Blog Image

Maandans

It's a marvelous night for a moondance!

Meningen over actuele gebeurtenissen. Of oude teksten "revisited". Startend vanuit een persoonlijke nood om gehoord/gelezen te worden. Een beetje pretentieus, misschien, in de hoop zo een discussie aan te zwengelen. Of toch op zijn minst tot nadenken te stemmen. Leuk tijdverdrijf mag ook, natuurlijk. O ja, de naam "Maandans" is de letterlijke vertaling van "Moondance", een management-boekingkantoor voor jonge Belgische rockbands dat ik eind jaren tachtig had, maar vooral: een heerlijk swingend nummer van een toen nog piepjonge Van Morrison, één van mijn favoriete artiesten. Kom ook eens langs op Twitter: @FrankVanLaeken of op mijn website: www.frankvanlaeken.eu

Merci (pdw)

Journalistiek Posted on wo, februari 20, 2013 14:02:54

‘Geen knecht, geen meester’. Zo verwoordde columnist Jo Van
Damme het gisteravond aan het eind van een hommage-interview in Terzake. Hij
bedoelde eigenlijk ‘Niemands meester, niemands knecht’ maar dat weze hem in
alle emotie vergeven. Wat mooi was, en terecht, vind ik, was de vergelijking
tussen de net overleden (pdw) en Johan Anthierens. Ik had die bedenking enkele
uren voordien ook gemaakt. We zijn alweer een onafhankelijke pen kwijt. En een
lieve man, als ik de getuigenissen hoor en lees.

Hij Die Zijn Leesbril Als Voorhoofdgarnituur Gebruikte
verliet ons in een zucht. Voor de nabestaanden is dat ondraaglijk, want ze
hebben geen afscheid kunnen nemen. Misschien had zijn vrouw hem nog één keer
teder willen omhelzen of hadden zijn kinderen nog één keer ‘Papa, we zien je
graag!’ willen zeggen, mochten ze een vermoeden hebben gehad, maar zo werkt dat
dus niet.

Voor een scepticus is het de ideale dood. Dat kan hard klinken, maar
zo is het toch? Je weet dat er niets meer is na dit aardse leven; als je dan
moet gaan, kan het maar beter plots zijn. Maar niet op 54, nooit zó jong, dat
is gewoon een belediging van Het Leven. Dan gaan we weer met z’n allen clichés
boven halen à la ‘Only the good die
young’
, en wie zit daar nu op te wachten, verdomme? Ik ben zelf ook net 54
geworden, het is niet prettig om bij de dood van een ander je eigen
sterfelijkheid onder de neus gewreven te krijgen.

Ik kende hem niet persoonlijk, (pdw), heb hem slechts twee
keer ontmoet. De eerste keer was in 1990, toen ik een festival organiseerde
waarop The Skyblasters, toen in volle afscheidstournee, als slotact van de
eerste avond geprogrammeerd stonden. De tweede keer was een paar maanden
geleden, om een eventuele samenwerking te bespreken.

Maar ik heb als journalist en als kritisch wezen altijd heel
veel aan hem gehad, aan die verre bondgenoot in de strijd om de media uit de
mediocriteit te halen, aan die guitig ogende man die het zoveel beter kon
verwoorden dan ik. Ik kan alleen maar bewondering hebben voor zijn
rechtlijnigheid en zijn immens talent om harde woorden briljant te verpakken.
Merci (pdw).

(pdw) van de
rebellenclub

Ik ben oud genoeg om Patrick De Witte nog te hebben weten
debuteren. Als rockrecensent en als schrijver van de korte berichtjes waarmee
de TTT-pagina’s werden geopend in Humo. Halfweg de jaren tachtig moet dat
geweest zijn, maar pin me niet vast op een jaartal. Wat van bij het begin opviel:
de man kon verdomd geestig schrijven. Grappig én gevat én scherp, een zeldzame
combinatie in onze media.

En dus gingen die initialen een eigen leven leiden: Les initiales (pdw), om even die andere
ruig uitziende Gitanes-roker met het peperkoeken hart te parafraseren. Je kon
er ontzettend hard om lachen, maar je had ook werkelijk iets aan zijn kritieken,
ze hielpen je om je een eigen mening te vormen. Na het overlijden van Marc
Mijlemans, begin 1987, ging (pdw) ook voorbeschouwingen schrijven op
tv-programma’s. Dat was best gedurfd, want ‘Mijl op Zeven’ leverde elke week
literaire pareltjes op, van een jong en veel te vroeg heengegaan talent wiens
pen wel in goud gedoopt leek. Maar ‘Zappa’ was anders. (pdw) was veel directer
dan zijn voorganger, cassanter, Britser. Deze man was opgegroeid met Monty
Python en dat merkte je aan elk woord, elk punt, elke komma.

(pdw) gedijde uitstekend bij Humo, een blad dat onder Guy
Mortier tezelfdertijd kritisch, rebels, studentikoos, gedurfd en recalcitrant
was, maar bovenal: fantastisch geschreven. Niet in het minst omdat Mortier elk
stuk beter maakte dan het al was. Het was een rebellenclub, daar in de
Livornostraat in Brussel. Bij Humo speelde (pdw) mee in de Champions League van
onze journalistiek, naast iemand als (rv), de dwarskijkende eeuwige jongeling
die van tv-recensies schrijven een kunstvorm maakte en die eveneens de eer geniet om als afkorting tussen haakjes te mogen leven.

Humo was toen, ik spreek over de jaren tachtig en negentig,
een belangrijk blad. Een blad om te koesteren (als lezer), een blad om angst
voor te hebben (als openbaar figuur met boter op het hoofd). Maar de kwaliteit
kalfde af en (pdw) vertrok. Naar Mao en Deng en De Standaard en De Morgen en
P-Magazine, waar hij vorig jaar out of
the blue
tot hoofdredacteur werd gebombardeerd.

