stand-upcomedian Bill Hicks daar ooit over.

***

Van premiers, minister-presidenten en vakministers verwacht je kordaat leiderschap, met één oog op nu en één op de toekomst. In het stemhokje duiden we politici aan die onze toekomst vorm moeten geven, ons heden moeten verzekeren en, af en toe, het verleden helpen herschrijven in de vorm van het terugdraaien van domme maatregelen of kortzichtige wetten. De holle slogans nemen we erbij, maar ze zouden niet het dagelijkse leven mogen bepalen. In crisissituaties verwacht ik geen beloften, maar daadkracht, gesteund op ideologische overtuiging, visie en expertise. Ideologieën zijn echter in onbruik geraakt, dat konden we vorig weekend nog merken bij de lancering van Vooruit, een sociaaldemocratische politieke beweging (zucht!) waar iedereen welkom is. Marketinggezwets tot in het oneindige, ons gebracht door een leeghoofdige posterboy. Visie? Ach, als er al een is, wordt die snel onder de mat geveegd, uit vrees voor repercussies. Want elke doordachte toekomstvisie veronderstelt opofferingen en grondige bijsturingen van ons gedrag, geen prettige boodschap om te brengen. Voor expertise verwacht je dat beleidsmakers die ofwel zelf hebben opgebouwd, ofwel dat ze uitgebreid hun oor te luisteren leggen bij experten en écht rekening houden met hun adviezen, hoe streng en onpopulair die ook mogen zijn. Ook dat blijkt in deze coronacrisis na een tijdje problematisch te worden, want virologen, infectiologen, epidemiologen, microbiologen, vaccinologen en biostatistici gaan uit van puur wetenschappelijke feiten of veronderstellingen op basis van onderzoek, en dat slechte nieuws — wat het in deze pandemie meestal is — willen politici niet meer brengen, tot het, zoals deze week, niet meer anders kan.

***

Politici willen te veel perspectief bieden, te veel optimisme uitstralen, te veel benadrukken dat we morgen, of neem nu overmorgen, vrij zullen zijn, omdat ze vermoeden of hopen dat het hen een plekje zal doen stijgen in de volgende populariteitspoll. Van een kapitein op een schip in zwaar stormweer verwacht ik niet dat die zegt dat het allemaal wel goed komt, maar dat ie ons, samen met zijn crew, door de storm loodst. Deskundig, zonder franjes, bijsturend wanneer dat nodig blijkt. Koppigheid is een slechte eigenschap op de brug, overdreven flexibiliteit eveneens. En wat ik ook verwacht is dat er één kapitein aan boord is, geen tien. Want dan krijg je die intussen bekende kakofonie aan tegengestelde meninkjes die altijd volgen op een zogezegd eendrachtig besluit.

De opeenvolgende staatshervormingen hebben het schip België voor een deel stuurloos gemaakt, merken we in dit soort crisissituaties. ‘Too many cooks spoil the broth’, zegt een Engels spreekwoord. In de keuken kan er maar één chef zijn. Eenheid van commando viel in deze ongeziene en aartsmoeilijke omstandigheden aan te bevelen: vele landen worstelden daarmee, net als de Europese Unie. Maar bij ons is het een gevolg van de staatsstructuur, die cultuur van een beetje geven en een beetje nemen om iedereen te plezieren, maar waarmee je uiteindelijk vastloopt.

Beloven is een zwaktebod. Een leidinggevende kan niet goed doen voor iedereen, omdat mensen dat ‘goede’ nu eenmaal verschillend invullen. Probeer dat dan ook niet te doen. Dan beloof ik dat ik u weer ernstig zal nemen, beste politici.



Heilige graal

Sport Posted on za, maart 20, 2021 11:34:48

Het spijt me, waarde mythologen, die gelokt door de titel een stukje hadden verwacht over koning Arthur en zijn Ronde Tafel en dat soort hoogdravende avonturen.

Excuus, fans van Monty Python, voor “The knights who say ‘Ni!'” moet u op een andere plek zijn.

Sorry, goede vaste lezers, die een mening over de avondklok of ‘het rijk van de vrijheid’ hadden verwacht. Niets van dat alles op deze zaterdag.

***

Laten we ’t over voetbal hebben. (Daar hoor ik al mensen wegklikken, hopelijk zie ik u volgende week weer.)

Met name: de BeNeLiga. En dan komt die titel van hierboven te pas, want zo’n nieuwe Lage Landen-competitie is de eigentijdse profvoetbalvariant van de heilige graal, althans als je Belgische clubbestuurders mag geloven. Die idee broedt overigens al heel lang. Ik herinner me dat ik in 1996 uitgenodigd was op de boekvoorstelling van De gouden voetbalgids, een grensoverschrijdend werk van de Vlaamse voetbaljournalist François Colin en zijn Nederlandse collega Lex Muller. Daarvoor werd een meute Vlaamse journalisten met de bus naar De Kuip in Rotterdam gebracht, alwaar ook een ware interland gepland was onder reporters en commentatoren, zij het — wat toch wel enigszins tegenviel — op een trainingsveldje naast het stadion, niet op de heilige grasmat zelf. Daar mochten we alleen op voor een ploegfoto. België won die dag.

Over De gouden voetbalgids werd nauwelijks gepraat: de aanwezige clubleiders en ook de auteurs van het boek maakten gretig van de gelegenheid gebruik om de idee van een BeNeLiga, een competitie bestaande uit Belgische en Nederlandse clubs, te propageren, nota bene één jaar nadat Ajax de Champions League had gewonnen en in een jaar dat de Amsterdammers opnieuw de finale zouden bereiken. Zonder zo’n schaalvergroting zouden beide competities geen toekomst hebben, luidde de teneur. Anderen hadden dat in de jaren voordien al opgeworpen.

Vijfentwintig jaar later bestaan de Belgische hoogste klasse, nu: Jupiler Pro League (of 1A), en de Nederlandse Eredivisie nog altijd apart van elkaar. We stellen inderdaad veel minder voor dan in 1996, maar dat heeft in de eerste plaats te maken met de gevolgen van het Bosman-arrest van 15 december 1995, waardoor de beperking op het aantal buitenlanders in alle Europese competities wegviel, en de beste spelers uit België en Nederland werden weggeplukt door de betere clubs uit de betere competities. Het Mattheuseffect ten voeten uit: de rijken werden rijker, de armen armer, en de middenklasse werd veel minder waard. Sindsdien hebben nog twee Eredivisie-clubs, PSV en opnieuw Ajax, de halve finales van de Champions League bereikt, en geraakten Belgische clubs nooit verder dan de tweede ronde. Voetbal is een economische sector als een andere geworden, waarin het recht van de financieel sterkste geldt. We doen nog wel mee, maar we doen niet meer mee, als u begrijpt wat ik bedoel.

***

In de loop van de jaren kwam het idee van een BeNeLiga — maar ook van andere initiatieven, zoals een ‘Atlantic League’ met Belgische, Nederlandse, Schotse en Portugese topteams — weer aanwaaien, om vervolgens snel weer te verdwijnen. Onlogisch is dat ‘uitbraak-denken’ niet. De grotere Belgische en Nederlandse clubs zitten vast in een carcan waar ze niet meer uit geraken: Europees tellen ze, op een Ajaciede uitzondering na, niet meer mee, de eigen competitie heeft financiële beperkingen (tv-rechten!), spelen tegen Moeskroen, Waasland-Beveren, Sparta en Cambuur gaat op den duur vervelen, verandering van spijs, zo zegt het spreekwoord, doet eten.

Het opzet: breng de tien sterkste Nederlandse en de acht sterkste Belgische clubs samen. Dat Nederland meer teams mag leveren, is logisch. Groter land, meer inwoners, grotere internationale uitstraling. Club Brugge heeft ooit één keer, als enige Belgische club, een finale gespeeld van de Europabeker voor Landskampioenen, Ajax heeft de beker met de grote oren vier keer gewonnen, Feyenoord en PSV ook nog een keer. Nederland heeft drie wereldbekerfinales gespeeld en een Europees kampioenschap gewonnen, België was actief in één Europese finale. Verschil moet er zijn. In België zou de G7 present tekenen, dat is de G5 (Anderlecht, Club Brugge, KRC Genk, AA Gent en Standard) aangevuld met Antwerp en Charleroi. En dan nog een club die het verdient op basis van prestaties op basis van de rangschikkingen van de voorbije tien jaar.

De grootste pleitbezorgers in het verleden waren Constant Vanden Stock en Michel Verschueren, vandaag heten ze Bart Verhaeghe en Vincent Mannaert. Niet toevallig de mannen die het voor het zeggen hadden en hebben in Anderlecht en Brugge. Clubs die zo dominant werden en worden, dat ze zich in de Belgische competitie voelen als iemand in een corset dat veel te strak aangespannen werd. Dan ga je vanzelf I want to break free zingen. En hopen op meer spankracht elders.

