Blog Image

Maandans

It's a marvelous night for a moondance!

Meningen over actuele gebeurtenissen. Of oude teksten "revisited". Startend vanuit een persoonlijke nood om gehoord/gelezen te worden. Een beetje pretentieus, misschien, in de hoop zo een discussie aan te zwengelen. Of toch op zijn minst tot nadenken te stemmen. Leuk tijdverdrijf mag ook, natuurlijk. O ja, de naam "Maandans" is de letterlijke vertaling van "Moondance", een management-boekingkantoor voor jonge Belgische rockbands dat ik eind jaren tachtig had, maar vooral: een heerlijk swingend nummer van een toen nog piepjonge Van Morrison, één van mijn favoriete artiesten. Kom ook eens langs op Twitter: @FrankVanLaeken of op mijn website: www.frankvanlaeken.eu

Relatief onbekend

Journalistiek Posted on za, mei 13, 2017 13:20:55

‘De
relatief onbekende uitdager’, zo stond er daags na de rectorverkiezingen in
Leuven in een courant die zich gaarne kwaliteitskrant laat noemen. Ik verslikte
me net niet in mijn tweede kopje espresso van de dag. Luc Sels, want zo heet de
‘relatief onbekende’, heeft internationaal veel meer renommée in zijn vakgebied
dan de uittredende rector. Ik heb Sels ooit mogen interviewen, ruim twee jaar
geleden, voor mijn boek Als het werk
stopt
, over de problematiek van werkzoekende vijftigplussers. Ik zocht Sels
niet toevallig op. Na uitgebreide bronnenstudie kwam ik tot de vaststelling dat
deze man in ons land dé autoriteit is op het vlak van arbeid en tewerkstelling.
Decaan van de faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen, leidende kracht
binnen het Steunpunt Werk en Sociale Economie, auteur van beredeneerde boeken
over werk. Geboren in Merksem dan nog, dat schiep meteen een band. Een man die
bedachtzaam en genuanceerd praatte, allesbehalve een tafelspringer. Zo blijf je
natuurlijk ‘relatief onbekend’ in een tijd dat aandachtzoekers snel een
microfoon onder hun neus geduwd krijgen en beginnen te ratelen. Sels hoeft niet
mee te doen aan De slimste mens ter
wereld
: hij is het. (Oké, lichtjes overdreven, maar u weet wat ik bedoel.)

‘Wie is Luc
Sels?’, zo begon vandaag een artikel in een andere courant die zich gaarne
kwaliteitskrant laat noemen. Opnieuw spoot de koffie bijna door mijn neusgaten.
Sels kwam zelf ook even aan het woord, iets wat ie zelden doet in de media. En
hij zei iets dodelijks over zijn voorganger, zonder diens naam te vermelden.
“Ik zal zeker niet meedoen aan De
slimste mens ter wereld
. Terzake
kan uiteraard wel, als het gaat over de rol van de universiteit of mijn eigen
expertisedomein. Voor de rest wil ik de universiteit meer in de breedte
zichtbaar maken. Over de Amerikaanse verkiezingen hoor ik veel liever Bart
Kerremans dan de rector van de KU Leuven. Ik wil graag gaan voor een
universiteit met meer maatschappelijke impact, maar daarvoor hoef ik niet
constant aan het woord te zijn.”

Touché! Van
deze man hoeft u geen handvol spitse oneliners per dag te verwachten op
Twitter, zoals de huidige rector placht te doen. Deze man gaat dus niet in
leuke panels bon mots droppen en
ironisch proberen te zijn in de overtreffende trap. Deze man vindt
deskundigheid belangrijker dan verbale aanwezigheid. Dat wordt wennen voor de
media, die al vele jaren aan de voeten liggen van Sels’ voorganger. Als je die
belde voor een losse babbel, stond ie meestal aan het eind van het
telefoongesprek al buiten voor de deur te wachten. Kan ook zijn dat hij zijn
chauffeur de opdracht gaf om de hele dag rond te rijden, van krant naar zender,
je weet maar nooit dat hij iets zou mogen komen zeggen. Over de Amerikaanse
verkiezingen, bijvoorbeeld.

***

Kan best
zijn dat we over vier jaar concluderen dat Luc Sels, de tegen dan ‘relatief
bekende’ rector van de Leuvense universiteit, de slechtste rector uit de
geschiedenis is, maar daar gaat het hier niet over.

***

Waarom
hollen wij, journalisten, toch altijd achter de usual suspects aan?

***

Laatst ging
het in De afspraak over
vrouwenrechten in Saudi-Arabië en maakte de sociale media-meute zich boos omdat
er geen vrouw in het panel zat. Bleek dat Annemie Turtelboom op het laatste
moment had afgebeld en dat er in een zoektocht naar een vervang(st)er geen
andere vrouw vrij bleek. Kan gebeuren. Het probleem is alleen: het gebeurt
áltijd. Het zijn bijna altijd mannen die aanschuiven om over vrouwen in andere
culturen te praten. En weet u wat: dat is óók de schuld van de vrouwen! Want
die zijn veel te bescheiden.

Ik verklaar
mij nader. Als ik voor een artikel op zoek ben naar een deskundige in een
bepaald vakgebied, maak ik gebruik van de Expertendatabank, een hulpmiddel voor
journalisten met een mager gevulde contactenlijst. Daarin vind je professoren,
bedrijfsleiders, dokters, noem maar op. Er staan meer vrouwen dan mannen
tussen: die databank wil namelijk bewust meer vrouwen in de media aan bod laten
komen. Een nobele zaak, waar ik me graag achter schaar. Alléén: als je zo’n
deskundige vrouw belt, heeft die altijd de neiging om zich luidop af te vragen
of zij wel de meest geschikte is om te antwoorden op jouw vragen. Een zeer deskundige
vrouw zegt: “Oei, ik ken daar wel iets van, maar misschien kun je dat toch
beter aan collega X vragen, die is daar al veel langer mee bezig dan ik.”
Een halfdeskundige man zegt: “Ja, natuurlijk, vraag maar op.”

Dat er te
weinig vrouwen in uw krant of weekblad staan, op uw radio weerklinken of op uw
tv-scherm verschijnen is dus zeer zeker de schuld van die media, maar óók van
de vrouwen.

***

“Wees
niet zo nederig. Zo belangrijk ben je nu ook weer niet.” – onbekende
auteur

***

“Dikwijls
is datgene wat wij bescheidenheid noemen, niets anders dan het verlangen om
tweemaal geprezen te worden.” – Godfried Bomans (een man)

***

Ik droom
van een journalistiek waarin wát gezegd wordt oneindig veel belangrijker is dan
hóe of door wíe het gezegd wordt. Dromen zijn bedrog, ik weet het, de wijsgeer
M. Borsato zei dat al. Een aardige oneliner vinden wij, journalisten, nog
altijd prettiger dan twee samenhangende zinnen, vanwege: langer dan tien
seconden. Of saai geformuleerd. “De mensen gaan dat niet kunnen begrijpen.”
En zo blijven échte deskundigen als Luc Sels ‘relatief onbekend’. Plus est en nous, collega’s.