En hij ging tv maken. Humor, uiteraard. Britse humor,
vanzelfsprekend. Moeilijke humor, of wat dacht u. Spike, uit 2000, leverde hem ongenadige kritiek op, maar ook een eigen
productiehuis: 3Keys. Spam, Kijk eens op de doos, De vloek van Vlimovost, De Rechtvaardige
Rechters
, De Perfecte Moord en Comedy Casino volgden. Ik som ze
kriskras door elkaar op, want niet al die programma’s werden door 3Keys
gemaakt.

Als we van (pdw) één ding moeten onthouden uit zijn
tv-carrière is dat hij eigenhandig het genre van de stand-up comedy heeft
heruitgevonden. Door aan de oren van Canvas te blijven zeuren om het te
proberen en door vervolgens een even eenvoudige als briljante format te
bedenken. Waar zouden Wim Helsen, Gunter Lamoot, Nigel Williams, Xander
Derijcke, Philippe Geubels en vele anderen vandaag staan zonder (pdw)? Ik zal
het u zeggen: ergens op een stapel bierbakken in een slecht verwarmd
parochiezaaltje voor een handvol toeschouwers.

(pdw) heeft met Comedy
Casino
een gat in de markt ontdekt, maar laten we hem nu vooral niet de
ultieme belediging toewerpen door hem een uitstekend marketeer te noemen. Ik
denk dat de man, mocht hij al die berichten over hem op sociale en andere media gisteren hebben gelezen, diep zou zuchten. Zoveel sarcasmeloze bewondering, dat had hij niet
overleefd.

Johan, rebel mét een
zaak

Johan Anthierens (1937-2000) had de vader van (pdw) kunnen
zijn. Ik weet niet of ze elkaar kenden, volgden, waardeerden, maar ze hadden
veel gemeen. Net als (pdw) was Anthierens een rusteloze natuur, een man die zo
compromisloos mogelijk door het leven wilde stappen en daarbij voortdurend op
lange tenen ging staan. Ook het type ‘Harde woorden / zachte inborst’. Een
relschopper in een tijd dat dat – behalve voor een groepje losgeslagen punkers
not done was. Het humanistische
motto ‘Ni Dieu, ni maître’, dat was JA ten voeten uit. Verwante zielen, hoe dan
ook, zij het dat (pdw) meer rock ‘n’ roll was, en JA opera.

Anthierens schreef dingen als: ‘Ik zit op de trein naar het
Zuiden, in de smikkelwagen. De maître d’hotel controleert de identiteit van de
tarbot in mijn bord, de ober knipt als een mes als hij een vork uit het gangpad
vist. Ik bedenk dat lepels zilveren oksels zijn en nagelschaartjes
huishoudelijke piranha’s en betreur niets bij de hand te hebben om de inval op
mijn servet te noteren. Invallen zijn de rupsen van onze vindingrijkheid,
seconden de vlooien van de eeuwigheid.’

Of: ‘Ik wou dat ik sec kon schrijven, heb grote bewondering
voor ontbladerde schrijfstijlen, zelf wil het mij niet lukken. Terwijl ik denk
dat ik de teugels kort hou, onduleert mijn taal en ontspoort de zinsbouw,
wiegen de woorden en wipneuzen er komma’s.’

Of nog: ‘Ik zie mijn drie kleinkinderen graag, en zou hen
mij met mijn zesenvijftig jaar niet als vader wensen. Als ik die hummels tegen
mij aantrek, haal ik hun gezichtjes open van al dat eelt in mijn ziel. Zij
hebben transparante vlinderzieltjes, ik slof op een afgesleten zool van een
ziel, cohabiteer onderhand met een geweten van kauwgum.’

Voor wie het werk van Anthierens niet kent: het 700 pagina’s
dikke Leve mij (Niemands meester,
niemands knecht)
is een bijzonder fijne introductie. De man hield zielsveel
van Elsschot en Brel, en hobbelde nog veel meer dan (pdw) van blad naar blad.
In 1982 mocht hij een droom waarmaken, als hoofdredacteur van het eerste
satirische weekblad in Vlaanderen: De Zwijger. O ironie, het bestond nauwelijks een
jaar. Satire terug naar af. Wij Vlamingen houden meer van billenkletsers, vrees
ik.

Marc Didden schreef in een opiniestuk in De Morgen dat (pdw)
onwaarschijnlijk enthousiast kon zijn over een idee en dat hij je dan probeerde
mee te sleuren in dat elan. Anthierens was meer een Einzelgänger, vermoed ik.
Iemand die het ooit presteerde om studiogast Pierre Kartner, alias Vader
Abraham, zodanig vast te pinnen op het ziekelijk commerciële aspect van Het Smurfenlied dat de man verontwaardigd opstond en de
studio verliet. Live. Op televisie. In 1978. In Vlaanderen.

O Gij Mediakeizer
Wiens Zoom Ik Niet Waardig Ben Te Kussen

Wat (pdw) en JA ook gemeen hadden: ze deden het gezegde
‘Never bite the hand that feeds you’ met een sardonisch genoegen oneer aan. Ze beten heel gretig in de hand
die hen voedde. Wat zeg ik: ze beten nog een tweede keer, als het spoor van de eerste
doortocht van hun tanden onvoldoende zichtbaar was. JA deed dat door in zijn
stukken subtiele, en soms ook minder subtiele, kritiek te smokkelen op het blad
waarvoor hij schreef.