***

Vraag: zitten de supporters op een BeNeLiga te wachten? Goede vraag, al zeg ik het zelf. Kijkt een Belgische fan meer uit naar Vitesse-Anderlecht en Heerenveen-Charleroi, dan naar OH Leuven-Anderlecht en STVV-Charleroi? Kijkt een Nederlandse fan meer uit naar Vitesse-Anderlecht en Heerenveen-Charleroi, dan naar Vitesse-Heracles en Heerenveen-FC Twente? Is dat eigenlijk ooit al ernstig onderzocht? Of gaat men er simpelweg vanuit dat supporters maar hebben te aanvaarden, als waren het ganzen die dwangvoeding moeten ondergaan om in foie gras te eindigen? Verkiezen voetballiefhebbers wel foie gras boven een zak friet/patat met mayonaise? Zoals altijd is de werkelijke hoofdaandeelhouder van de club, de supporter, de laatste aan wie gedacht wordt. De manier waarop clubs met hun fans omgaan is een regelrechte schande. Betalen en zwijgen is de boodschap, behalve dan wanneer ze geacht worden aanmoedigingen te schreeuwen. Dan wordt het, heel even, betalen en toejuichen. En daarna weer zwijgen. Supporters gehoorzamen gedwee.

Andere vraag: zitten Nederlandse clubs hier even hard op te wachten als Belgische, die deze week met een ruime meerderheid het principe van een BeNeLiga goedkeurden binnen de Pro League? Alweer een uitstekende vraag, wat ben ik goed op dreef zeg. Het antwoord is: neen. Sommige clubs zijn de idee wel genegen, de meesten zijn in het beste geval afwachtend, in het slechtste wantrouwend of ongeïnteresseerd. Hoe dan ook is een snelle beslissing niet nodig, want de tv-contracten lopen nog minstens drie seizoenen. Maar een blik op de specifieke situatie in elk land toont aan dat België in alle opzichten het kleine broertje is. In het seizoen 2019-2020 kwamen er naar de gemiddelde Eredivisie-wedstrijd 18.229 toeschouwers kijken, in de Jupiler Pro League bedroeg dat gemiddelde 11.347, bijna zevenduizend minder. Ajax, Feyenoord, PSV en, zelfs, FC Twente zitten qua gemiddelde ruim boven de populairste Belgische clubs (Club Brugge 25.262, Standard 23.157), wat natuurlijk met de beperktere stadioncapaciteit te maken heeft, maar dat heus niet alleen. In Nederland waren er vorig seizoen veertien clubs die gemiddeld meer dan 10.000 fans ontvingen, in België zeven, de helft dus. Naar matchen in de Proximus League (1B) kwamen gemiddeld 3.271 toeschouwers, naar de Keuken Kampioen Divisie, de Nederlandse tweede klasse, 4.234. (Bron: european-football-statistics.co.uk)

Nederland greep Euro 2000, het toernooi dat de Lage Landen samen organiseerden, aan om nieuwe stadions te bouwen en bestaande stadions grondig te renoveren. In België bleef het bij een likje verf hier en wat losse stoeltjes extra daar. Het enige nieuwe stadion in ons land, de Ghelamco Arena, staat totaal los van dat gezamenlijke toernooi en werd pas in 2013 opgeleverd. Kortom, onze noorderburen hebben een groot sportevenement gebruikt om te investeren in infrastructuur en comfort en veiligheid voor de toeschouwers, wij niet. Gevolg is dat er vorig seizoen dertig procent meer volk op Nederlandse tribunes zat dan vóór Euro 2000 (18.229 versus 13.977), in België ging het om slechts 17 procent meer (11.347 versus 9.721). In Belgische stadions ruik je de stadiontoiletten drie straten ver, in Nederland niet. Willen Eredivisie-clubs wel geassocieerd worden met stilstand en amateurisme, en die nalatige buren zonder morren in huis nemen? Opnieuw een goede vraag, Van Laeken, ge zijt verdomme op dreef!

Ha, en dan zijn er nog die sociale en fiscale voordelen die sportclubs in België genieten, goed voor meer dan 120 miljoen euro overheidscadeaus per jaar. Zullen Nederlandse clubs akkoord gaan dat dit systeem blijft bestaan, of zal de Nederlandse regering een vergelijkbaar systeem installeren om de lat gelijk te leggen? Twee keer neen, allicht, en nogmaals gefeliciteerd met deze uitstekende, zij het lichtjes voor de hand liggende vraag.

Nog iets om over na te denken: in de Eredivisie moeten voetballers van buiten de Europese Unie een minimumsalaris krijgen dat anderhalve keer het gemiddelde salaris van een Eredivisie-speler bedraagt. In de praktijk komt dat neer op iets meer dan 400.000 euro bruto per jaar voor een Afrikaanse, Zuid-Amerikaanse of Aziatische speler. In de Jupiler Pro League werd dat minimumsalaris vastgelegd op zo’n 80.000 euro, vijf keer minder dus. Dat maakt dat je op Nederlandse velden betere buitenlanders ziet rondlopen. Zijn FC Groningen, ADO Den Haag en Feyenoord het ermee eens dat Antwerp, AA Gent en Standard tot vijf keer minder moeten betalen voor niet-EU-spelers, wordt het Nederlandse systeem versoepeld, of het Belgische verstrengd? Van Laeken, ge overtreft uzelf met die vraag. Maar wat is het antwoord? Dit zou geen concurrentieel voordeel meer zijn voor Belgische clubs, maar regelrechte competitievervalsing. Onaanvaardbaar dus.

***

Willen Belgische clubs een welwillende houding over de grens creëren, dan zullen ze dus méér geld moeten uitgeven, minder terugkrijgen en qua tv-rechten niet veel beter af zijn dan nu, want wie nu in België een topclub is, zou dan waarschijnlijk een subtopper worden en bijgevolg minder ontvangen uit de pot van de uitzendrechten. En dan nog: er wordt een ontsnappingsroute aangeboden aan acht clubs uit 1A, eventueel met een promotie- en degradatieprocedure uit te breiden tot tien, maar wat moet er dan gebeuren met de overige veertien profclubs in ons land? Niet dat die allemaal leefbaar zijn vandaag — hooguit veertien, schat ik —, maar je degradeert hen wel tot kneusjesvoetbal, waar tv-zenders weinig centen voor over zullen hebben, waar uit de solidariteitspot minder zal terugvloeien dan verhoopt en waar de fans zullen afhaken omdat ze ook liever Club Brugge of Anderlecht op bezoek krijgen dan de tigste keer Seraing of Westerlo. De BeNeLiga wordt, voor wie mág deelnemen, een volksfeest op een kerkhof.

En dan hebben we het nog niet over de acceptatie van de BeNeLiga door de Uefa gehad en, als die goedkeuring er eenmaal zou zijn, wat de gevolgen zullen zijn voor de verdeling van de Europese tickets. Worden die tickets gewoon opgeteld? (Lijkt me zeer onwaarschijnlijk, want dan gaan er andere competities morren.) Ontvangen België en Nederland evenveel tickets? Zo ja, stel dat Ajax, PSV, Feyenoord, AZ en Vitesse op de eerste vijf plaatsen eindigen — wat, op het bij ons dominante Club Brugge na, niet eens zo denkbeeldig is qua krachtsverhoudingen —, is er dan bereidheid om zelf een Europees ticket op te offeren voor de eerste Belgische club die zesde is geëindigd? Ook dat is een pertinente vraag.

***

Waarom u al die bedenkingen zelden leest op voetbalpagina’s van Vlaamse kranten? Goh, ik vermoed dat de meesten ook weleens liever naar De Kuip zouden gaan dan naar ’t Kuipje, of de Diaz Arena met plezier zullen inruilen voor de Johan Cruijff ArenA, een comfortabele perskamer verkiezen boven de muffe, piepkleine mediaruimtes in de meeste (half vervallen) Belgische stadions. Niets menselijks is journalisten vreemd. Alleen moeten ze wel eerlijk blijven: op dit ogenblik is de BeNeLiga een fata morgana, die alleen maar realiteit kan worden als de Belgische clubs tegelijk inleveren en investeren. De heilige graal zat ook maar in de hoofden, moet u bedenken.

Had ik trouwens al gezegd dat ik er in principe zeker niet tegen ben, tegen zo’n BeNeLiga, want de gemiddelde kwaliteit van de wedstrijden zal ongetwijfeld omhooggaan. Maar eerst moeten de supporters bevraagd worden en vervolgens moet het financieel-economisch-sociale speelveld gelijk worden gelegd in beide landen. Laten we elkaar daarna nog eens spreken (als dat tenminste nog nodig zal zijn.)



Gedogen is niet hetzelfde als aanvaarden

Samenleving Posted on za, maart 13, 2021 11:36:07

Een man van tweeënveertig, openlijk homoseksueel, wordt naar een verlaten plekje in een park gelokt via een datingsite voor homo’s en daar vermoord, maar toch wil het gerecht de term ‘homohaat’ niet in de mond nemen. Misschien moeten we dat respecteren: we willen nu eenmaal de rechtsstaat verdedigen en dat houdt absoluut in dat een onderzoek ongestoord en onafhankelijk moet kunnen gebeuren, toch? Maar laten we dan toch in de berichtgeving die ‘homohaat’ blijven benadrukken. En laten we die verzachtende term ‘gaybashing’ alstublieft terzijde schuiven. Vertaald uit het Engels betekent ‘bashing’ óók fysiek belagen, maar in eerste instantie komt het neer op extreme pesterijen, niet op het aanbrengen van zware letsels, laat staan het doden van iemand. Dit was in het beste geval doodslag, in het slechtste moord met voorbedachten rade. Dat is dan weer aan het gerechtelijk onderzoek om uitsluitsel te brengen en aan de rechter om uitspraak te doen. Ondertussen proberen de ouders van het slachtoffer, via hun advocaat, de gemoederen te bedaren, onder meer door zelf het woord ‘homohaat’ nog niet in de mond te nemen. Eerbaar en lovenswaardig, maar hoe verklaar je dan — ik herhaal het nog even — dat de daders bewust een vals profiel aanmaken op een homo-site om zo een toekomstig slachtoffer (wellicht met het oog op een diefstal) proberen te maken. Hadden ze hem net zo goed via een andere app of via Facebook kunnen lokken.