Jahjah? Neehneeh!

Journalistiek Posted on za, januari 14, 2017 13:33:23

Toen De Standaard-hoofdredacteur Karel
Verhoeven maandag met een omstandige uitleg bekendmaakte dat Dyab Abou Jahjah niet
langer columns mocht schrijven voor zijn krant, kon ik daar wel begrip voor
opbrengen. De opiniemaker-activist, een bezige bij als het erop aankomt
controverse te veroorzaken, had vorige zondag na de aanslag met een vrachtwagen
op een groep Israëlische soldaten Malcolm X nageaapt en ‘By any means
necessary’ geschreven op Facebook. Met alle noodzakelijke middelen. Op Twitter
werd dat: ‘An attack on occupation SOLDIERS in occupied territory is not
terrorism! It is an act of Resistance. #FreePalestine’. Nu kan je erover
discussiëren of die redenering klopt — was het een daad van verzet of gewoon
terrorisme, is dit wat de Conventie van Genève aanvaardbaar acht? — en heel wat
hele, halve en kwart-deskundigen deden dat dan ook. Ik ga dat hier niet
dunnetjes overdoen.

Dat ik begrip kon opbrengen voor de beslissing van De Standaard komt omdat ik zelf ook
hoofdredacteur ben geweest, een functie waarin je jammer genoeg steeds minder
met inhoud kunt bezig zijn en je steeds meer moet toeleggen op management,
budgetbeheer en vergaderitis, een ongeneeslijke ziekte in die kringen. Tussendoor
moet je brandjes blussen, ego’s sussen en de directie paaien, dat hebben ze
graag. Ik weet dus hoe zo’n beslissingsproces loopt. Op een bepaald moment weet
je: hier is geen uitweg meer, dit kunnen we niet winnen. Dan wordt altijd het
makkelijkste slachtoffer gezocht. Het is niet mooi, ik ben er vies van, maar ik
weet, helaas, hoe het gaat. Moed ruimt dan plaats voor het vage begrip
‘algemeen belang’. En dus moest, in dit geval, Abou Jahjah sneuvelen.

***

Begrip is één ding, ermee akkoord gaan is een ander. Hoe
langer ik erover nadenk — en we zijn intussen vijf dagen na de feiten —, hoe
meer ik tot de conclusie kom dat de beslissing te snel is gekomen. Van een
activist mag je dit soort stellingnamen namelijk verwachten. Zo genuanceerd
Abou Jahjah meestal is, pardon: wás, in zijn columns in de krant, zo ongenuanceerd
klinkt hij op de sociale media. Er is een verschil tussen 140 en, pakweg, 6.000
tekens. Het eerste is gebald roepen, het tweede rustig uitleggen. Waarom heeft De Standaard Abou Jahjah destijds die
wekelijkse columnruimte aangeboden, denkt u? Omdat hij zo filosofisch wordt bij
de pogingen tot hervorming van ons onderwijs? Omdat hij lyrisch kan schrijven
over kunst en cultuur in onze contreien? Omdat hij wat er gebeurt in de coulissen
van onze politiek zo treffend weet te duiden?

Nee, als De Standaard
geïnteresseerd was in de mening van Abou Jahjah, was het omdát hij controverse
veroorzaakt, durft te schrijven wat hij denkt en geen angst heeft voor
tegenkantingen. Heel bizar: de controversiële tweets die hij schreef vóór hij
die column kreeg, hebben de redactie drie jaar geleden overstag doen gaan om
voor hem dat hoekje in de krant te reserveren, terwijl hij nu precies geofferd
wordt op basis van, jawel, een spraakmakende tweet. Het is allemaal heel
dubbel. Anders gezegd: eigen schuld, dikke bult, De Standaard had dit kunnen weten, want het stond in de Palestijnse
sterren geschreven.

Om het in voetbaltermen te zeggen: Dyab Abou Jahjah is een
spits die heel vaak buitenspel loopt en het vertikt om een stapje terug te
zetten. Nog liever wordt hij voor de zoveelste keer afgefloten, zolang hij maar
ten aanval kan trekken. Af en toe scoort hij, daarom staat hij nu eenmaal op
die plek. En dan is de ploeg tevreden. Hij verslikt zich weleens in een
dribbel, geeft de bal niet snel genoeg af, trapt al eens na. Maar als trainer
weet je: dat zijn z’n voordelen, dit zijn z’n nadelen, als je die tegen elkaar
afweegt stel je hem op. Of niet. De
Standaard
besliste om hem op te stellen.

***

Vorige zomer moest CD&V-medewerker Youssef Kobo
opkrassen nadat een aantal sociale media-oprispingen uit het verleden weer
waren beginnen rondzingen, onbezonnen uitlatingen waarvan hij intussen geheel
of gedeeltelijk afstand had genomen. Nu is het Dyab Abou Jahjah die een stukje
monddood wordt gemaakt: hij blijft roepen, maar zijn megafoon werd afgepakt. De
kritiek op beide heren kwam telkens uit dezelfde kringen, kringen die zich rond
de jaarwisseling op een nieuwe prooi hadden gestort: de PVDA. ‘Restafval van de
20ste eeuw’, werd die partij genoemd. Een schande dat Raoul Hedebouw wél
uitgenodigd werd voor De slimste mens ter
wereld
, en Filip Dewinter niet, zo werd getoeterd. Er werd nog net niet
opgeroepen tot een cordon sanitaire rond de extreemlinkse partij. Zéér
staatsgevaarlijk, met maar liefst twee (2) vertegenwoordigers in het federale
parlement, nul (0) in het Vlaamse. Alarmfase 4: de totale rode overrompeling
dreigt!

Kans is reëel dat Peter Mertens niet zal worden uitgenodigd
voor het volgende seizoen van De slimste
mens
, want zo gaat dat dan: redacties beginnen na te denken over al die
negatieve reacties, vragen zich af of ze wel kunnen ingaan tegen de mening van
machtige mannen en vrouwen, en gaan vervolgens over tot een gemakkelijkheidsoplossing:
zelfcensuur. En terwijl die ene partij ervan beschuldigd wordt sympathie te
koesteren voor het regime in Noord-Korea, grijpt de machtigste partij naar
technieken die ze in Pyongyang maar al te goed kennen. Een fluistercampagnetje
hier, een verdachtmakinkje daar, tegenstander monddood maken, hupsakee, weer
een vervelend sujet uit de weg geruimd: stilaan ligt Noord-Korea aan de
Schelde.



Dewinter

Journalistiek Posted on za, mei 21, 2016 13:00:56

‘Er staat
een primeur in deze krant’, zo vat Bart Eeckhout een lang uitgevallen
editoriaal in De Morgen aan. ‘Voor
het eerst publiceren we vandaag een uitvoerig interview met Filip Dewinter,
leidend politicus van de extreem-rechtse partij Vlaams Belang’.