(pdw) schreef in mei 2010 een vlammende open brief aan de
nieuwe eigenaar van Humo, Wouter Vandenhaute. Die dan ook nog eens werd
gepubliceerd in het blad. Vandenhaute wordt daarin op volstrekt onnavolgbare
wijze achtereenvolgens ‘O Gij Mediakiezer Wiens Zoom Ik Niet Waardig Ben Te
Kussen’, ‘O Majestatische Mediamogul Die Mijn Lijfblad Plots In Handen Heeft’,
‘O Gij Da Vinci Van Het Familiaal Vertier’, ‘O Gij Daadkrachtige Duce Van Het
Divertissement’ en ‘O Alom Aanbeden Ayatollah Van Het Amusement’ genoemd.
Hilarisch. Briljant. Ongezien. Maar ook: schrijnend. Want: een definitief
afscheid, met slaande deuren. Voor (pdw) telde maar één zaak: zijn Humo moest onafhankelijk blijven.
Het is hem, uiteraard, niet gelukt. Maar belangrijker dan dat het lukte, is dat
hij het tenminste geprobeerd heeft. En dat hij op een zeepkist is gesprongen om
zijn mening luidop te verkondigen, aan al wie het horen wilde. En dat hij het dan ook nog eens zodanig deed, dat je erom kon lachen.

(pdw) was een drummer. Drummers slaan. Soms slaan ze door.
Maar ze zorgen wel voor het ritme. Het Leven kan niet zonder drummers. Dus moet
er nu maar een andere drummer opstaan om het tempo te geven en af en toe een
dreun te verkopen.

De Omers (de Oscars van de Vlaamse Pers)

Iemand wierp op Twitter al op om (pdw) postuum de Arkprijs
van het Vrije Woord te geven. Hij zou mooi passen in die lange rij laureaten waarbij
we o.a. Hugo Claus, Ivo Michiels, Paul Snoek, Maurice De Wilde, Daniel Buyle, GAL,
Tom Lanoye, Wannes Van de Velde en ZAK terugvinden.

Maar misschien moeten we de nagedachtenis aan een bevlogen
en kritische journalist wel omzetten in een jaarlijkse beloning van wie nog
vrijgevochten, onafhankelijk en onpartijdig durft journalistiek bedrijven in
dit land. De Oscars van de Vlaamse pers. Weet je wat: we noemen het de Omers
(ach, we vinden er wel een sponsor voor!) en we steunen journalisten die de
platgetreden paden durven verlaten. Als dat geen goed idee is. #muskatnuss nog
aan toe, zeg!



Gezinsdrama in Diest, of: het drama van de journalistiek

Journalistiek Posted on do, december 13, 2012 18:53:53

Een gezinsdrama in Molenstede bij Diest was gisteravond de
opener van Het Journaal op de VRT en
van Het Nieuws op VTM, en was ook
urenlang het eerste hoofdpunt in de radiojournaals. Vandaag openden de meeste
kranten ermee. Sta me toe met de deur in huis te vallen: een gezinsdrama zou
nooit (NOOIT!) een nieuwsbulletin mogen openen. Niet omdat het zou moeten
vermeden worden (wat ik uiteraard ook zou prefereren), maar omdat het behoort
tot de privé-sfeer. Omdat de maatschappelijke relevantie onbeduidend is. Omdat
het uitsluitend dient om de ziekelijke nieuwsgierigheid van voyeuristische
kijkers, luisteraars en lezers te bevredigen.

Geregeld stuurt de Raad voor de Journalistiek richtlijnen
rond voor beroepsjournalisten. Wat kan juridisch wel en wat niet. Wat is kies
en wat niet. Voor persoonlijke gebeurtenissen, zoals zo’n gezinsdrama, maar ook
bijvoorbeeld het busongeval van een paar maanden geleden in Zwitserland, geeft
de Raad de raad (jawel) om terughoudendheid aan de dag te leggen. Met andere
woorden: val nabestaanden niet onnodig lastig, maak en publiceer geen foto’s
van slachtoffers en overlevenden zonder hun toestemming, pomp het nieuws niet
buiten alle proporties op. In de praktijk gebeurt meestal het omgekeerde.
Kijkertjes willen bloed en horror zien, zo redeneren tv-nieuwsredacties, in de
beste traditie van de reality tv (maar dan met écht nieuws!). Daar hoort een live
reporter ter plekke bij die doorgaans van niets weet (vaak krijgt hij zijn/haar
informatie door van de centrale redactie), maar die de betrokkenheid moet
beklemtonen. Beste mensen, we staan daar voor ú, niets zal ons – en dus ook u –
ontgaan!

De manier waarop dit nieuws verslonden wordt ligt in
dezelfde lijn als de verschrikkelijke kijkfiles op de snelweg: wat vinden we
het eigenlijk toch prettig om de miserie van anderen te aanschouwen. Wellicht
omdat we daardoor onze eigen problemen kunnen relativeren. En dan hebben we
tenminste iets om over te praten op het werk, op café of ’s avonds aan tafel.

Ik schrijf “we”, maar eigenlijk bedoel ik echt wel “de anderen” in dit geval. U kent dat vaak misbruikte gezegde: ‘Ik
ben geen racist maar…’. In het geval van faits
divers
zoals dat gezinsdrama of de verkeersongevallen op onze snelwegen,
kan ik echter met een gerust geweten zeggen dat het mij niet interesseert.
Alleen kan ik het niet vermijden. Die kijkfiles staan er nu eenmaal, doorrijden
is geen optie. Dat nieuwsbericht wordt nu eenmaal uitgezonden op de radio en je
wil ook horen of er daarna items volgen die wél relevant zijn. Je wordt dus, of
je dat nu wil of niet, met de neus op de feiten gedrukt.

Versta me niet verkeerd: ik vind het verschrikkelijk voor
die mensen. En ik zou het zelf niet van dichtbij willen beleven. Maar als het
toch zou gebeuren, gaat het niemand wat aan. Laat die mensen en hun directe
omgeving dit privé verwerken. Laat ze, anders gezegd, gerust. Ze hebben alleen
nood aan rustige verwerking, bij voorkeur ondersteund door familie, vrienden en
psychologen. Een journalist moet afstand houden; die heeft geen plaats in
Diest.