Bekende en onbekende homoseksuelen getuigden de hele week over wie ze zijn, wat ze doen, hoe ze (vies) bekeken worden, wat hen persoonlijk al is overkomen, wat hen angst aanjaagt. Getuigenissen die fungeerden als eyeopener, zo zeggen we dan spontaan, maar dat is vooral omdat onze ogen gesloten waren (en zeer binnenkort weer zullen zijn). Je moet discriminatie wíllen zien en je moet er vervolgens ook iets tegen wíllen doen. Al de rest is praat voor de vaak en tijdverlies.

Je leest dat gaybashing in opmars is. Dat tolerantie vanuit de dominante groep, hetero’s, onder druk staat. Dat religieuze fanatici nooit aanvaard hebben en nooit zullen aanvaarden dat er in hun ogen zieke mensen rondlopen, versta: al wie niet hetero én gelovig is. Dat de samenleving verkrampt als het op seksueel gedrag aankomt. Met andere woorden: dat we in 2021 een beetje stilstaan. Dat klopt niet. Het is namelijk nooit anders geweest. De samenleving is nooit helemaal verdraagzaam geweest tegenover een andere dan de heteroseksuele beleving van seksualiteit. Die moord is business as usual in zijn meest extreme vorm.

***

Meer dan een eeuw geleden bestonden homo’s niet. Officieel toch niet. Wie nog maar iets zei dat hem of haar kon laten identificeren als niet-hetero, vloog de cel in. Dus bleven ze verdoken zitten in een kast in een kast in een kast in een kast, zoals de Russische poppetjes. Herinner u hoe het met Oscar Wilde is afgelopen.

In de twintigste eeuw werden niet-hetero’s heel lang opgejaagd. Ik moet u ongetwijfeld het Derde Rijk niet opnieuw onder de aandacht brengen, of het stalinisme, of andere -ismen die alles en iedereen die niet-hetero was als een afwijking beschouwen.

In de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, het handboek voor de psychiatrie, voor het eerst gepubliceerd in 1952, stond homofilie heel lang bij de psychische ziekten genoteerd. Pas in 1973, niet eens vijftig jaar geleden, werd de geaardheid geschrapt als afwijking, en dan nog niet van harte en unaniem.

De Britse wiskundige en informaticus Alan Turing ontcijferde tijdens de Tweede Wereldoorlog de Duitse enigma-code en redde zo ongetwijfeld vele tienduizenden levens. Oorlogsheld. Als stank voor dank werd hij zeven jaar later gearresteerd wegens het stellen van ‘homoseksuele handelingen’. Op 7 juni 1954 pleegde hij zelfmoord of werd hij vermoord door de Britse geheime dienst, ach, het is allebei erg: ofwel nam hij afscheid omdat hij niet mocht leven zoals hij wilde leven, ofwel werd hem het leven benomen omdat hij zich niet gedroeg zoals de overheid dat wilde.

De coming out van Will Ferdy werkte bevrijdend op Vlaamse homo’s, was zonder twijfel ook gedurfd en revolutionair, maar zei begin jaren 70 veel over een samenleving die net Mei ’68 en de swingende sixties had beleefd. We stonden nog nergens. En we gingen nergens naartoe.

Langs het voetbalveld wordt al decennia ‘Jeanet’ geroepen, om een speler van de tegenstander te jennen. Niet dat supporters werkelijk denken dat de speler in kwestie homoseksueel is, ‘Jeanet’ past gewoon in hun wereldbeeld, waarbij homo’s (‘jeanetten’) minderwaardige wezens zijn. Niet formidable, maar fort minable. Je mag met hen lachen, ze zijn niet normaal.

In de jaren 80 werden mannelijke homo’s ontweken, genegeerd en gekleineerd omdat zij de ongeneeslijke ziekte aids, het eindstadium na de overdracht van het hiv-virus, geïntroduceerd hadden in de westerse maatschappij. Omdat promiscue gedrag veroordeeld werd, hoefde er ook niet zoveel geld worden gepompt in het ontwikkelen van een vaccin of geneesmiddel. Een paus verbood heteroseksuele Afrikanen om een condoom te gebruiken en had miljoenen doden op zijn geweten. Reactionair rechts wilde al wie uit de kast was getreden er terug in duwen. De norm werd, opnieuw, law and order, en hypocrisie, de meest christelijke aller ‘deugden’. (Vandaag hekelde extreemrechts onmiddellijk de moord in Beveren, omdat ze zo kon anticiperen op de identificatie van — hopelijk voor hen — islamitische daders. Als het tégen de islam is, is extreemrechts opeens homovriendelijk. Een paar dagen later vaardigen ze een homofoob af naar het Vlaams Audiovisueel Fonds. Probeert u de logica maar niet te vatten, het zal u toch niet lukken.)

Zo vrijgevochten de jaren zestig leken (leken!), zo donker werd het deze eeuw opnieuw. Hoe meer categorieën seksualiteit er zijn, hoe hoger de aandrang bij rechts om de geest van ’68 en vrije seksbeleving af te zweren. En rechts heeft het wel voor het zeggen, in de parlementen, op straat en in de geesten overal ter wereld. In werkelijkheid is de wereld nooit vrijgevochten geweest: weinig is voor altijd verworven, veel blijft onontgonnen terrein. Soms lijken de traditionele Processie van Echternach en de maatschappelijke reacties op de Gay Pride heel sterk op elkaar. Het gaat maar niet vooruit. Niet omdat we niet kunnen, maar omdat we niet willen.

***

Afwijken van de norm — huwelijk mét kinderen tussen gelovige mensen van verschillend geslacht en met dezelfde huidskleur — is nog altijd uit den boze. Hooguit wordt de regenboog gedoogd. Gedogen is niet hetzelfde als aanvaarden. Wie gedoogt laat iets oogluikend toe, ook al mag het in feite niet; wie aanvaardt heeft geen probleem met andermans gedrag. Aanvaarden dat de L, de G, de B, de T, de Q, de I, de A en de + in LGBTQIA+ worden gerespecteerd, ho maar, dat is twee regenbogen te ver. We doen ons voor als verdraagzaam, maar dat geldt alleen tegenover een dominant specimen van de eigen soort. Abnormaal zijn zij die denken dat ze de normaliteit vertegenwoordigen. Helaas vormen ze een meerderheid en bepalen zij alsnog de norm.



Zever, gezever!

Communicatie, Journalistiek Posted on za, maart 06, 2021 11:27:34

Erika Vlieghe had vorige zondag natuurlijk gewoon gelijk: er wordt te veel gezeurd. Niet door mij, uiteraard, en wellicht ook niet door u, uitermate welgekomen aanwezige op deze blog, maar wel door al die anderen. De infectiologe wilde dat op een T-shirt laten drukken en werd prompt op haar wenken bediend: aan de ene kant maakten verschillende mensen een truitje met de opdruk dat we moeten stoppen met zeuren, aan de andere kant begonnen nog veel meer mensen te zeuren dat ze nu ook al niet meer mochten zeuren, en wie dacht die Vlieghe wel dat ze was, een expert in zeuren misschien? Zelfs de heer Bolzeurnaro, prezeurdent van Brazeurië, zei het nog deze week: ‘Stop met zeuren!’

Enfin, het zeuren ging nog een tijdje door, want de media deden wat ze altijd doen als ze op maandagochtend een leeg blad voor zich hebben liggen: ze vragen zich af wat er in het weekend is gebeurd. Is er een topic waar iederéén over praat? Is Twitter niet per toeval ontploft of zo? Tweewerf ja, en wel over hetzelfde: de uitspraak van Vlieghe in De zevende dag. En dus werd er gezocht naar allerlei Ologen die een mening hadden over zeuren. (Is het goed of slecht? Helpt het ons, of juist niet? Wanneer is het gepast, wanneer niet?) Waarop weer andere I-aters en Osofen werden uitgenodigd daarop commentaar te geven. Writer’s block kennen ze niet in de schrijvende pers, behalve dan de aarzeling om beleefd te reageren op een suggestie om een bijdrage voor hen te schrijven, maar dat is dan weer een geheel andere kwestie.

De wittebroodsweken liggen al bijna een jaar achter ons. Herinner u nog die zalige tijden: iedereen in zijn kot, maar om acht uur des avonds stonden we wel op de dorpel te applaudisseren of hingen we een wit laken uit het slaapkamerraam. België deed het goed, was een van de beste leerlingen van de Europese klas in de aanpak van de coronacrisis, dat virus zou ons niet klein krijgen, o nee, olé. O, wat waren we zelfingenomen en o, wat duurde dat niet lang. Tweede golf, tweede lockdown, en het zeuren nam — na een fikse aanloop in de lente en de zomer — een nieuwe aanvang en hield niet meer op.