A ja, en
dan?, was mijn eerste reflex. Dat heb ik wel vaker. Ik ben van nature een ‘Et
alors?’-type. Maar goed, ik bladerde toch maar door naar pagina 12, waar de
heer Dewinter op een drie kolommen grote foto enigszins bedenkelijk net naast
de lens kijkt, alsof de fotograaf hem dat zo gevraagd heeft. Op de pagina
ernaast een kleinere foto met een gesticulerende Vlaams Belangpoliticus en een
ietwat stuurs kijkende Joël De Ceulaer, de interviewer met dienst, beiden
gezeten in een soort nepantieken salon, maar laten we het hier vooral niet
over de gustibus en zo hebben.

Mijn ‘En
dan?’ heeft vooral te maken met het groots uitpakken. Waarom? En: waarom nù?
Een kwarteeuw geleden was de Vlaams Blokker nog een curiosum, op weg naar een
eclatant verkiezingssucces, waarvoor prompt de term ‘Zwarte Zondag’ zou bedacht
worden, maar dat wisten we in al onze hooghartige naïviteit nog niet. Het Blok,
dat waren toch die neonazi’s en fascisten, die we vooral moesten doodzwijgen?
Viel dat even tegen, zeg! Zwarte Zondag was dan nog maar een lichtgrijze
variant op de verkiezingszondagen die de daaropvolgende vijftien jaar zouden
volgen, tot het Vlaams-nationalistisch discours opnieuw werd opgeëist door de
Volksunie, zij het in een nieuwe verpakking, in feller geel en zwart.

Achteraf
bekeken is altijd makkelijk praten, maar eigenlijk hadden we toen meer nood aan
een lang interview met de bezemveger met de bokshandschoen dan nu. Als je dat
wil, kun je nu overal lezen wat de Brugse inwijkeling in Antwerpen en zijn
kornuiten nastreven. Ja, zelfs in De
Morgen
, waar elke extreem-rechtse scheet aan bod komt. Niet in
interviewvorm, maar in de vorm van redactionele bijdragen over de standpunten
van Vlaams Belang. Zelden op de voorpagina, maar ook niet weggemoffeld in een
klein hoekje op pagina veertien of daaromtrent.

Het cordon sanitaire werd nooit opgeheven,
net zomin als het cordon médiatique,
maar de ideeën van wijlen Vlaams Blok werden geheel of gedeeltelijk
overgenomen, anders verpakt en soms voor een stuk in de praktijk uitgevoerd,
terwijl de media de opnameapparatuur niet meer in een Pavloviaanse reflex afzetten als iemand van VB iets
roept, wel integendeel, elke scheet valt tegenwoordig in alle geuren en kleuren
te bewonderen. En dat is normaal. Ik heb er niets op tegen om alle deelnemers aan
het politieke spectrum aan bod te laten komen. Dat heet onpartijdig zijn. Zo
objectief mogelijk berichtgeven. Maar wel altijd: kritisch blijven,
afstandelijk, de juiste vragen stellen, ook al hoort de geïnterviewde die niet
graag.

In
onverdachte tijden, 1995 om precies te zijn, vatte ik de idee op om in de
aanloop naar de parlementsverkiezingen twaalf kopstukken uit de Vlaamse
politiek te interviewen voor het boek Hoogvliegers
in de Wetstraat
, een titel die de uitgever bedacht in volle Agustacrisis.
Moest ik ook iemand van het Blok aan het woord laten? Na toch wel zeker
zevenentwintig seconden piekeren, had ik mezelf al overtuigd: ja, dat moest! En
dus maakte ik een afspraak met Karel Dillen, de toenmalige voorzitter voor het
leven van VB. Of ik het er als reporter goed vanaf gebracht heb, kunt u met een
beetje geluk ontdekken in de ramsj, tenzij u een van de 772 kopers was,
waarvoor mijn oprechte dank met terugwerkende kracht. Ik ben ervan overtuigd
dat ik niet medeplichtig was aan het succes van het Blok in de daaropvolgende verkiezingen.
Maar doodzwijgen was voor mij niet aan de orde. Dan maak je er een verboden en
juist daardoor nog veel aanlokkelijker vrucht van.

Hier past
ook een reductio ad Hitlerum: stel
dat het nu 1944 is, maar dan wel met sociale en andere media, en je zou de kans
hebben om de Führer te interviewen, moet je dat dan doen? Ik vind van wel. Zeer
goed voorbereid, zonder angst voor represailles, onmiddellijk onderbrekend
wanneer hij een racistische dooddoener poneert. (Ik heb niet voor niets twee
jaar privé-les gehad van Maurice De Wilde, eenzaam en alleen dat ik was in mijn
studierichting.) Een cordon médiatique
werkt alleen maar contraproductief, het is zeer naïef om te veronderstellen dat
je daardoor potentiële kiezers weghoudt bij dat soort figuren. Het is een
dédain dat je wel vaker tegenkomt in journalistieke kringen. Journalisten
willen al te vaak Mitspieler zijn,
terwijl ze uiteindelijk toch maar langs de zijlijn staan.

Alleen
vraag ik mij dus nogmaals af: waarom, De
Morgen
? En vooral: waarom nù? Als een interview met zoveel poeha wordt
aangekondigd, dan verwacht ik minstens dat Dewinter zich verontschuldigt voor
meer dan een kwarteeuw ranzige standpunten. Dat hij de islam omarmt of pleit
voor ongeziene tolerantie bij de Vlaming. Dat hij het 70-puntenplan afzweert.
Of het tegendeel: dat hij nog een tandje bijsteekt in zijn retoriek en oproept
tot geweld tegen elke vreemdeling, ik
roep maar wat. Niets van dat alles. Ik heb niets geleerd uit dit interview.
Alles is al gezegd geweest, in andere interviews in andere tijden in andere omstandigheden
in andere media.

Een
interview met de 33-jarige Filip Dewinter had me doen huiveren, maar zou me mogelijk
ook iets geleerd hebben over zijn beweegredenen en zijn toekomstige plannen.
Een interview met de 53-jarige Filip Dewinter had ik vooraf al zelf letter per
letter kunnen uitschrijven, zo voorspelbaar is het. Ik vind dat jammer.



En de winnaar is… de radio

Journalistiek Posted on za, maart 19, 2016 12:53:55

‘We hebben
hem’. Staatssecretaris Francken liet zich voor zijn tweet inspireren door Paul
Bremer, de Amerikaanse bestuurder van Irak ten tijde van de tweede Golfoorlog,
toen die na de arrestatie van Saddam Hoessein op 13 december 2003 de
geïmproviseerde persconferentie opende met ‘Ladies
and gentlemen, we got him!’
Cowboytaal, typisch Amerikaans, nu stoer
overgenomen door Francken, die snel werd teruggefloten door andere
regeringsleden, want zijn tweet werd kort daarna verwijderd. ‘We hebben hem’ is
dan ook geen taal voor een regeringsfunctionaris, laat dat aan de yankees over.