In onze algemene kwaliteitskranten verdween dit drama naar
de binnenpagina’s. Pagina 2 bij De Morgen (columnist Hugo Camps behandelde het
wel in zijn dagelijks stukje op de cover), pagina 13 bij De Standaard. Dat
laatste is OK. Want ik zeg niet dat je dit nieuws niet moet brengen, maar breng
het kort, beperk je tot de feiten en toon er bij voorkeur geen beelden bij.

Tussen de gebeurtenissen van 12/12/12 zaten trouwens
voldoende zaken die best vooraan in de journaals hadden gekund: de rel tussen
Daniël Termont en Maggie De Block over illegale criminelen, de met het oog op
onze toekomst belangrijke studie van VITO over hernieuwbare energie, het nieuwe
onderzoek naar de moord op Lumumba, het afscheid van Kim Clijsters (waarom
niet?), de Noord-Koreaanse raket, de erkenning door de Verenigde Staten van de
Syrische oppositie, …

Een drama zoals dat van gisteren verdient alleen een
prominente plaats in de nieuwsuitzendingen wanneer er een link is met andere,
soortgelijke gebeurtenissen. Stel dat er ten gevolge van de nakende sluiting
van Ford Genk opeens op korte tijd een resem zelfdodingen zouden zijn bij
(ex-)werknemers van Ford of de toeleveranciers, dán heb je een thema met grote
maatschappelijke relevantie. Al blijft het dan veeleer geschikt als onderwerp
voor een duidingsmagazine dan als een geïsoleerd bericht in journaals.

Het gaat niet goed met de geloofwaardigheid van onze
journalistiek. Onder het motto ‘Give the
people what they want’
gaan zowat alle media ter wereld ervan uit dat ze
het niet te moeilijk moeten maken en dat ze nieuws moeten serveren op maat van
de intelligentie, de nieuwsgierigheid en de sensatiezucht van de doorsnee
mediaconsument. Onze massamedia volgen daarin gedwee. Het serieuze nieuws vind
je tegenwoordig op gespecialiseerde websites en tussen de rotzooi op de
algemene sites. Ooit, lang voor seksschandalen en valse beschuldigingen van
politici, luidde het adagium van de BBC ‘Make
good things popular and popular things good’
. Tegenwoordig is dat verworden
tot ‘Make popular things even more
popular’
. Journaals hebben nauwelijks nog een – opgelet, hier komt-ie – opvoedkundige waarde. Je leert niets
meer bij over de wereld, je taalgebruik wordt niet rijker, je bent geen wijzere
mens aan het eind van het bulletin. Dat geldt ook voor de populairste dag- en
weekbladen.

In die tredmolen wordt de lat steeds lager gelegd. Bladen
publiceren fictieve interviews van BV’s en vinden dat doodnormaal. Echt
gebeurd: TeVeBlad, een afgeleide van Story, recycleerde oude uitspraken van
chefkok Jeroen Meus tot een nieuw interview. De hoofdredacteur zei dat dit een
wekelijkse praktijk is in zijn bladen. De man is plaatsvervangend lid van de
Raad voor Journalistiek. Ik kan alleen maar plaatsvervangende schaamte voelen
bij deze wanpraktijken. Meestal vind ik het jammer dat ik vorig jaar mijn
perskaart heb moeten inleveren en dat ik nu alleen nog maar persmedewerker ben. In deze gevallen ben ik eerder blij dat ik niet
meer met dezelfde beroepskaart rondloop als dit soort mensen die het vak van
journalist dag na dag oneer aandoen.



De verkrachting van de maand

Journalistiek Posted on di, november 27, 2012 17:55:09

Het internationaal gerenommeerde kwaliteitsweekblad Story
pakt vandaag uit met een “misdaadspecial”, waarin alle moorden die in
2012 gepleegd werden in dit land de revue passeren. ‘De kasteelmoord, het
onthutsende einde van Patrick Sergeant… Het zijn slechts enkele van de
tragische gebeurtenissen die afgelopen jaar in ons land gebeurden,’ stelt een
als wervend bedoelde inleidende tekst op de website van het blad.

Er staat zelfs een verantwoording bij. Hoofdredacteur
Frederik De Swaef meldt dat dit een reactie is op een beslissing eind oktober
van minister van Binnenlandse Zaken Milquet om de criminaliteitscijfers
voortaan niet meer vrij te geven, omdat de pers die toch voortdurend fout
interpreteert. ‘Dit kan uiteraard niet,’ orakelt De Swaef. ‘En daarom neemt de
redactie van Story alvast haar verantwoordelijkheid door voor de zwaarste
misdrijven – namelijk moorden – zelf de cijfers op te tellen.’

Ik zie het echt wel voor me, hoor. Frederik De Swaef die
zich begin november op een maandagochtend – na een uitermate zwaar en met
alcohol overgoten weekend waarin hij van het ene BV-feestje naar het andere
laveerde – in een getailleerde groene outfit, met oranje-rode hoed op het hoofd
en pijl en boog in de aanslag op de redactie aandiende. ‘Noem mij vanaf nu maar
Robin,’ zei hij tot zijn getrouwelingen, ‘en jullie zijn mijn Merry Men! Er
loopt van alles mis in Nottingham en die sheriff is al helemaal niet te
vertrouwen!’

Hoe heeft het om zijn penetrante onderzoeksjournalistiek
bekend staande blad deze onmisbare misdaadspecial samengeharkt? Door in de
Nederlandstalige kranten te turven wie wanneer vermoord werd dit jaar. Ha, da’s
pas betrouwbare informatie! En zo komt de sukkel die de optelsom heeft mogen
maken van al dat ge-moord en ge-doodslag op 53 moorden. 53!