Soms begrijp ik het wel dat mensen niet zo verheugd zijn als ze weer eens een Oloog op hun scherm zien verschijnen om ons allerlei leuke dingen af te raden, terwijl een andere Oloog in de krant waarschuwt voor wat er ons boven het hoofd hangt als we ons niet opnieuw gaan gedragen. En weet u hoe dat komt? Omdat die Ologen deskundig zijn op hun terrein, maar ook vragen krijgen voorgeschoteld over andere domeinen, waar ze in wezen, wetenschapper zijnde, ver vanaf blijven, maar nu ook iets over moeten vertellen. Gedwongen door de omstandigheden, de ongeduldige moderator en het felle studiolicht. Als je elke dag in drie verschillende programma’s een Oloog ziet passeren, wordt dat van het goede te veel. Punt aan de lijn.

Andere Ologen en ook Osofen suggereerden eerder al om het nieuws over covid-19 meer te bundelen op een vaste dag van de week en de andere uitzendingen coronavrij te houden, maar zo werkt dat natuurlijk niet. Stel u voor.

‘Ha, kijk er is een Zuid-Afrikaanse variant op gang!’

‘Ja, jong, maar je weet dat het nog maar dinsdag is, coronanieuws brengen we pas op vrijdag.’

‘Oké, ik zal het op de stapel liggen.’

Nieuws is nieuws: wat nu moet, moet nu. De vraag is echter: moet het wel allemaal nu? Of moet er gesnoeid worden in het aanbod? Het coronakaf van het coronakoren scheiden, bijvoorbeeld.

Daarom heeft de christendemocraat in mij — sympathieke vent, maar ik hou ‘m toch maar diep verborgen — een concreet voorstel.

Enerzijds zouden de media minder Ologen kunnen uitnodigen, en als ze er dan toch zijn, hen enkel vragen stellen over hun vakgebied en hun expertise, niet over welke maatregelen zich opdringen.

Anderzijds zouden de Ologen dan best, als ze nog eens welkom worden geheten, vragen die niet tot hun vakgebied en hun expertise behoren, kunnen pareren door te zeggen dat ze daar niet op antwoorden, want dat ze daar niet voor bevoegd zijn.

Zou dat geen — hoe heet dat ook weer, o ja — win-win kunnen zijn?

Misschien houdt het zeuren dan een heel klein beetje op. Indien niet, zullen er wel weer andere Ologen en Osofen klaarstaan om te zeggen waarom dát nu weer komt. Of schrijven een senior writer en een Osoof nog eens een betweterig boekje over hoe we (moeten) omgaan met pandemiezeuren.



De mens van Pavlov

Samenleving Posted on za, februari 27, 2021 11:44:12

De gemiddelde bewoner van deze aardkloot heeft tijdens de pandemie meer verloren dan gewonnen. In mijn geval: zeven en een halve kilogram. Wat dan weer betekent dat ik eigenlijk gewonnen heb, het voorbije jaar, maar dit geheel terzijde. Thuis werken in combinatie met een evenwichtig dieet — en niet langer de vettige lunches in de redactiekantine en de snacks-uit-verveling rond vier uur — doet wonderen. De gespannen buik, weg. Het buikje dat overblijft, wordt aan gewerkt. De iets te nauw geworden hemden en broeken, ze passen weer. Mijn garderobe kreunt niet langer, zachtjes hoor ik mijn kleren zuchtjes slaken. ‘Eindelijk ademruimte!’ Het kan ook mijn verbeelding zijn. Of verveling. Nu nog aan die buikspieroefeningen beginnen.

Woensdag had mijn teergeliefde een presentje bij. Een kleinigheid om mijn doorzettingsvermogen te belonen. Noem het een late Valentijn. Een zak zoute chips, for old times’ sake. Niet zo’n petieterig zakje uit de automaat dat je in drie minuten achter de kiezen hebt gemoffeld (de inhoud, niet het zakje). Ook geen zak van gezinsformaat. Gewoon een degelijke, stevige zak chips. Die ik vervolgens in recordtempo naar binnen heb geschrokt. Mijn persoonlijke relatie tot een zak chips is zoals die van een Vlaams Blokker ten aanzien van mensen met een andere huidskleur: ze moeten zo snel mogelijk weg. Moeten! Zo snel mogelijk! Weg! Geen kruimel mag overblijven. Dat ik een uurtje later met lichte tegenzin mijn favoriete avondmaal naar binnen moest werken, opende mij de ogen. Wat had ik gedáán? Een hele zak chips, verdorie, en ik kan niet eens zeggen dat die mij bijzonder smaakte (het waren geen pickleschips).

Het werktuiglijke van mijn handeling deed me nadenken. Dit was pavloviaans. Wat de Russische fysioloog Ivan Pavlov (1849-1936) meer dan honderd jaar geleden al aantoonde, deed ik dunnetjes over. Ik ben geconditioneerd. De aankondiging dat vrouwlief een zak chips mee had, deed me verlangen. Het daaropvolgende geluid van een krakende zak chips deed me kwijlen. Het geluid van een zak chips die werd opengescheurd, zorgde voor een watervalachtige speekselafscheiding waarvan gelukkig geen beelden bestaan. Het verzwelgen van de chips was de ultieme hallucinatie: ze zijn van mij, ze moeten op, ook al ben ik allang voldaan. Klassieke Pavlovreactie. Niet bij een hond, deze keer, maar bij een volwassen man.

Pavloviaans was ook de term die me voor de geest sprong bij het zien van de beelden van mensen die de eerste zonnestralen en de veel te hoge temperaturen voor de tijd van het jaar aangrepen om naar de kust te trekken. Of die studenten die, naargelang de plek waar hun kot zich bevindt, naar het Sint-Pietersplein of het stadspark gingen om er te zonnekloppen, en even te doen alsof dat virus hier niet rondwaart. Het kwam hen op virtuele lynchpartijen te staan, hoogdravende waarschuwingen, strenge verordeningen van burgemeesters, boegeroep van lieden die zich wel al een jaar aan de regeltjes houden. Ik begrijp zowel de boze reacties als de nood om even uit te breken. Het is allebei ongezond: het ene voor je hart, het andere voor je longen. Covid-19 lacht er niet mee. Best niet doen, dus.

Wat mij nog het meest stoorde, is dat wij, mensen, blijkbaar niet in staat zijn de platgetreden paden te verlaten. Zon in het weekend -> kust. Zon in de week -> stadspark. Zon op een avond -> barbecue. Het is een geconditioneerdheid die ik weiger te aanvaarden, al is de manier waarop ik omga met een zak chips er enigszins vergelijkbaar mee. ‘De mens, ge kunt gij daar niet aan uit,’ schreef Gerard Walschap, maar hij was fout. Hij had moeten schrijven: ‘De mens, ge begrijpt gij niet waarom die altijd weer doet wat ge ervan moogt verwachten.’

Het is geen verplichting om vanaf vijftien graden naar Oostende of Blankenberge te trekken. Andere kuststeden en -gemeenten zijn minder druk en bijgevolg aangenamer. Het werd niet contractueel vastgelegd dat je als student naar die plaatsen moet gaan waar je als student naartoe gezogen wordt. Je kan ook een wandeling maken in een rustige wijk of je dekentje spreiden op kleinere publieke grasperken. In studentensteden als Leuven, Gent, Antwerpen, Hasselt en Brussel valt veel te ontdekken, zonder dat er op die plekken meteen busladingen met gelijkgezinden worden gedropt. Maar iets in ons zegt: we moeten de anderen opzoeken, want pas dan bestaan we. Dan kunnen we zeggen dat we er geweest zijn, er zijn immers getuigen van. Ook al sta je dan uren in de file heen en uren in de file terug, terwijl je ter plekke uren schuifelt omdat er geen doorkomen aan is. De vele stonden ongemak worden vergeten bij die ene stonde pseudovertier. Waar dan de camera van de nieuwsdienst strategisch staat opgesteld om wat al geweten is te registreren, ook redacties zijn geconditioneerd. Het is druk. Er is te veel volk. De horeca klaagt (voor één keer met reden). Mensenlief, toch, we zijn even makkelijk te lezen als een flutroman!

De mens van Pavlov blijft verbazen, zoals ik deze week ook mezelf heb verbaasd met die zak chips. Zó voorspelbaar. Ik kan beter. Wij kunnen beter. Een beetje originaliteit kan soms wonderen doen in het leven. Neem eens een afslag vroeger of later, en verras jezelf. En geniet van de rust en de stilte.



Waar kan de arme zijn mening uiten?

Journalistiek, Samenleving Posted on za, februari 20, 2021 11:37:26

Covid-19 is geen gelijkmaker, zoals weleens verkeerdelijk werd gedacht tijdens de eerste lockdown. We zijn niet allemaal gelijk voor het virus. Voor wie het al lastig was, is het nu nog lastiger geworden. Wie het voordien goed ging, heeft het nu eventjes moeilijk. Het is wel die laatste categorie die uitgebreid zeurt, waardoor het soms lijkt alsof de leden van die groep het in deze periode het zwaarst afzien. De eerste groep hoor je namelijk niet, net zoals dat vóór maart 2020 al het geval was. Zij behoren niet tot de ‘Ons kent ons’-kliekjes in de bevriende media. Zij hebben andere prioriteiten dan actief te zijn op de sociale media — of ze hebben nauwelijks volgers en ‘vrienden’, en worden daardoor niet gehoord. Zij proberen de eindjes aan elkaar te knopen, net zoals voorheen, maar dan in nóg moeilijkere omstandigheden.