***

‘We hebben
het’. Zo moet het op verschillende nieuwsredacties geklonken hebben. Een
cameraploeg van VTM stond ’toevallig’ in de buurt, een ploeg van Het Journaal was blijkbaar zelfs een uur
voordien al ter plekke (maar maakte geen beelden omdat de politie dit
vriendelijk gevraagd had), nieuwssites braakten ‘Breaking’ uit alsof het om een
ordinaire indigestie ging. Ik ben een nieuwsjunkie,
ik volg het nieuws via verschillende platformen, maar ik ben ook een
voorstander van slow journalism.
Liever nog wat tijd te verliezen door te triplechecken dan ongecontroleerd iets
in de ether te pleuren ‘want de anderen doen dat ook’. Ik word daar, eerlijk
gezegd, een beetje ziek van. Als journalistiek hoernalistiek wordt — denk aan
de redactioneel lijkende advertenties waarmee we steeds vaker om de oren worden
geslagen — is dat heel erg, als er alleen nog plaats is voor de snelle wip
wordt deze oudere jongere weemoedig. Niet dat het vroeger beter was, nee, hoor:
andere tijden, andere tekortkomingen.

Wat ik
gisteravond alweer geleerd heb tussen al die ongecheckte berichten, de primeurs
van min of meer betrouwbare bronnen en de eindeloze stand-ups om te zeggen dat
er voorlopig niets te zeggen was door: leve de radio! Zeer alert: zodra de
eerste geruchten over een huiszoeking bevestigd werden, werd dit sec gebracht,
met de melding ‘Zo dadelijk meer’. To the point: geen geleuter, maar korte,
zakelijke updates. Feitelijk: af en toe iets in de voorwaardelijke wijs, maar
pas groots uitpakken wanneer het waar bleek te zijn. Eens te meer bleek de kracht
van radio: je hebt geen beelden nodig, goed geïnformeerde journalisten
volstaan. En als er niets te melden valt, draai je gewoon een plaatje. Geen
gezeur. Gezien de bijzondere omstandigheden werd de uitzending van De Wereld Vandaag met een uur verlengd, zoals
het hoort, want de actualiteit moet natuurlijk op de voet gevolgd worden.

Ik herhaal:
leve de radio!

***

‘We hebben
hem’. Het werd ook in diverse toonaarden en in iets meer passende bewoordingen
herhaald door andere regeringsleden, maar op een totaal misplaatst triomfalistisch
toontje. Goed zo, de boosdoener werd gevat (al moeten we de rol van die hele
Salah Abdeslam ook onmiddellijk relativeren: een mislukte zelfmoordterrorist,
die wellicht in de ogen van iS een overbodig stukje onbenul is, een loser, niet bepaald een ‘brein’ of ‘de
gevaarlijkste man van het land’). Schouderklopje links, een glaasje cava rechts
— champagne is in het kader van de begrotingsinspanningen nogal ongepast —,
straks misschien ook een promotie voor wie mee op de eerste rij stond. Volledig
akkoord, maar zullen we toch ook in rekening brengen dat die Abdeslam vier
maanden lang spoorloos was, terwijl hij zich al die tijd gewoon op een paar
honderd meter van het ouderlijke huis bevond? Eigenlijk heeft ie de hele tijd
de Ronde van Molenbeek gelopen, inclusief een etappe met aankomst in Vorst. Dat
zegt voor mij drie dingen: 1) het speurwerk was op z’n zachtst gezegd niet
perfect, 2) de man heeft vrienden en kennissen die zijn daden vergoelijken en
hem onderdak boden, 3) de strijd tegen de terreurnetwerken is niet gestreden.
Er is werk aan de winkel. Cava, ça va,
maar daarna moet er weer gespeurd worden.

Ik zag een
foto passeren van premier Michel en minister van Binnenlandse Zaken Jambon die
trots voor een jeep met op het dak vijf gewapende en onherkenbare militairen
poseren. De foto werd niet gisteren gemaakt, gezien het daglicht. Maar hij werd
wel vrijdagavond door Jan Jambon zelf verspreid met als tekst ‘You got him,
boys! so proud of you. Together we can fight terrorism’. Wat ik daarin zie zijn
law and order-ministers die zichzelf
voordoen als diegenen die het internationale terrorisme een kordate halt hebben
toegeroepen, terwijl ze in werkelijkheid een onbeduidende, maar stevig
spartelende vis gevangen hebben. Wat ik zie zijn een soort wassen beelden die
de opening van een Molenbeekse vestiging van Madame Tussaud’s moeten
onderstrepen.

Vergelijk
dit met de zakelijke toon van de Franse minister van Binnenlandse Zaken
Cazeneuve: ‘La menace reste élevée: la
lutte contre le terrorisme doit se poursuivre sans relâche. Pensées pour les
victimes du 13 novembre’
. Kijk, zo hoort dat. Geen stoerdoenerij, geen hol
gejuich, geen euforie. Communicatie zoals je die van de overheid mag
verwachten. Zonder franjes. Het mag gerust een beetje saai lijken.

***

‘Ik heb het
weer’. Zo zou je de tweet die kamervoorzitter Siegfried Bracke gisteren om
19u22 de wereld instuurde kunnen begrijpen. Hij schreef: ‘Of u dat nu leuk/goed
vindt of niet, de waarheid gebiedt mij het opnieuw te zeggen: vtm is een uitstekende
openbare omroep. Wake up, vrt!!’

Wat me
tegenvalt: slechts twee uitroeptekens achter een Engelstalige (!) zin, en dat
voor iemand die zopas de longen uit zijn lijf zong op het Vlaams Nationaal
Zangfeest. Wat u moet weten: Bracke heeft de VRT niet als een vriend des huizes
verlaten. De man die twintig jaar geleden nog stiekem tekstjes pleegde voor
sociaaldemocratische blaadjes onder de nom
de plume
Valère Descherp, die prat ging op zijn lidmaatschap van de loge en
die tijdens een lunch met de toenmalige CEO van de VRT het ontslag eiste én
verkreeg van zijn hoofdredacteur — kortom, een man die het gewend was om zijn
zin te doen én te krijgen ­—, wil nu op alle mogelijke en onmogelijke momenten
wraak nemen omdat hij de VRT langs een achterpoortje heeft moeten verlaten. Dat
een van zijn beste vrienden algemeen hoofdredacteur is van de VTM-nieuwsdienst,
is geen probleem: je kiest je vrienden nog altijd zelf. Maar het is al te
doorzichtig om nu al een paar jaar een hetze tegen de openbare omroep te
blijven aanwakkeren. Zó laag, zó doorzichtig.

Wat ik
vind: een kamervoorzitter — volgens de traditie nog altijd de ‘eerste burger’
van het land — moet zich terughoudend en zo neutraal mogelijk gedragen, ook al
draagt hij een partijpetje. Dat de heer Bracke een voorbeeld neemt aan zijn
partijgenoot Peumans in het Vlaams Parlement. Die wordt gerespecteerd door álle
partijen, omdat hij zijn rol correct invult. Wake up, Siegfried!!