‘Ontstellend,’ schrijft De Swaef. En hij neemt een
rekenmachine bij de hand. ‘Dit is meer dan één moord per week’. Wat De Swaef
niet schijnt te weten is dat dat in feite een fikse daling is, want in 2007
werden er nog 211 mensen vermoord in België, in 2008 202, in 2009 186 en in
2010 182. In de eerste helft van vorig jaar waren het er officieel 94, nog
altijd een pak meer dan de 53 die Story tot nog toe telde in de eerste tien
maanden van 2012. Al blijft het appelen met citroenen vergelijken, want Story
las alleen Nederlandstalige kranten en die zijn nu eenmaal minder
geïnteresseerd in wat er in Wallonië gebeurt, ook als dat moord en brand is.

Mààr, Story is een verschrikkelijk complot op het spoor,
oordeelt De Swaef. ‘Misschien worden de cijfers achtergehouden omdat een kwart
van alle moorden nog niet opgelost is.’ Daar hebben we het!!! Joëlle Milquet
heeft “non” gezegd tegen de publicatie van de officiële
misdaadcijfers omdat die domme politie en dat nog veel dommere gerecht er maar
niet in slagen om misdaden op te lossen. Foei!, zeg dat Story het gezegd,
pardon, geschreven heeft. De Swaef: ‘De burgers zien de misdrijven voor hun
ogen gebeuren, de pers kan zelf aan het rekenen gaan… Het onveiligheidsgevoel
neemt enkel toe als er geen correcte cijfers worden vrijgegeven.’

Juist, en na
het lezen van deze misdaadspecial van het geweldige Story voel ik me inderdaad
plots veel veiliger. Dankuwel, meneer De Swaef!

Maar laten we een kat van Jan Fabre een kat van Jan Fabre
noemen. Natuurlijk is het Story niet te doen om rechtvaardigheid. Het blad wil
de verkoopcijfers opkrikken met lekkere misdaadverhalen, dat tikt altijd goed
aan bij de sensatiezuchtige lezende Vlaming en in tijden van dalende
verkoopcijfers is elke impuls welgekomen.

En dus werd de lat in de al zo onder druk staande,
kwaliteitsarme journalistieke wereld nog wat lager gelegd heeft. We zitten nu
echt heel dicht tegen de grond aan, limbo-dansen onder de lat is niet meer
mogelijk. Journalistiek is voor sommigen definitief ‘hoernalistiek’ geworden.
Schrijf maar wat raak, als het maar lekker bekt en goed verkoopt.

Ik kijk al uit naar de volgende dossiers en specials in dit
fijne weekblad. Enkele tips voor de redactie. De verkrachting van de maand. De
vechtpartij van de week. De straatrace van het weekend. De diepe belediging van de
dag. Laat de lezers kiezen en maak er lijstjes van. Lijstjes en mee mogen
stemmen, dat is nog zo’n niet te versmaden succesfactor.

Doorgaans vind ik het bijzonder jammer dat ik vorig jaar
mijn perskaart moest inleveren, omdat ik toen niet langer actief was in de
media. Soms ben ik echter net heel blij dat ik niet meer tot dat wereldje behoor.
Met dank aan Story.



Het Amerika van Robert Kaplan

Journalistiek Posted on ma, oktober 22, 2012 19:26:15

De optelsom
van kleine, egoïstische individuën

(Dit artikel
verscheen eerder in De Financieel-Economische Tijd op zaterdag 23 januari 1999.
Bepaalde stukken zijn achterhaald – bedenk dat Bill Clinton toen nog in het
Witte Huis resideerde en ondertussen zal wellicht meer dan 1 procent van de
wereldbevolking internet gebruiken! – maar de kritische bedenkingen van deze
republikeinse hardliner staan nog altijd overeind. Ik ben het overigens niet
altijd eens met de man – zeker niet wanneer hij pleit voor nog meer Amerikaans egoïsme
– maar zijn eruditie staat buiten kijf. Robert D. Kaplan is zondag 18 november
één van de prominente gasten op het literatuur- en muziekfestival Crossing
Border in de Arenbergschouwburg in Antwerpen.)

Praten over
zijn werk doet hij niet graag; typisch voor een journalist. Robert Kaplan laat
zijn boeken de boodschap overbrengen. Precies twee jaar na zijn
Afrikaans-Aziatische wederwaardigheden in ‘Reis naar de einden der aarde’,
brengt Kaplan in ‘Het einde van Amerika’ een pregnant beeld van de Verenigde
Staten op de rand van een nieuwe eeuw. Verbijsterend, hallucinant, briljant.
‘Ik probeer te doen wat Machiavelli deed: tonen hoe de wereld ís, niet hoe hij
zou moeten zijn.’

In
zijn vorige boek, ‘The Ends of the Earth, a Journey at the Dawn of the 21st
Century’ (vertaald als ‘Reis naar de einden der aarde’) trok journalist Robert
D. Kaplan kriskras door Afrika en Azië. Zijn trip begon in Sierra Leone en
eindigde in Cambodja. Het leverde een puntgaaf verslag op van het leven in en
om de grote, overbevolkte leefcentra. Het was kritisch, zonder ooit te
moraliseren, en duidend, zonder zijn eigen standpunten op te dringen. Kaplan
toonde zich meer observator dan maatschappijcriticus; hij liet het concluderen
over aan zijn ruime lezersschare, maar alleen al het onmiskenbare feit dat hij
ter plekke zag hoe de mensen leefden (of: níet leefden) maakte zijn relaas een
pak geloofwaardiger dan eender welke wetenschappelijk-afstandelijke
bronnenstudie van een of andere aan zijn bureau gekluisterde studax. Kaplans
boek was beklijvend, verhelderend en vooral verbijsterend.