Terwijl sommige opiniemakers en columnisten klagen over de cancel culture en de teloorgang van de vrije meningsuiting — wat ze breeduit mogen doen in media die honderdduizenden lezers, luisteraars of kijkers bereiken, o ironie! —, zien vele anderen écht af, maar zij blijven onzichtbaar onder de waterspiegel. De Voedselbank heeft vorig jaar een kwart meer maaltijden uitgedeeld. (“Maar de economie! Maar de staatsschuld! Maar we mogen niets meer zeggen!”) Studenten leven geïsoleerd, niet op zonovergoten eilandjes, maar in kille, eenzame koten. (“Maar wij willen met vijf wandelen! Maar wij willen op café! Maar wij willen op restaurant!”) De Derde Wereld — laten we dat vervelende begrip toch maar even vanonder het stof halen — blijft prikloos achter, wij klagen steen en been over de onduidelijke timing van de vaccinaties. (“Maar wij willen naar een festival! Maar wij zijn niet gemaakt om thuis te blijven! Maar, maar, maar!”)

Iederéén krijgt te maken met covid-19 en toch zou je uit de onophoudelijke stroom mediaberichten kunnen afleiden dat het coronavirus een vloek is die alleen over de westerse bevolkingen is uitgesproken. Ware er geen Zuid-Afrikaanse en Braziliaanse varianten, we zouden in coronatijden niet eens weten wat er zich op andere continenten afspeelt. Het westerse egoïsme is groter dan ooit, het egoïsme van de westerling die het goed heeft, is haast onmetelijk geworden. Dat is al sinds mensenheugenis zo, het viel extra op tijdens de vluchtelingencrisis, en je kunt er tijdens de grootste gezondheidscrisis van de laatste honderd jaar niet meer naast kijken, als je tenminste met je ogen open leeft.

Spoiler alert: vrije meningsuiting is het recht om te zeggen wat je wilt, binnen een afgebakend wettelijk kader, maar het is niet de plicht van de media om álle meningen aan bod te laten komen. Een antivaxer uitnodigen in een tv-studio is altijd een slecht idee, vanwege het nonsensgehalte in zijn of haar betoog en de dodelijke desinformatie die op tien minuten verspreid kan worden; dat wil daarom niet zeggen dat zo’n kwibus die nonsens niet meer kan uitkramen. In het slechtste geval is er nog een zeepkist op de hoek van de straat, meestal dient Facebook of Twitter als zeepkist. Wie in onze westerse context klaagt over vrijheid van meningsuiting zegt eigenlijk: alleen mijn mening telt, en bij uitbreiding ook die van degenen die het met mij eens zijn. Ik heb nog nooit zoveel meningen gezien, gehoord of gelezen als het voorbije jaar, en dan heb ik mij nog af en toe proberen af te sluiten van die meningenwaterval. Te veel eerstewereldgeklaag is op den duur niet meer te harden. Het heeft iets pathetisch.

Ik vermoed dat de arme mensen die woensdag aan het woord kwamen in de Pano over het probleem om een betaalbare huurwoning te vinden, anders nooit aan bod komen. Je ziet hen niet aan tafel zitten in De afspraak. Je leest geen opiniestuk van hen in de krant. Je ziet hen niet, punt. En als je hen ziet, kijk je doorgaans de andere kant op. Je zult, bij wijze van spreken, eerder een mening lezen van een huisjesmelker dan van een van zijn slachtoffers. En het beleid heeft oog- en oorkleppen op, dan hoeven ze geen rekening te houden met de miserie. Ik herinner me een Vlaamse minister die wilde afgerekend worden op de halvering van de kinderarmoede. Ze faalde en mag zich vandaag als parlementsvoorzitter ‘eerste burger van de regio’ noemen. In de politiek heeft een beloning zelden te maken met uitzonderlijk goede prestaties. Ofwel word je weggepromoveerd en word je er financieel beter van, ofwel mag je ondanks persoonlijk falen gewoon aanblijven.

(Waarschuwing: de volgende paragraaf kan sporen van sarcasme bevatten.)

Arme herauten van de vrije mening, zij zijn natuurlijk veel meer te beklagen dan de mensen die nauwelijks een dak boven hun hoofd hebben, uitkijken op beschimmelde muren en geen nagel hebben om aan hun kont te krabben. Arme sukkels met een lade vol ongepubliceerde opiniebijdragen, zij zien vanzelfsprekend veel meer af dan een Afrikaan die zijn eerste vaccinatie zo rond sint-juttemis zal krijgen. Arme betweterige medeburgers, wat ben je met je betweterigheid wanneer die niet elke dag in elke krant op elke pagina gepubliceerd wordt, zij verdienen uiteraard meer onze aandacht dan de armoedige luizen die zich niet eens een tweedehands computer kunnen permitteren. Maar hé, de zeurpieten kunnen toch al terug naar de kapper, die heeft onze meningen al een tijdje niet meer mogen aanhoren.

Arm Vlaanderen.



Wat journalistiek zou moeten zijn

Journalistiek Posted on za, februari 13, 2021 11:26:31

(Acht opeenvolgende maandagen mag ik het college Cultuurjournalistiek geven aan masterstudenten Journalistiek op de Antwerpse campus Sint-Andries van de KU Leuven. Deze visietekst heb ik recent ook aan de studenten bezorgd: een persoonlijke reflectie op wat (cultuur)journalistiek zou moeten zijn. De tekst is samengesteld uit eerdere opiniestukken en blogposts, en aangevulde inzichten. Veel leesplezier!)

“Journalistiek,” zo definieert Wikipedia, “is het verslag doen van nieuws. Een journalist verzamelt en verwerkt het nieuws voor de lezer, kijker of luisteraar. Journalistiek is de discipline van het verzamelen, controleren, rapporteren en analyseren van het nieuws. Een journalistiek bericht dient in eerste instantie antwoord te geven op de vragen wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe. (…) Er bestaan twee belangrijke vormen van journalistiek: de feiten zo neutraal en objectief mogelijk doorgeven, of ze juist duidelijk voorzien van commentaar.”

Dat zijn meteen een aantal aspecten door elkaar: verslag doen, verzamelen, controleren, rapporteren, analyseren. De 5 W’s (wie, wat, waar, wanneer, waarom) zijn al gepasseerd. Je kunt niet anders dan besluiten dat journalist een veelomvattend beroep is. En dat je op twee gedachten blijft hinken: ofwel ben je de neutrale waarnemer die zo objectief mogelijk verslag uitbrengt, ofwel neem je een duidelijk standpunt in en verlaat je even dat strikte streven naar objectiviteit. Journalisten moeten hun hele professionele leven met die spagaat leren om te gaan. Dat is niet makkelijk. Je moet afstandelijk en onpartijdig zijn, maar tegelijkertijd wordt er engagement en maatschappelijke betrokkenheid van je verwacht.

***

Afstand bewaren

Waarschuwing: het zal in deze tekst nauwelijks over cultuurjournalistiek gaan. Ik geloof namelijk niet in hokjes. Of je nu over kunst en cultuur schrijft of praat, of over sport, politiek of faits divers maakt in wezen geen verschil, hoe paradoxaal dit ook mag klinken, omdat een cantate van Bach bespreken toch niet te vergelijken lijkt met het verslag van een verkeersongeval. En toch gaat het om dezelfde stiel: verzamelen, controleren, rapporteren en analyseren. Helaas wordt dat vaak vergeten. Sportjournalisten identificeren zich zodanig met hun onderwerpen dat ze geen afstand meer kunnen bewaren. Probeer dan maar eens kritisch te berichten over gevallen van doping of omkoping. Cultuurjournalisten hebben ook zo hun favorietjes: je zal maar een goeie band hebben opgebouwd met Jan Fabre en dan geconfronteerd worden met verhalen van seksueel misbruik door de man.  Of je bent mediajournalist en je vond die Bart De Pauw tot november 2017 toch zo’n geweldige gozer. Amerikaanse filmjournalisten die Harvey Weinstein ‘a jolly good fellow’ vonden, zullen daar allicht een heel klein beetje spijt van hebben sinds #metoo. (En toch moet je ook dan nog ruimte laten voor twijfel en de heren Fabre, De Pauw en Weinstein niet onmiddellijk op de figuurlijke brandstapel zetten. In die zin is er een overlapping tussen wetenschap en journalistiek: twijfel is in beide domeinen een fundamenteel uitgangsprincipe. Al moet je niet twijfelen over de goede bedoelingen van redacties die eenzijdig berichten over, bijvoorbeeld, de zaak-De Pauw. Die zijn er namelijk niet. Het gaat om de sensatie, de clickbait, de dagverkoop en, best mogelijk, hogere zakelijke belangen, zoals het samenwerken met controversiële, in opspraak gekomen figuren. Rechtspraak dient in een serene sfeer te kunnen verlopen, beïnvloeding is niet de taak van journalisten.)