De vloek van Van Laeken

Journalistiek Posted on za, januari 16, 2016 12:55:50

Ik weet
niet hoe uw dag begon (heerlijk ontbijt, snelle hap, lekker lang bezoek aan het
toilet, een vluggertje, ochtendgebed, …?), maar de mijne begon met het lezen
van een stevig opiniestuk van Luc Blyaert, de gewezen hoofdredacteur van het
technologietijdschrift Data News, die
een dik jaar geleden deed wat iedereen in de sector ooit wel eens zou willen
doen, maar niet durft: ontslag nemen uit protest tegen nakende besparingen en
naakte ontslagen.

Genaamde
Blyaert had in het vakblad De Journalist
onlinejournalisten ‘klikhoeren’ genoemd, kreeg daar heel wat kritiek op van
collega’s en zette zijn visie nu uitgebreider op ‘papier’. “Tja, wat waren
het dan wel, die twintig desktopjournalisten die nooit een scoop halen, die
nooit buiten komen tenzij om naar huis te keren, die tekstjes kopiëren, knippen
en plakken, die moeten zorgen voor kliks op de website en een schouderklopje
krijgen als ‘hun’ stuk duizenden kliks haalt?”, schrijft hij. Een
‘beschutte werkplaats’ noemt hij het netjes van de ‘serieuze’ redactie
gescheiden werkgedeelte van de onlinejournalisten. Treffend beeld.

Vervolgens
betreurt Blyaert het dat websitejournalistiek veelbelovend begon, maar algauw
werd ondergedompeld in een wereld van reclamebanners, zoveel mogelijk kliks
halen op zo kort mogelijke tijd (dus: vergeet checken en dubbelchecken!) en
gebrek aan werkingsbudgetten. Pleur het er maar op, is het uitgangspunt, als
het fout is halen we het er achteraf wel weer af. Maar Luc Blyaert gelooft toch
in de digitale toekomst van de journalistiek. Meer nog: “Geef het nog een
jaar of twee en kranten verschijnen enkel nog tijdens het weekend op
papier”. Is zijn vlijmscherpe kritiek op de huidige manier van werken in
mijn ogen volkomen terecht (hij is zelfs nog braaf, vind ik), dan volg ik ‘m
niet meer als hij — als zoveelste doemdenker — het einde van de print
voorspelt. “Print is dood over vier, vijf jaar, wie weet zelfs nog
vroeger.” Zoals de bioscopen zouden sluiten toen de televisie er kwam? Zoals
zelfbenoemde deskundigen twintig jaar geleden al het einde van de print
vooropstelden?

Blyaert is
nochtans optimistisch over de toekomst. “De strijd voor de oogbal wordt
groter dan ooit, maar dat zal met sterke content zijn, met sterke
journalistiek, vooral digitale journalistiek met integratie van video,
infografieken, sterke foto’s en kennis, veel kennis. En die kennis doe je op,
niet alleen met het lezen, maar ook en vooral met het praten met en luisteren
naar mensen. Dat wordt de toekomst van de media.”

***

Ik help het
Luc Blyaert hopen. Journalistiek is niet dood, maar ze ziet er wel een beetje
uit als een opgewarmd lijk. Laten we oneerbiedig stellen: David Bowie in de
clip van Lazarus. Sterfbedscène.
Laatste stuiptrekkingen, hopend op een deus ex machina, iets happy dat geen end is. Zou het kunnen?

Lees de
artikels die je vindt onder de noemer ‘de vloek van Ramsey’ en je zou geneigd
zijn te denken dat het niet meer goed komt met de sector van de professionele nieuwsverspreiders. U kent die
vloek niet? Aaron Ramsey is een begenadigde aanvallende middenvelder van
Arsenal, de huidige koploper in de Premier League. Een paar jaar geleden had
iemand uitgevogeld dat er na een doelpunt van Ramsey altijd een bekende figuur
stierf. Ramsey scoort op 1 mei 2011, de dag nadien wordt Osama Bin Laden
neergeknald. Ramsey scoort op 2 oktober 2011, drie dagen later overlijdt Steve
Jobs. Ramsey scoort op 19 oktober 2011, nauwelijks 24 uur later is de Libische
dictator Muamar Gadaffi wijlen. Enzovoort, enzoverder (Whitney Houston, Paul
Walker, Robin Williams). In 2015 had Ramsey het wat moeilijker en scoorde hij
minder, wat tot een luide zucht van verlichting leidde in de wereld van de
BNND’s, de Bekende Nog Niet Doden.

Maar kijk:
Aaron Ramsey is weer zeer productief begin dit jaar. Doelpunt op 9 januari, een
dag later betreuren we het overlijden van David Bowie. Doelpunt op 13 januari,
met als gevolg dat Alan Rickman sterft de 14de. We vergeten dan even dat Bowie
en Rickman terminale kankerpatiënten waren, dat zou toch enigszins de leespret
doden. Hou de komende dagen het celebrity-nieuws
in het oog, want Arsenal speelt zondagnamiddag om 17u15 onze tijd in en tegen
Stoke. Ramsey is in topvorm, je weet maar nooit. Tenzij men hem precies op dát
veld weer met een beenbreuk moet afvoeren, zoals in februari 2010. De vloek van
Shawcross, als het ware, al lees je daar minder over.

Wat mij
ergert: er is dus iemand die tijd te veel had en dat allemaal is beginnen
uitpluizen. Dat heeft geleid tot een ‘journalistiek’ orgasme en een artikel dat
massaal werd gedeeld, overgenomen, geherinterpreteerd. En na de twee
doelpunten/sterfgevallen van deze week wordt ‘de vloek van Ramsey’ door zowat
alle media opnieuw opgerakeld. Niet dat er een gebrek is aan écht nieuws —
dankzij de schavuiten van IS en Al Qaeda blijven de komkommers nog even in de
serre —, maar in tijden van Gouden Pumps en andere ongein krijgt het lichtere
werk voorrang op diepgravende journalistiek. Dat er elke week wel ergens op
deze aardkloot een bekend iemand het loodje legt en dat je dus die vloek tot in
den treure kunt opvoeren is een detail. Niet vervelend doen, jongen, lekker
meespelen!

***

Hierbij
lanceer ik ‘de vloek van Van Laeken’. Ik schreef er eerder op deze plek al
over, maar ik herhaal het in deze tijden van hapklare pseudonieuwsbrokken met
enig sardonisch genoegen: als ik mij op een onderwerp stort, komt er geheid
drama van. Voorjaar 1980 schreef ik als student aan het RITS een werkje over
Alfred Hitchcock. Kort daarna overleed de Britse regisseur. Najaar 1980 maakte
ik met twee collega-studenten een animatiefilmpje op A Day In The Life van The Beatles. Op 8 december van dat jaar werd
John Lennon vermoord. In 1982 pleegde ik een thesis over de krant De Morgen, die prompt zware financiële
problemen kreeg en ternauwernood overleefde. En er zijn ongetwijfeld nog
voorbeelden terug te vinden, maar daar wil ik nu geen moeite voor doen, ik pas
me een beetje aan de mentaliteit van de ‘klikhoeren’ aan: een vluggertje, meer
bent u niet waard. En vooral: blijven klikken!