Voor
zijn jongste boek, ‘An Empire Wilderness. Travels into America’s Future’,
gebruikte deze medewerker van The Atlantic Monthly een vergelijkbaar
reisprocédé in de Verenigde Staten van Amerika. Hij begint vrij centraal in de
militaire basis van Fort Leavenworth, trekt vervolgens naar het zuiden (tot in
Mexico) en weer terug naar het noorden (tot in Canada). Hij maakt kennis met
geografen, demografen, politie-agenten en gewone mensen. Dit boek is zo
mogelijk nog verbijsterender dan zijn vorige. Vind je het als lezer nog
enigszins ‘normaal’ dat er extreme armoede is in India en dat mensen zich
letterlijk vastrijden in Bangkok, dan acht je die tweedeling nauwelijks
mogelijk in een land dat zich het centrum van de hedendaagse westerse
beschaving acht. En ook al weet je beter – en is het Mattheus-effect (de armen
worden armer, de rijken rijker) een bekend gegeven in de USA – toch slaagt
Kaplan erin je te treffen met zijn haarscherpe analyse van het hedendaagse
Amerika.

‘An
Empire Wilderness’ werd recent vertaald. De wat ongelukkige Nederlandstalige
titel is ‘Het einde van Amerika’ (in de catalogus van de uitgeverij werd
overigens nog de ontwerptitel ‘Amerika in uitersten’ aangekondigd, een vlag die
al iets meer de lading zou gedekt hebben). De titel is ongelukkig omdat er een
pessimisme van uitstraalt dat Kaplan niet bewust heeft willen weergeven. Net
als in ‘Reis naar de einden der aarde’ neemt de auteur nauwelijks standpunten
in en toch legt zijn boek vele tere punten van de Amerikaanse samenleving
bloot.

De
(Nederlandse) kaft maakt al veel duidelijk (en die is wel goed gekozen). Op de
bovenste helft zie je een foto van een Amerikaanse grootstad met zijn
wolkenkrabbers als priemende symbolen van kapitalistisch succes. Onder de titel
zie je een stel jonge, zwarte druggebruikers in het oog van de camera staren.
Ze lachen verdwaasd, maar je weet dat hun toestand zoniet hopeloos, dan toch
quasi uitzichtloos is.

Robert
Kaplan was deze week in ons land om zijn boek te promoten. Kaplan is een fitte
veertiger: ondanks de jetlag oogt hij scherp en alert. Het is geweten dat
journalisten zelf niet graag geïnterviewd worden en Kaplan is daar een perfect
voorbeeld van. Hij is op het randje van arrogant, antwoordt voortdurend kortaf
en zakelijk, en als je een onderwerp wil aanraken dat hij niet expliciet
behandeld heeft, volgt een abrupt ‘That’s not in the book!’, als om aan te
geven dat hij daar niet over wenst te praten. Maar laat er geen misverstand
over bestaan: ‘Het einde van Amerika’ is minstens even briljant als zijn
voorganger en daar gaat het hier tenslotte om. We kijken nu al uit naar zijn
volgende boek: wéér een lange rondreis die begint in de Balkan en als alles
goed gaat uitmondt in de Kaukasus, Centraal-Azië. ‘Alles vanaf de nieuwe
NAVO-landen tot China,’ omschrijft hij het zelf.

Kaplan
klaagt over het gebrek aan historisch inzicht van zijn landgenoten.
‘Geschiedenis is volgens de meeste Amerikanen iets wat anderen is overkomen. Ze
negeren wat er vóór hen is geweest en zien het leven als één lange periode van
adolescentie. Het woord ’tragedie’ kennen ze niet.’

Hij
noemt zichzelf een constructief pessimist. ‘De founding fathers van de
Verenigde Staten waren pessimisten van nature, maar ze hebben wel een groots
land opgebouwd. De verantwoordelijken voor de Franse Revolutie waren
daarentegen optimisten en kijk wat zij ervan gebakken hebben. Optimisme is geen
garantie voor succes.’

Pod

Iemand die zo nauwgezet observeert als
uzelf, kan alleen maar ongelukkig zijn met de nogal sensationeel klinkende
Nederlandse titel van het boek.

‘Het is in ieder geval niet mijn keuze, ik laat de verantwoordelijkheid
volledig bij mijn Nederlandse uitgever. De originele titel, ‘An Empire
Wilderness’, is gebaseerd op een gedicht van Hart Crane uit de jaren ’20 van
deze eeuw. ‘Empire’ slaat hierbij niet op iets sterks, maar op iets zwaks. En
‘Wilderness’ is niet noodzakelijk positief of negatief bedoeld. Ik wil gewoon
aangeven dat Noord-Amerika op weg is een uitgedroogde versie te worden van de
grote stadstaten, met hun suburbane oasen in een stedelijke woestijn, die
allemaal op elkaar lijken zoals ook alle woestijnen er altijd en overal
hetzelfde uitzien. Die suburbane oasen zullen centra worden van
hoogtechnologische handel. Dat zal de volgende transformatie van de Verenigde
Staten zijn; het land is immers technologisch té dynamisch om hetzelfde te
blijven.’

Zal die transformatie positieve of negatieve
gevolgen hebben voor het land?

‘Beide. Hoe die commerciële centra er zullen uitzien, zal afhangen van
beslissingen die nu nog niet genomen zijn én van de inwoners ervan. Het kunnen
heel beschaafde plaatsen zijn, maar ook het omgekeerde is mogelijk. Dat is mijn
zorg niet. Ik wilde ter plekke nagaan wat de mogelijkheden zullen zijn, omdat
ik er zeker van ben dat niets voor eeuwig en altijd hetzelfde blijft.’

Ik heb uw boek als zeer pessimistisch
ervaren, waarbij de toekomst er niet al te rooskleurig uitziet.