Meestal wordt het probleem uit de vorige paragraaf subtiel opgelost: de verslaggeving wordt toevertrouwd aan iemand buiten de sector of met een andere specialiteit. Wat in mijn ogen neerkomt op een abdicatie. Het doet een beetje denken aan wijlen koning Boudewijn, de Belgische koning die in 1990 weigerde om de abortuswet te ondertekenen, omdat die indruiste tegen zijn (katholieke) geweten, waarop grondwetspecialisten het slimmigheidje bedachten om hem een dag regeeronbekwaam te noemen. De wet werd bekrachtigd, de koning kon zijn geweten sussen. Die hypocrisie kom je in de journalistieke wereld ook vaak tegen: collega’s die zich even onbekwaam achten om te schrijven over wanpraktijken in de branche waarin ze zich hebben gespecialiseerd. Meestal komt dat neer op: te laf om bewezen geachte wanpraktijken aan het licht te brengen, te bang om niet meer welkom te zijn in de in opspraak gekomen middens, te weinig onafhankelijk en onpartijdig om volwaardige journalistiek te bedrijven.

Als je in de stiel stapt om te bewonderen, zit je in de verkeerde stiel.

Als je in de stiel stapt om te bedonderen, eveneens.

Afstand bewaren is een conditio sine qua non in het beroep van journalist. Anderhalve meter is een goed begin, ‘social distancing’ is ook in de journalistiek een waardevol principe. Daarom is het niet goed dat je als politiek journalist bevriend raakt met een politicus, dat je als sportjournalist vrolijk whatsappt met je favoriete sportman of dat je als cultuurjournalist amicaal omgaat met een regisseur of actrice. Ooit bezorgt je dat gewetensproblemen.

Vergeet dus de term ‘cultuurjournalist’. Je bent in de eerste plaats journalist: cultuur is je speelveld. Niet onbelangrijk, maar je moet vooral verzamelen, controleren, rapporteren en analyseren. In diezelfde zin vind ik ook de term ‘onderzoeksjournalist’ niet zo gepast. Elke journalist moet onderzoeken. En uiteraard is er een verschil tussen een dagelijkse human interestreportage maken en maandenlang op zoek gaan naar verborgen informatie in de hoop dat je een ‘smoking gun’ vindt. Maar in wezen word je geacht dezelfde hoogstaande kwaliteit af te leveren.

***

Vrijemarktdenken

Vrijdag 3 mei 2013 zal menige Vlaamse hoofd- en eindredacteur zich in zijn of haar koffie verslikt hebben. Een honderdtal vermetele penvrienden van PEN, de Vlaamse afdeling van de internationale auteursvereniging waarvan de afkorting staat voor ‘Poets, Essayists & Novelists’, gaven die dag in De Morgen uiting aan hun bezorgdheid over de toestand van de media in onze contreien. De vrije meningsuiting is in het gedrang, schreven ze, de persvrijheid wordt uitgehold door, ik citeer, ‘een losgeslagen vrijemarktdenken’. Boven het stuk stond de ronkende titel ‘De vrije markt versmoort het vrije woord’.

De mannen en vrouwen van PEN eisten meer onderzoeks- en minder steekvlamjournalistiek, meer duiding en minder opiniëring, meer buitenland- en Europaberichtgeving, meer zelfregulering en meer inzicht in reële conflicten. Eisen die, als je ze even in hun context bekijkt, niet meer dan logisch en redelijk klonken. En toch was de reactie uit de sector hevig. Grosso modo waren er twee kampen: ‘Vroeger was het beter’ en ‘Vandaag is het beter’. Alsof het om een of/of-verhaal ging. Dus ga ik nu een poging wagen om op twee cruciale vragen een antwoord te geven. Was het vroeger beter? Is het nu goed?

Was het vroeger beter?

Neen, dus. Er werd inderdaad minder aandacht besteed aan futiliteiten, steekvlamjournalistiek bestond nog niet — eenvoudigweg omdat er veel minder media waren en er minder haast was bij het uitbrengen van nieuws — en het beroep van journalist genoot meer maatschappelijk aanzien, maar de politisering, verzuiling en autocensuur sloegen ongenadig toe.

Anderzijds hebben de mannen en vrouwen van PEN zelfs bijna een decennium na hun open brief gewoon gelijk, wanneer ze stellen dat er vandaag te weinig onderzoeksjournalistiek is, te weinig duiding en te veel opiniëring, te weinig buitenland- en Europaberichtgeving, te weinig zelfregulering en onvoldoende inzicht in reële conflicten.

Gaat het vandaag goed met de journalistiek?

Eind jaren zeventig van de vorige eeuw waren de media hopeloos gepolitiseerd, verankerd en opgesloten in de verzuiling die de hele Belgische samenleving toen gijzelde. Een katholieke krant liet zich de les spellen door de katholieke partij, de katholieke vakbond en de katholieke mutualiteit. Idem dito bij de liberalen en de socialisten. Begin jaren tachtig kwam de kentering. De Standaard nam iets meer afstand van de CVP (de voorloper van CD&V), Het Laatste Nieuws groeide uit tot een populaire en soms ietwat populistische krant nadat het de banden met de liberale partij had doorgeknipt, en De Morgen, als opvolger van de teloorgegane Volksgazet, ruziede openlijk met de socialistische familie. Onafhankelijkheid werd het nieuwe adagium. De politiek en het sociale middenveld reageerden onwennig.

Die anti-verzuilingsbeweging nam almaar meer toe in de jaren tachtig en negentig. Ook bij de openbare omroep, waar ‘kleurloze’ managers de plaats innamen van partijvazallen, die alleen maar een hoge positie mochten bekleden omdat ze de juiste partijkaart hadden, versta: ze waren aanhankelijk aan een partij die op dat ogenblik in de regering zat. Niet dat er vanaf dan geen onrechtstreekse beïnvloeding meer was — de BRTN was maar één boos telefoontje van het partijhoofdkwartier verwijderd — maar al te gekleurde berichtgeving werd niet meer geaccepteerd, door de journalisten én door het publiek.

De grote omslag kwam er in 1996. Je mag gerust stellen dat de zaak-Dutroux op vele vlakken onze samenleving heeft veranderd. De man in de straat had plots veel minder vertrouwen in officiële communicatie, nam de overheid openlijk op de korrel en gedroeg zich balorig in het stemlokaal. Gevolg: het politieke landschap raakte hopeloos versnipperd. De traditionele politieke families bleven zich lang gedragen als struisvogels, in de waan dat die rare verkiezingsuitslagen een tijdelijk fenomeen waren. En de uitdagers grepen hun kans.

Zoals dat wel vaker gaat is de slinger nu de andere kant op geslagen. Waar de media dertig jaar geleden nog ‘uitblonken’ in brave, saaie, gecontroleerde berichtgeving, kiezen ze nu voor een overdreven populistische aanpak. Faits divers zijn de norm geworden, het buitenland is een ver-van-ons-bedshow, de waan van de dag regeert. Het goede van de politieke ongebondenheid en het einde van de verzuiling hebben plaatsgemaakt voor het slechte van de louter commerciële aanpak en de clickbait. Drie decennia geleden keken politici en journalisten neer op de burger, vandaag laten ze zich de wet dicteren door diezelfde burger. Het ene kwaad is vervangen door het andere.

Het omslagpunt ‘1996’ viel ook ongeveer samen met de intrede van de marketeers op de redactievloeren. Marketing was geen nuttig, ondersteunend departement meer, neen, radio- en tv-programma’s en de hele schrijvende pers werden plots gedomineerd door vlotte boys & girls die het allemaal beter wisten en dat probeerden te staven aan de hand van grafiekjes en allerhande studietjes. Alles werd gecensydiamiseerd — met alle respect trouwens voor een bureau als Censydiam, maar je mag de rol van onderzoeksbureaus nooit overschatten, net zoals je marketeers moet duidelijk maken dat hun rol ondersteunend is en niet leidinggevend.

Marketeers hebben de marktratio opgedrongen en tegelijkertijd het buikgevoel weggenomen. Alles is nu geformatteerd. Het gevolg is, merkwaardig genoeg, dat de media vandaag opnieuw braaf, saai en gecontroleerd bezig zijn, net als in de ‘goede oude tijd’ van de politisering en verzuiling. Alleen zijn ze nu niet meer afhankelijk van partijbonzen, vakbonden en andere gezagsdragers, maar gaan ze plat op de buik voor wat het publiek wil. Althans: voor wat marketingstudies hebben uitgewezen dat het publiek zou willen. Belangrijke nuance!

Of dat een gevolg is van een ‘losgeslagen vrijemarktdenken’, zoals de ondertekenaars van de PEN-petitie beweren, laat ik even in het midden. Hun stelling dat de vrije markt het vrije woord versmoort verdient aandacht, maar ook kritische reflectie. Het zou al te makkelijk zijn om iets ontastbaars (de vrije markt) de schuld te geven van iets aards (populistische media).

Een kwarteeuw geleden zat de wereld van de journalistiek veel eenvoudiger in elkaar. Geen internet, geen sociale media, de koek werd netjes verdeeld: het snelle nieuws zat — in die volgorde — op radio en televisie, werd dan uitgediept en aangevuld in de kranten en vervolgens geanalyseerd in de weekbladen. Dagbladen brachten nog echt nieuws: dingen die je nog niet wist de dag voordien. Weekbladen pakten geregeld uit met een primeur. Dat is verleden tijd, want vandaag wordt alles onmiddellijk op het internet gepleurd. Je kan een hoge boom opzetten over de mate van betrouwbaarheid van de meeste van die berichten, maar je kan niet ontkennen dat de vele duizenden nieuwssites het DNA van de schrijvende pers grondig hebben verstoord.