Ik heb deze
week in mijn blogposts en columns onder anderen Bart De Wever, Jan Jambon,
Steven Vandeput, Johan Van Overtveldt, Lionel Messi, Cristiano Ronaldo, Diego
Maradona, Pelé en Johan Cruijff vernoemd, en bereidde tv-interviews met Serge
Simonart, Karl Ove Knausgård
en Saskia De Coster voor.
Hou het nieuws maar in het oog!



Stand-up journalism

Journalistiek Posted on za, oktober 24, 2015 12:57:25

Het zijn sombere dagen voor de journalistiek.
Alsof het afgesproken was hakt de politiek stevig in op De Afspraak en bij uitbreiding de hele VRT. P-magazine is niet meer, omdat de allesbehalve toffe pee Maurice De
Velder het verlieslatende blad eerst liet doodbloeden om het vervolgens zelf
voor een prikje over te nemen, wat allemaal kan en mag in Vlaanderen. Het
eenmansverzet tegen het kappen van een bos in een Genks natuurgebied breidt
uit, maar niet omdat de journalistiek het heikele dossier heeft uitgespit.
Stand-upcomedian Wouter Deprez deed dit namelijk in z’n eentje, buiten de
traditionele media om, op Facebook.

Burgerjournalistiek is goed, lees ik vandaag
in het editoriaal van De Morgen. Er
valt inderdaad iets voor te zeggen dat burgers een aanvullende rol spelen op de
professionele journalistiek. Je kan niet alles zien, weten, ruiken, inschatten.
Maar er zit ook een heel negatief randje aan, wanneer burgerjournalistiek het
gaat overnemen van de mensen met een officiële journalistenkaart. Dat neigt
naar abdicatie vanuit het vak. In dat geval neemt burgerjournalistiek het
gewoon over en kun je je afvragen wat de rol van ‘echte’ journalisten nog is.

De traditionele media hebben na tien jaar
online- en sociale media nog altijd geen antwoord gevonden op de snelheid
waarmee langs die nieuwe wegen nieuws wordt gemaakt. Geruchten worden
opgeblazen, ongenuanceerde berichten gelanceerd, vetes uitgevochten, maar soms
— en eigenlijk steeds vaker — vind je diepgravende artikels terug op het
internet, op blogs of alternatieve nieuwssites. Voor mijn jongste boek, £X€£$$ UNITED. Het geld van het voetbal,
kon ik voor het hoofdstuk over de overname van Moeskroen-Péruwelz uitgebreid citeren
uit een artikel dat ene Jens De Smet had geschreven op zijn blog. Er stond
oneindig veel meer in dan ik elders had teruggevonden en na wat gedubbel- en
getriplecheck bleek het nog te kloppen ook. Waarom las ik dat niet in de drie
dagbladen die ik elke dag in de brievenbus vind? Waarom is het al wekenlang
Wouter Deprez die de dubieuze handelswijze van het bedrijf Essers en Vlaams
minister van Milieu Schauvliege aan het daglicht blootstelt en niet een van
onze krantenjongens en -meisjes?

Ik stam nog uit de tijd dat elke krant elke
dag minstens één primeur had. Meestal belangwekkende weetjes, maar soms ook
belangrijke informatie of zelfs hallucinante dossiers. Zelfs weekbladen
scoorden toen nog met exclusieve vervolgverhalen over onderwerpen die ons
allemaal aanbelangen. De pikorde was in die tijd: je hoort het nieuws eerst op
de radio, dan zie je het op televisie, de dag nadien lees je het uitgebreider
in de krant en een weekje later krijg je — met een beetje geluk voor het blad
in kwestie — de andere kant van het verhaal uitgebreid te lezen in een
weekblad. Dat kan nu niet meer: actuele gebeurtenissen — van feiten tot
kwakkels — lees je eerst online, de rest volgt gedwee, tijd om te dubbelchecken
is er nauwelijks. Liever onmiddellijk de gedeeltelijke waarheid, dan pas veel
later de correcte versie, zo lijkt het wel. Het schrikwekkende oplageverlies
van dag- en weekbladen komt met name omdat die media nooit een antwoord hebben
weten formuleren op de nieuwe concurrentie. Kopiëren van anderen is nooit een
succesformule gebleken: dat geldt voor alle bedrijfssectoren, dus ook de
journalistiek.

Het antwoord ligt nochtans voor de hand: méér slow journalism, méér
onderzoeksjournalistiek, méér achtergrond en duiding. Een eenvoudig zakenmodel,
waarvoor je als bedrijfsleider wel enig geduld moeten hebben. Het kan best dat
je een journalist wekenlang laat broeden op een onderwerp dat uiteindelijk niet
resulteert in een artikel, shit happens.
Maar uiteindelijk zal het lonen. In realiteit worden medewerkers van kranten en
weekbladen vandaag gedwongen om mee te lopen in de rat race, met als opdracht: breng hetzelfde, maar dan een beetje anders.
Geen wonder dat lezers afhaken, ze weten het voornaamste al.

Als een stand-upcomedian nieuws kan maken, dan
kunnen de professionals uit de branche dat ook. Ze moeten er dan wel de kans
toe krijgen en zich uit het keurslijf van formatjes en hapklare brokken informatie
kunnen wringen. Alleen dan heeft traditionele journalistiek een kans. Zoals het
in de jaren zeventig een opluchting was dat een nieuwe lichting onpartijdige,
onafhankelijke journalisten zich aandiende, die niets te maken wilde hebben met
de bevoogde pers en de partijpolitieke aanhankelijkheid van de meeste media,
hebben we nu bevlogen journalisten nodig die tijd en middelen krijgen om op
zoek te gaan naar nieuwe feiten, achtergronden, randinformatie, de ware
toedracht. Stand-upjournalists, als
het ware. Stand-up, journalism!: je mag het ook als een bevel lezen.



Gratis bestaat niet in de journalistiek

Journalistiek Posted on za, juli 11, 2015 13:06:54

Zouden ze bij gentenaar.be ondertussen al iemand gevonden hebben die gratis en
voor niets – nou ja, in ruil voor twee tickets voor de volle tien dagen – verslag zal
uitbrengen van Klankfest, het dancefestival dat van 17 tot en met 26 juli
plaatsvindt in de Vooruit? Ik vermoed van wel. Ietwat liefhebber van
dancemuziek denkt al snel: 15 euro in voorverkoop, 29 euro de dag van
Snoopadelic, mijn lief, vriend of vriendin mag mee, dat bespaart mij – even snel
uitrekenen – 328 euro, daar doe ik het voor! 328 euro, dat is een flink bedrag
voor een festivalganger. En je kan er mee uitpakken dat je je lief, vriend of
vriendin een fijn cadeau schenkt. Waarna je vervolgens minstens 32,8 euro per
avond uitgeeft aan drank en eten, maar dit vergeten we even.