‘Klopt niet, de toekomst zal juist goed zijn. Die suburbane oasen zullen
economisch efficiënt en dynamisch zijn, gedreven door de meest getalenteerde
mensen die van overal ter wereld zullen komen en die voortdurend dingen zullen
produceren en uitvinden. Ik zie geen reden tot pessimisme, tenzij je vertrekt
van een typische laat-twintigste-eeuwse progressief-intellectuele visie. Zo
kijk ík niet naar de toekomst: ik ben een historisch-realist.’

Centraal in uw rondreis staat de verwachting
dat de rijken en de hogere middenklasse naar de randsteden zullen trekken, die
u ‘pods’ noemt. Wat is een ‘pod’?

‘Een ‘pod’ kan een plant zijn die in de woestijn groeit, maar ook een satelliet
of een booreiland in het midden van de oceaan. Het begrip slaat op een
artificiële leefgemeenschap. Het woord ‘pod’ zelf bestaat niet, het is gewoon
iets dat me te binnen viel.’

‘Randsteden
bestaan al sinds de jaren vijftig, we hebben het fenomeen Suburbia genoemd.
Omdat ze er al zo lang zijn, zijn ze almaar blijven groeien. Restaurants,
kantoren en winkelcomplexen zijn vertrokken uit de steden en hebben zich
gevestigd in die randsteden, waardoor het geen randsteden meer zijn. Het zijn
vandaag de enige plekken waar nog werk te vinden is. Deze nieuwe gemeenschappen
zijn dus stedelijker dan de vroegere randsteden, maar nog altijd minder
stedelijk dan het goeie ouwe Downtown.’

Machiavelli

U begint uw trip (en uw boek) in Fort
Leavenworth. Wat opvalt is dat de militairen daar heel wereldvreemd zijn.

‘Ja, maar dat geldt evenzeer voor dokters, advocaten en eigenlijk voor zowat
iedereen tegenwoordig. Ik heb gewoon willen aangeven dat die militairen net als
alle andere mensen zijn: ze bouwen heel wat technologische kennis op in hun
domein en spenderen vervolgens al hun tijd aan het bijblijven. Die toename van
specifieke kennis zorgt ervoor dat ze in hun eigen subcultuur blijven
rondhangen. Ze worden psychologisch gescheiden van de rest van de samenleving.’

Houdt dat geen gevaren in?

‘Of het al dan niet gevaarlijk is, is niet mijn zaak. Ik beschrijf gewoon wat
ik gezien heb. Ik probeer te doen wat Machiavelli deed: tonen hoe de wereld ís,
niet hoe hij zou moeten zijn.’

Oké, maar wat gebeurt er intussen met het
begrip ‘verenigde’ in Verenigde Staten?

‘De Verenigde Staten raken gefragmenteerd, maar niet in de zin zoals de meeste
mensen denken. Het is een fragmentering die je ook merkt in België, Nederland,
Afrika en het Midden-Oosten. De middenklasse splitst zich op in een hogere en
lagere middenklasse, terwijl natiestaten voorheen steeds gebaseerd waren op dé
middenklasse, die één en ondeelbaar was. De hogere middenklasse zal een
mondiale gemeenschap stichten; de lagere middenklasse heeft de natiestaat
nodig, maar draagt er nauwelijks nog iets toe bij.’

Maakte u die vaststelling al voor u aan dit
boek begon?

‘Neen, dit was allemaal nieuw voor mij. Ik zag en hoorde steeds hetzelfde op
zeer uiteenlopende plaatsen.’

U schrijft: ‘Ik kom uit het oosten van
Amerika en mijn waarnemingen zijn gekleurd door de vooroordelen die bij dat
deel van Amerika horen.’ Hoe moeten we dat verstaan?

‘Ik heb het westen van de Verenigde Staten altijd bekeken door de ogen van een
vreemdeling; voor mij was dat een vreemd, exotisch land. De Amerikaanse media
concentreren zich op wat er in New York en Washington D.C. gebeurt, maar je
verneemt bijna niets over wat er aan de hand is in de straten van de steden die
niet aan de oostkust liggen.’

U constateert dat Europa teveel geschiedenis
en te weinig geografie heeft; het tegenovergestelde geldt voor de Verenigde
Staten. Precies die geografische mogelijkheid om uit de steden te vertrekken en
randsteden op te richten, zorgt ervoor dat de hogere middenklasse letterlijk
afstand neemt van de lagere. Mogen we dat financieel-economische segregatie
noemen?

‘Dat mag, maar het is zeker geen nieuw gegeven. Alleen wordt het nu meer
verfijnd, de fragmentering gaat verder. Vroeger hadden we twee tot drie
maatschappelijke klassen, nu hebben we er een stuk of zes.’

Tot voor kort leefden de armen in ghetto’s,
nu worden de grote steden zelf ghetto’s.

‘Zo staat het niet in mijn boek. Kijk, de afmeting van de binnenstad zal almaar
kleiner worden. Ik verwacht echter niet dat de arme bevolking in de steden de
volgende vijftig jaar significant zal toenemen. Wat ik wel zie gebeuren is dat
het aantal zwarten relatief zal afnemen, maar dat is geen belangrijk thema voor
de toekomst, omdat het ons niet vertelt welke richting Amerika zal uitgaan. Wat
wel belangrijk is, is de migratie van Latino’s (inwoners van Midden- en Zuid-Amerika, red.) en Aziaten, en de
interraciale huwelijken die eruit zullen voortspruiten.’

‘Het
aantal Latijns-Amerikanen zal meer dan verdubbelen: van 10 naar 22 procent.
Tegen de helft van de volgende eeuw zal de helft van de Amerikanen Spaans
spreken. De WASPs (White Anglo-Saxon
Protestants, red.)
zullen verdwijnen. We gaan, zoals ik het schrijf, naar
een ‘mestiso-gepolyneseerd’ Amerika, dat steeds minder Europees zal zijn en dat
ook steeds minder interesse zal betonen voor Europa; een werkelijk
internationale gemeenschap met een beige huidskleur.’