Alleen… zien hoofdredacties dat nog veel te weinig in. Net als politici van de traditionele partijen jarenlang hun kop in het zand hebben gestoken, blijven redacties geloven dat deze informatiehype van voorbijgaande aard is. Kranten en weekbladen zouden vandaag de dag meer dan ooit moeten investeren in onderzoeksjournalistiek, duiding en inzicht in reële conflicten. Daar ligt hun kans om relevant te blijven, hun mogelijkheid om te overleven, hun inhoudelijke én commerciële uitdaging om het verschil te kunnen maken. Meer nog: daar ligt hun taak. Slechts mondjesmaat beginnen redacties dat te beseffen.

***

Worden journalisten ernstig genomen?

In de zomer van 2015 deden ze bij gentenaar.be een oproep: ze zochten een liefhebber van dancemuziek die voor de site verslag zou uitbrengen van Klankfest, een dancefestival dat zou plaatsvinden in het Gentse cultuurcentrum Vooruit. De gelegenheidsjournalist zou twee tickets ontvangen voor tien dagen (ter waarde van 328 euro) en moest dan elke dag een stukje schrijven. Gratis. Een op het eerste gezicht aantrekkelijk maar ook bijzonder giftig cadeau, want je geeft minstens 32,8 euro per dag uit aan drank en eten, dus eigenlijk moest je betalen om je gedurende anderhalve week verslaggever te mogen noemen.

328 euro, dat was een bescheiden kost voor gentenaar.be. Die tickets hadden ze wellicht gratis gekregen van de organisator (‘accreditatie’, heet dat), kostprijs dus in realiteit nul euro. Die verslagjes — hoe krakkemikkig geschreven ook — kostten eveneens nul euro. Occasionele dt-fout, ach, wie maalde erom, het ging om dance, niet om een essay over een heel moeilijk onderwerp. En het was, laten we wel wezen, máár een website, met excuses voor mijn cynisme. Een freelancer ernaartoe sturen kostte zelfs in crisistijden waarin alles en iedereen als een citroen wordt uitgeknepen — freelancejournalisten op kop — meer dan 328 euro voor tien dagen. Tel uit je winst!

Ik heb me toen heel boos gemaakt. Journalistiek wordt in dit fijne land bij de Noordzee hoe langer hoe meer als een uit de hand gelopen hobby beschouwd en wie betaalt er nu voor een vrijetijdsbesteding? Journalistiek is in Vlaanderen onderdeel geworden van een bucket list: wat heb je vandaag gedaan, o, ik heb een stukje laten publiceren in de krant, tof, ik wil dat ook doen! Journalistiek kampt met een negatief imago: is het dan wel een goed idee om het toe te vertrouwen aan amateurs? Ik dacht het niet.

Journalistiek is een vak, dat traditioneel bedreven werd en — gelukkig nog in de meeste gevallen — wórdt door professionals. Ze lopen soms wat nukkig rond, zijn een tikkeltje arroganter dan de doorsnee burger, hebben een air van hier tot in Tokio, zijn uiteindelijk niet altijd even bekwaam, kortom: niets menselijks is journalisten vreemd. Het zijn mensen die iets kunnen — analyseren, synthetiseren, de juiste vragen stellen, een verstaanbaar stukje schrijven in een heldere taal — dat andere mensen niet kunnen, maar dat is niet erg, want die andere mensen kunnen dan weer dingen die die journalist niet kan. Laat mij niet behangen of een waterleiding herstellen, bijvoorbeeld, maar ik kan er wel iets over schrijven. Ieder zijn métier.

Ik heb op zich niets tegen burgerjournalistiek. Ik vind het goed dat individuele burgers problemen of bijzondere voorvallen signaleren aan de pers, al heb ik wel geregeld bedenkingen bij de manier waarop. Vaak is het niet veel meer dan buurtje-pesten. Als die burger zijn semi-journalistieke bijdragen tot de mensheid dan ook nog eens onverkort kan laten opnemen in een medium, zitten we helemaal verkeerd. Een vak is een vak, een vakman is een vakman. Vraag me niet als behanger, zelfs niet wanneer ik mij gratis aanbied. Uw behang zal schots en scheef hangen, en na er twee weken goedwillend naar gekeken te hebben, zult u alsnog een specialist inhuren, tégen betaling, met nieuw behangpapier, waardoor u meer zult betalen dan oorspronkelijk de bedoeling was. Bij elke bijdrage van een niet-geaccrediteerde burgerjournalistiek hoort dan ook een redactionele controle (is dit, voor zover we dat kunnen inschatten, waarheidsgetrouw?) en een waarschuwing aan het publiek: ‘Dit stuk werd ons aangeleverd’.

Maar goed, of je nu voor of tegen amateuristische nieuwssites, burgerjournalistiek of nieuwsverspreiding via sociale media bent: ze zijn er, en ze zijn niet van plan snel te verdwijnen. Dus heeft het ook geen zin om te doen alsof ze er niet zijn, te hopen dat de bui zal overwaaien of — veel erger nog — te mijmeren over hoe het vroeger was.

***

Dokters Frankenstein

Traditionele en nieuwe media staan onder druk. Bij het minste wordt er fake news geroepen. Sommige sites specialiseren zich zelfs in het verspreiden van halve waarheden of hele leugens, en dat straalt ook af op de koosjere medewerkers in de sector.

Als een onderbetaalde copy/paste-redacteur onder druk van een in zijn nek hijgende eindredacteur een artikel bijeen jat en het halsoverkop de wijde wereld instuurt om toch maar de eerste te zijn met een niet gecontroleerd bericht, dan komt dat de reputatie van de hele journalistieke wereld allesbehalve ten goede. Waarna collega’s van de copy/paste-jongen (m/v/x) vervolgens diens informatie recycleren voor een ‘eigen’ slordige bijdrage. Ad infinitum.

Dat is de hapsnapwereld waarin we beland zijn: de eerste zijn is belangrijker geworden dan correcte en de meest volledige informatie brengen, en als je niet de eerste bent, moet je de mediagebruiker wijsmaken dat dat wél zo is. Stilstaan bij wat we doen en hoe we dat doen zit er nauwelijks nog in. Nadenken evenmin. Dat gaat ten koste van de geloofwaardigheid van het beroep.

Een voorbeeld uit het dagelijkse persleven van begin 2018. Student richt een Vlaams-nationalistisch, extreemrechts actiegroepje op. Dat geniet alleen in beperkte kring enige bekendheid. De jongen spreekt zich via de sociale media uit over de geslachtsverandering van een journaliste bij de commerciële omroep; dat we dit allemaal niet zomaar normaal moeten vinden. Wordt plots opgevoerd in een duidingsmagazine als iemand met een uitgesproken mening over de transgenderproblematiek. Wakkere journalist op een andere redactie denkt: hé, wie is dat en wie is dat clubje dat hij vertegenwoordigt? Hij gaat op onderzoek. Andere journalist gaat de jongeman interviewen. Geeft hem verschillende pagina’s in een prestigieus weekendmagazine. Een forum, zeg maar. Een half jaar later heeft de wakkere journalist zijn reportage klaar. Spraakmakend, onthullend, verbijsterend. Journalistiek op topniveau. Relevant. Maar de student weet zijn aanhang nog uit te breiden. En krijgt nóg meer persaandacht. En wordt dan aangekondigd als lijsttrekker van een extreemrechtse partij. Krijgt vervolgens weer uitgebreide persaandacht en gebruikt die om in te hakken op de media die hem die aandacht hebben gegeven.

Als we over Dries Van Langenhove praten — want over hem gaat het in de vorige paragraaf — moeten we vaststellen dat sommige media zich gedroegen als Dokters Frankenstein en een eigen monstertje hebben gecreëerd. Goed dat het fascistoïde clubje ontmaskerd is — niet dat het helpt, de populariteit stijgt alleen maar, maar dat kan je de wakkere journalist niet euvel duiden: hij heeft zijn job gedaan (híj wel!). Maar waarom moest dat jonge heerschap worden opgevoerd omdat hij een mening had over transgenders? Wat is zijn expertise? Wat is zijn maatschappelijke visie hierop? Hij heeft er geen, hij uit gewoon een populistische mening, zoals honderden, misschien wel duizenden Vlamingen hebben gedaan nadat die journalist aankondigde dat hij een zij zou worden.

Zijn wij, de pers, de media, nu enkel nog dragers van de meest onzinnige boodschappen? Zijn we masochisten geworden? Zijn we onze eigen overbodigheid aan het ensceneren?

Neem nu de twee betogingen in december 2018: de Klimaatmars (65.000 deelnemers) en de Mars tegen Marrakesh (5.500). Ik heb zelf even de moeite gedaan om de media-aandacht van die twee manifestaties te vergelijken. Over de Klimaatmars werden op zondag 2 december 25 stukken gepubliceerd en op maandag 3 december 18, samen goed voor 15.838 woorden. Niet overal stond de Klimaatmars prominent op de voorpagina. Over de Mars tegen Marrakesh — tégen het pact van de Verenigde Naties om migratie beter te reguleren — werden op zondag 16 december 44 stukken gepubliceerd en op maandag 17 december 20, samen goed voor 26.919 woorden. Overal stond de mars prominent op de voorpagina.