328 euro, dat is een bescheiden kost voor de
website van De Gentenaar. Die tickets
hebben ze wellicht gratis gekregen van de organisator (‘accreditatie’, heet
dat), kostprijs dus in realiteit nul euro. Die verslagjes – hoe krakkemikkig
geschreven ook – kosten eveneens nul euro. Occasionele dt-fout, ach, wie maalt
erom, het gaat om dance, vrienden, niet om een essay over een heel moeilijk
onderwerp. En het is, laten we wel wezen, máár een website. Een freelancer
ernaartoe sturen kost zelfs in crisistijden waarin alles en iedereen als een
citroen wordt uitgeknepen – freelance journalisten op kop – meer dan 328 euro
voor tien dagen. Tel uit je winst!

***

Ik heb me boos gemaakt. Journalistiek wordt in
dit fijne land bij de Noordzee hoe langer hoe meer als een uit de hand gelopen
hobby beschouwd en wie betaalt er nu voor een vrijetijdsbesteding?
Journalistiek is in Vlaanderen onderdeel geworden van een bucket list: wat heb
je vandaag gedaan, o, ik heb een stukje laten publiceren in de krant, tof, ik wil dat ook doen!
Journalistiek kampt met een negatief imago: is het dan wel een goed idee om het
toe te vertrouwen aan amateurs? Ik dacht het niet.

Journalistiek is een vak, dat traditioneel
bedreven werd en – gelukkig nog in de meeste gevallen – wordt door
professionals. Ze lopen soms wel nukkig rond, zijn een tikkeltje arroganter dan
de doorsnee burger, hebben een air van hier tot in Tokyo, zijn uiteindelijk
niet altijd even bekwaam, kortom: journalisten zijn mensen zoals u en ik, met
dien verstande dat ik journalist ben, dus: zoals u. Mensen die iets kunnen – analyseren,
synthetiseren, de juiste vragen stellen, een verstaanbaar stukje schrijven in een heldere taal – dat andere mensen niet kunnen, maar dat is niet
erg, want die kunnen dan weer andere dingen die die journalist niet kan. Laat
mij niet behangen of een waterleiding herstellen, bijvoorbeeld, maar ik kan er
wel iets over schrijven. Ieder zijn métier.

Burgerjournalistiek is al een tijdje in
opmars. Ik vind het goed dat individuele burgers problemen of bijzondere
voorvallen signaleren aan de pers, al heb ik wel bedenkingen bij de manier
waarop. Vaak is het niet veel meer dan buurtje-pesten. Als die burger zijn
semi-journalistieke bijdragen tot de mensheid dan ook nog eens onverkort kan
laten opnemen in een medium, zitten we helemaal verkeerd. Een vak is een vak,
een vakman is een vakman. Vraag me niet als behanger, zelfs niet wanneer ik mij
gratis aanbied. Uw behang zal schots en scheef hangen en na er twee weken
goedwillend naar gekeken te hebben, zult u alsnog een specialist inhuren, tégen
betaling, met nieuw behangpapier, waardoor u meer zult betalen dan
oorspronkelijk de bedoeling was.

***

Om diezelfde reden huiver ik voor
burgerwachten, om een ander voorbeeld aan te halen dat al een tijdje in is en –
hoe kan het anders? – komt overwaaien uit de Verenigde Staten. Noem mij
ouderwets, maar ik vind dat onze veiligheid in handen moet liggen van
professionals: politieagenten, militairen, brandweerlieden. Vrijwilligers zijn
oké in uiterste nood – als er een brand woedt na die uit de hand gelopen barbecue
hoop je toch maar dat die overbuur die vier dagen opleiding brandjes doven
heeft gehad een handje komt toesteken bij het blussen -, maar het mag geen
regel worden.

Vrijwilligheid wordt ook bij ons steeds vaker gestimuleerd,
maar om de verkeerde redenen. Een vrijwilliger is iemand die een surplus moet
kunnen bieden op piekmomenten, wanneer de vaste krachten de plotse hoeveelheid
werk niet meer aankunnen. In geval van een overstroming juich ik het toe dat de
zandzakjes gratis en voor niets worden gelegd door attente mensen voor wie
solidariteit geen vies woord is. Maar om de dijken te versterken reken ik op
professionals, mensen die daar verstand van hebben en die daar correct voor
betaald worden.

Door werkzoekenden en andere thuiszitters met
zachte dwang richting vrijwilligerscircuit te duwen, krijg je een perverse
vicieuze cirkel: vrijwilligheid wordt normaal, betaalde jobs verdwijnen. En dan
klagen we nog wat verder over de stijgende werkloosheid en knelpuntberoepen.
Dat laatste zijn jobs die zo levensnoodzakelijk zijn voor een moderne
samenleving dat we ze uit principe onderbetalen, ja, zo gaat dat.

***

‘Gratis bestaat niet’, riepen de tegenstanders
van wijlen Steve Stevaert, toen die busreizen ‘gratis’ maakte voor senioren. Ze
hebben gelijk: iemand betaalt op het einde van de rit de rekening. Is het niet
de bejaarde, dan is het de overheid: wij allemaal, dus.

Gratis bestaat ook in de journalistiek niet.
De (ludiek bedoelde?) actie van De
Gentenaar
is niet gratis, maar gratuit. Profiteren van de goodwill van
amateurs om betaald werk over te nemen, terwijl er steeds meer professionele
journalisten rondlopen die het moeilijk hebben om de eindjes aan elkaar te
knopen. Zullen we een Groot Woord van stal halen? Dit is broodroof. Niet meer,
niet minder. Dit is trappen op de ziel van de echte journalist. Dit is het werk
van vakmannen belachelijk maken.

Zullen we nog wat ideeën lanceren? U mag
tweehonderd dagen per jaar gratis rondlopen in het parlement, op voorwaarde dat
u de dingen die u in de wandelgangen opvangt – die ruzie tussen
partijvoorzitters, die amoureuze uitspatting tussen twee vergaderingen door, die wenende parlementariër die zijn wetsvoorstel net gekelderd zag worden –
netjes rapporteert aan de krant. U mag een heel jaar vlieg op de wand spelen
bij een tournee van uw favoriete zanger, als u in ruil uiteraard alle roddels
eventjes uitschrijft. (Gratis, belangeloos, voor niets) Enzovoort, enzoverder.

***

Denk vooral niet dat ik dit epistel heb
geschreven uit persoonlijke frustratie. Ik werk momenteel voor een andere
mediagroep dan die van gentenaar.be,
waar naar Vlaamse normen goed betaald wordt en mijn maandelijkse bedrag ook nog
eens correct (dat wil zeggen: het juiste bedrag binnen de dertig dagen na
indienen van de factuur op mijn bankrekening) wordt verrekend. Ik prijs me
gelukkig in het besef dat dit – alweer naar Vlaamse normen – hoogst
uitzonderlijk is tegenwoordig. Waardoor dit eerbare beroep van journalist –
waar ‘de’ mensen ooit zo naar opkeken, overdreven veel zelfs – steeds minder
ernstig wordt genomen. Nog even en het is een knelpuntberoep, dat vooral wordt
uitgeoefend door vrijwilligers.