Een paar conclusies hieruit.

1. De pers focust te veel op het negatieve. Mars ’tegen’. Gewelddadigheid. Hooligans.

2. De pers focust te veel op controverse. Die saaie pieten en mieten van #ClaimTheClimate, met hun eeuwige bakfietsen en hun aandacht voor de toekomst! Neen, dan liever die frisse jongens van Schild & Vrienden, die altijd weer iets zeggen dat lekkere koppen en luidruchtige toogdiscussies oplevert.

3. De pers focust te veel op makkelijk populisme en pompt dat vervolgens nog eens op. Die Mars tegen Marrakesh had perfect op pagina 7 gekund, 30 lijnen met daarnaast een foto van het geweld achteraf. Meer zijn 5.500 mensen niet waard. Dat is ongeveer 0,05 procent van de Belgische bevolking, terwijl de organisatoren beweren dat ze het hele volk vertegenwoordigen. Quod non.

4. De pers is dringend toe aan gewetensonderzoek. Ik wil hier niet pleiten voor ‘constructieve journalistiek’, vanwege de oubolligheid van die term, die bovendien lijkt te veronderstellen dat je alléén nog maar het positieve moet zien. Nogal naïef. Maar we stevenen af op destructieve journalistiek, berichtgeving die uitsluitend de waan van de dag volgt, herrie veroorzaakt of versterkt, bruggen helpt op te blazen, populisten populairder maakt, de samenleving in al zijn gewrichten doet kraken. Dat kan ook niet de bedoeling zijn. Waar is onze kritische zin naartoe?

Journalisten moeten weer meer onderzoeken en blootleggen, media moeten geen megafoons aanreiken aan de luidste roepers en de strafste tafelspringers, maar aan de interessantste stemmen in de samenleving, hoe zoetgevooisd en bedeesd die soms ook klinken. De coronacrisis maakt duidelijk dat er heel wat échte experten zijn. Hun stem zou vaker mogen weerklinken, ook buiten crisismomenten. Máár, voeg ik er meteen aan toe, alleen over hún vakgebied.

***

Wij zijn volksvertegenwoordigers

Noem me ouderwets, maar ik vind dat journalisten, eindredacteuren, hoofdredacteuren en uitgevers wat meer ballen moeten tonen. Wij — en in de toekomst hopelijk ook jullie, studenten van nu — zijn de professionals, wij moeten beoordelen of iets of iemand nieuwswaardig is, iets toevoegt aan een maatschappelijk debat, relevant is. Wij moeten naar eer en geweten, zo onpartijdig en onafhankelijk mogelijk, met de nodige afstand knopen doorhakken: waar besteden we onze nog altijd beperkte ruimte aan? Dat is onze verdomde job, daarvoor worden we betaald.

Aan een loodgieter wordt toch ook niet gevraagd om de klussende buurman inspraak te geven wanneer hij een lek komt dichten? De bakker laat toch niet toe dat de handige buur mee taartjes komt bakken, omdat die dat zo goed doet als er een familiefeestje is? Staat de notaris toe dat lieden die weleens een juridische tekst in de verte hebben bekeken, zelf een akte komen opstellen?

Blijkbaar zijn politici en journalisten tegenwoordig de enigen die hun taak uit handen hebben gegeven: ze laten zich voeden door populisme. De schreeuwende vox populi is meer de norm geworden dan de bedaarde stem van experten. Omdat we zo graag hebben dat het botst, dat er controverse van komt, dat we de dagen nadien nog iets hebben om over te schrijven en te praten. Het is zó makkelijk, in de meningenfabriek wordt elk uur van de dag wel iets geroepen. Uitzonderlijk is dat geniaal en bruikbaar voor de samenleving, soms nuttig, meestal overbodig en irrelevant.

***

Politici en journalisten moeten weer ergens voor staan: een visie, een voldragen mening, beroepsethiek, een zekere vorm van verhevenheid in het domein waarin ze gespecialiseerd zijn. Wij zijn volksvertegenwoordigers: de ene legitiem, want verkozen, de andere eveneens legitiem, want professioneel geschoold of door ervaring stielman geworden, en daardoor in staat geacht om het belangrijke te onderscheiden van het belangwekkende (en het futiele). Zijn we perfect? Verre van. Lopen er charlatans rond in de stiel? Wees gerust, knoeiers lopen overal rond, ook onder de loodgieters, bakkers en notarissen. Daarom moet je de stiel nog niet laten bederven of jezelf niet meer ernstig nemen.

We moeten, kortom, ons vak weer opeisen, en dat geldt zowel voor de ‘ouderwetse’ krant als voor de hipste nieuwe site.

De media laten zich te vaak ringeloren. Hoe harder extremisten brullen dat ook zij aan bod moeten komen, hoe groter de kans dat ze dat uiteindelijk ook zullen mogen. Ooit was er een cordon médiatique tegen vertegenwoordigers van het Vlaams Blok — de partij die sinds 2004 Vlaams Belang heet — in de Vlaamse pers: ze kwamen nauwelijks aan bod. Een kwarteeuw later gaat er geen dag voorbij, of er is een Vlaams Belang’er uitgebreid aan het woord gekomen. Geen van beide keuzes is verdedigbaar: de eerste omdat je zo ook een cordon sanitaire rond de kiezers van die partij legt, wat in een democratisch bestel ongezond is, de tweede omdat je extremisme salonfähig maakt. Gezond verstand is een kwestie van afwegen. En niet zomaar toegeven aan externe druk: noem het gerust pretentieus, maar die pretentie moeten hoofd- en eindredacteuren en journalisten durven te hebben. Al te extreme uitlatingen moeten we blijven beperken tot het kringetje waar ze ontstaan zijn.

De Oostenrijks-Britse filosoof Karl Popper (1902-1994), die zichzelf een kritische rationalist noemde, ging daar in zijn beroemde boek The Open Society and its Enemies (1945) uitgebreid op in via zijn ‘paradox van tolerantie’. Een van de onverwachte vijanden van de open samenleving is een verdraagzame attitude tegenover onverdraagzaamheid, schreef hij. In Poppers definitie: ‘Onbeperkte tolerantie moet leiden tot het verdwijnen van tolerantie. Als we ongelimiteerd tolerant zijn, zelfs jegens hen die zelf intolerant zijn, als we niet bereid zijn een tolerante samenleving te verdedigen tegen de aanvallen van de intolerante medemens, dan zal de tolerante mens te gronde gaan, en met hem de tolerantie.’

***

Vervrouwelijking van het beroep

Via deze lange omweg kom ik opnieuw bij het vertrekpunt uit. Verzamelen, controleren, rapporteren, analyseren. Journalisten hebben een cruciale taak in de samenleving. Zoals in een gezondheidscrisis de zorgsector eindelijk ten volle gewaardeerd wordt, zo mag ook de journalistiek weleens een schouderklopje krijgen. Al moet de journalist dat dan wel verdienen.

Van een hoofdzakelijk mannelijk beroep is journalistiek geëvolueerd naar een betere maar nog niet voldoende representatieve weerspiegeling van de samenleving. De vervrouwelijking van het vak is een fantastische zaak, net zoals het geweldig zou zijn, mochten er meer mensen met een andere huidskleur en een andere culturele, religieuze en maatschappelijke achtergrond opduiken in het vak. Sinds een jaar of twintig hebben we vrouwelijke hoofd- en eindredacteuren, vrouwelijke politieke journalisten, hier en daar zie je een vrouwelijke sportjournalist opdoemen — daar moet de inhaalslag nog gebeuren. Ook cultuurjournalistiek is veel te lang een mannelijk bastion gebleven: pijp rokende, blanke mannen van middelbare leeftijd die alles beter wisten. Vroeger was het heus niet beter…

Toen ik zelf de studentenbanken net ontvlucht was, hanteerde ik voor mezelf een definitie van kunst die, achteraf bekeken, heel begrensd was. Ik zag kunst als iets dat ik zelf niet had kunnen maken. Dat was niet alleen bijzonder beperkend ten opzichte van mezelf — want ik zou wel nooit in staat zijn om ook maar iets te kunnen produceren dat binnen die definitie paste! —, maar ook ten opzichte van kunstenaars. De 25-jarige ik begreep niet dat een schilderij van Mark Rothko geestelijk genot kon bezorgen. Eén, hooguit twee kleuren of tinten, wat heb je daar nou aan? Vandaag kijk ik naar Rothko en sta ik in stille bewondering voor de kracht die uitgaat van zijn monochrome schilderijen. Ik word weleens emotioneel door ernaar te blijven kijken. Schoonheid heeft honderden definities, maar geen enkele komt in de buurt van je eigen beleving. Kunst kan op tientallen manieren gedefinieerd worden, de ene definitie al intelligenter dan de andere, en toch weegt dat niet op tegen het eenvoudige kijken en ondergaan.

Open staan voor het voorheen onbekende is een eigenschap die elke journalist zou moeten bezitten. Het is een vorm van beschaving. Journalisten oefenen het mooiste, het moeilijkste, het meest uitdagende, het felst bekritiseerde, het minst gewaardeerde, het grootste persoonlijk genot verschaffende, het frustrerendste, het nuttigste beroep uit. Net als alle anderen. We zijn ook maar mensen.



« VorigeVolgende »