Leve de thesis!

Journalistiek Posted on za, juli 04, 2015 12:24:30

‘Schaf de thesis af’, zo orakelde ene
Stéphanie Verzelen, masterstudente Journalistiek en stagiaire bij het blad Goesting, deze week in De Morgen. Het was de slotzin van een
betoog dat voor de nodige commotie zorgde. Meer commotie dan er in de sociale
media is over Griekenland, tussen haakjes, wat veel zegt over het engagement
van de aanwezigen op die plekken: alles wat buiten een pisstraal van bij ons
ligt, is de Ver-van-ons-bed-show. Think
global, act local
is eerder Don’t
think, act local
geworden. Maar soit, ik wijk af nog voor ik een eerste ter zake doende letter heb ingetikt.

Juffrouw Verzelen deed de gemoederen
verhitten, wat in het midden van een hittegolf geen goed idee is: wie haar
mening deelde sprong vrolijk mee in de koele fontein van de anti-thesisbeweging,
wie dat niet deed kreeg okselvijvers van de inspanningen om haar schrijfsel –
laten we ’t een mini-mini-thesis noemen – af te branden.

Ze heeft de verdienste dat ze het thema op
tafel heeft gegooid, laten we het daarover eens zijn. Zo af en toe eens stilstaan
bij decennialange geplogenheden en die openlijk in vraag durven te stellen, is
noodzakelijk. Alleen zo kan een samenleving stappen voorwaarts maken. Als ze
schrijft dat sommige thesissen weinig zinvol zijn – ze gaf zelf het voorbeeld
van een masterscriptie over het gebruik van het woord ‘en’ in middeleeuwse
geschriften, ja, dan zeg ik ook: ‘En dan?!’ – dan zal dat wel. Er zijn nu
eenmaal wereldvreemde professoren die hun wereldvreemdheid overdragen op
wereldvreemde studenten die maandenlang zitten te wroeten op een lap
wereldvreemde tekst. Niet doen, daar heeft niemand wat aan, buiten dan die
professor in zijn wereldvreemde werkkamer.

Zelf schreef ik in het gezegende academiejaar 1981/1982
een thesis waarvan het onderwerp mij was aangereikt door de sympathieke,
constant verwarde, ietwat wereldvreemde professor André Vandenbunder, zaliger
sinds 2002. Dat was een filmtheoreticus gespecialiseerd in semiotiek die ook
nog eens sociologie doceerde, of iets wat daarop geleek. Hij had zich verdiept
in de analytische aanpak van een andere hooggeleerde professor van wie me de
naam niet meer te binnen wil schieten – het was een Duitser of een Zwitser – die
een methode had ontworpen om via kwantitatief onderzoek te bepalen wat het
verschil was tussen de diverse dagbladen en tijdschriften, zodat je à la limite zelfs kon bepalen wat een
kwaliteitskrant was en wat pulp.

En zo ging ik aan de slag, met meetlat en
primitieve rekenmachine, en berekende ik politieke, economische en sportieve
berichtgeving in alle Vlaamse kranten van dat moment, om uit te komen bij het
met een schrale 12 op 20 – ongetwijfeld een andere professor die jaloers was dat ik
zijn wereldvreemd onderwerp niet had gekozen! – bekroonde Kwantitatieve inhoudsanalyse van het dagblad De Morgen. Het ligt
hier nog ergens in huis, al weet ik bij benadering niet meer of het in de
kelder of op zolder ligt tussen ander oud papier.

Mijn thesis werd nergens gepubliceerd,
juffrouw Verzelen, ontving ook geen scriptieprijs (bestond dat toen al?), heeft
me niet dadelijk aan een geweldige job geholpen, ik heb de tekst ook niet meer
gebruikt in mijn latere Leven & Werk, dat klopt allemaal wel. Maar het
heeft me wel gedwongen om statistische gegevens te gebruiken, cijfers te
analyseren, contexten te onderzoeken, voor mezelf conclusies te trekken en die
zo helder mogelijk en in een klare taal op papier te zetten. Dat is niet niets,
hoor: dat heet bijna journalistiek. Net echt. En dat wilde ik gaan bedrijven,
later, als ik groot was. Ik durf zeggen dat ik daar en dan een eerste brokje
van het mooie en helaas soms ook
foeilelijke vak geleerd heb, ook al vervloekte ik toen die lange uren in mijn
eenzame studeerkamer.

‘Vacature na vacature smeekt ons om
werkervaring’, schrijft Stéphanie Verzelen nog. Dat kan best, maar dat is dan
een grondig foute benadering vanuit de bedrijfswereld, die er nog altijd vanuit
gaat dat jonge werkkrachten met ervaring geboren worden. Toen ik afstudeerde en
op zoek moest naar werk – geen eenvoudige opdracht in de crisisjaren tachtig –
lachten we er in mijn vriendenkring een beetje groen om: ‘Bedrijf X zoekt
iemand voor functie Y, maximaal 25 jaar oud, perfect zeventalig, minstens tien
jaar ervaring’. Bedrijven moeten leren aanvaarden dat ervaring niet aangeboren
is en dat het ook niet volstaat om een paar maanden stage te doen, al helpt dit
uiteraard wel.

Juffrouw Verzelen noemt zich niet alleen
‘journaliste in spe’, maar ook ‘masterstudente journalistiek met zero
onderzoeksgerelateerde ambities’. Een ‘journalist’ die niet wil onderzoeken,
wat is dat dan? Iemand die als een monkey
voor peanuts Engelstalige stukken
overneemt, hier en daar een dt-fout toevoegt om de gejatte tekst toch een beetje
eigen karakter mee te geven, voorgekauwde hapklare brokken copypaste in een vastgelegde format? Ik gun juffrouw Verzelen haar
carrière, maar sta me toe om dat niet te catalogeren onder ‘journalistiek’. Een
journalist – zelfs al is hij/zij géén onderzoeksjournalist die zich maandenlang
verdiept in één onderwerp – is per definitie iemand die onderzoekt, analyseert,
verbanden legt, jawel, statistische en andere analyses maakt. Iemand die zich
vragen stelt, zoals je dat aan het begin van een thesis placht te doen.

Tussen de vele, soms voze replieken op het
opiniestuk van Stéphanie Verzelen zat een hele mooie van onderwijsdeskundige
Pedro De Bruyckere. Die liet vrijdagochtend in De Morgen noteren: ‘Je kunt niet kiezen voor een wetenschappelijke,
academische richting en dan klagen dat je iets wetenschappelijks en academisch
moet doen.’ Zo is het maar net.

Nee, een wereldvreemde thesis heeft weinig
nut, tenzij dan dat je leert onderzoeken en schrijven. Ja, een thesis over een
maatschappelijk relevant onderwerp blijft zeer zinvol. Leve de thesis!



« VorigeVolgende »