Geen
supermacht

U verwacht dat de federale overheid aan
belang zal inboeten.

‘Het heeft geen belang meer wie er president van de Verenigde Staten is. De
thema’s die politici en journalisten belangrijk vinden, zijn van geen tel voor
het gros van de bevolking. Wat de mensen willen is bewegingsruimte binnen hun
bedrijf, hun afgeschermde leefgemeenschap en hun door tot de tanden toe
gewapende veiligheidsagenten bewaakte winkelcomplex. Al die dingen die ver afstaan
van het rijk van de nationale politiek. Journalisten verspelen teveel tijd door
te schrijven over politiek, in plaats van bezig te zijn met al de rest die snel
verandert. Maar ja, dat past niet binnen hun referentiekader.’

Is dat de reden waarom u nauwelijks sprak
met lokale politici?

‘In het algemeen heb ik hen genegeerd, ja, omdat ze weinig interessants te
vertellen hebben. Burgemeesters, gouverneurs en senatoren waren werkelijk de
laatste personen die ik wilde ontmoeten. Ik heb tijdens mijn rondreis nooit
naar CNN gekeken of nationale kranten gelezen; ik hield me niet bezig met wat
er in het Witte Huis gebeurde.’

In de meeste lokale boekhandels waren die
nationale kranten niet eens te vinden.

‘Inderdaad. Zodra je de elite van de oost- en westkust verlaat, merk je niets
meer van The New York Times, The Wall Street Journal, The Washington Post, The
New Yorker of The Atlantic Monthly. Ze verdwijnen gewoon. De invloedrijkste
bladen van de States zijn USA Today en Reader’s Digest.’

Terug naar de ‘pods’. Vindt u het een
aanvaardbare idee dat de rijken en de hogere middenklasse zich terugtrekken in
hun versterkte forten, met een eigen privé-militie om ongewenste bezoekers op
afstand te houden?

‘Als je even
goed oplet wanneer je hier straks buiten wandelt, zal je zien dat zich aan de
buitenkant van het gebouw een elektronische bel bevindt, waar je je moet
aanmelden. Dat bestond dertig jaar geleden nog niet. Dag na dag is ons leven
sindsdien veranderd, maar precies omdat die verandering permanent gebeurt,
letten we er niet meer op. We leven dus nu al in een beschermde omgeving.’

Hoe komt het dat de armen in de ghetto’s
nooit naar de rijkere stadsgedeelten trekken om hun deel van de koek op te
eisen?

‘Omdat ze meestal aan de andere kant van de stroom wonen en ze geen auto hebben
om er te geraken. Bovendien is het openbaar vervoer niet te best georganiseerd
en vinden ze het te ver om er naartoe te stappen. Maar de grootste belemmering
is dat die mensen mentaal en geografisch gebonden zijn. Ze staan alleen, er
bestaat geen beweging van de armen. Dat is al vele decennia zo.’

Kapitalisme vinden we nu ook in het Verre
Oosten, tot in China toe, maar hoe zit het met het Amerikaanse kapitalisme?
Leeft dat nog?

‘Wat we hier hebben, is nog altijd kapitalisme, alleen is het nu een
hoogtechnologische variant van het oorspronkelijke kapitalisme. Weet je,
kapitalisme regeert de wereld, maar het is zoals met het christendom: het wordt
anders geïnterpreteerd in Nebraska dan in Libanon.’

De Amerikaanse bevolking vergrijst. Om dat
op te vangen is er een nieuwe migratiegolf nodig, die u vooral uit het Verre
Oosten en uit Latijns-Amerika verwacht. Is dat wel goed voor de wereldeconomie,
want die migranten behoren in hun eigen land meestal tot de hogere
middenklasse?

‘Amerika berooft de wereld van zijn menselijke talenten en dat is de reden
waarom Amerika sterker en dynamischer zal worden in de toekomst. Wat er met de
rest van de wereld zal gebeuren? Daar heb ik het niet over in het boek.’

Welke rol zullen de Verenigde Staten spelen
op wereldvlak?

‘Buitenlandse politiek is altijd de veruiterlijking van binnenlandse obsessies.
Amerika zal nog meer dan vandaag geïnteresseerd zijn in de vrijwaring van haar
eigen economische belangen en zal steeds minder Eurocentrisch reageren. Over
tien jaar zullen we nog minder belang hechten aan de Balkan dan vandaag.
Amerika zal het democratisch beginsel blijven verdedigen, maar het aan niemand
willen opleggen. Amerika is niet langer een supermacht; dat is een term uit de
Koude Oorlog. Wat het wel is? De sterkste individuele natie ter wereld, die
rond elk belangrijk mondiaal thema een andere coalitie zal moeten
samenstellen.’

‘De
president zal daarentegen steeds minder belangrijk worden. Sinds de jaren ’20
kregen presidenten als Roosevelt, Truman en Eisenhower te maken met enorme
problemen: de economische crisis, de Tweede Wereldoorlog, de Koude Oorlog. Dat
gaf hen de kans om zich te profileren, maar die mogelijkheid viel weg na de val
van de Berlijnse muur.’

Geschiedenis

Hoe kijken de mensen waarmee u gesproken
hebt aan tegen de snelle veranderingen die ook hun levens zullen treffen?

‘De meesten die ik heb ontmoet, denken dat Amerika over vijfhonderd jaar nog
altijd een vlag met vijftig sterren en dertien strepen zal tellen en dat ze nog
altijd de ‘Star Spangled Banner’ zullen zingen. Verandering zorgt overal ter
wereld voor angst en ongemak. Of verandering altijd goed is? Het is
verandering: dat is noch goed, noch slecht. Het is irrelevant om daar nu over
te oordelen, dat zal de toekomst moeten uitwijzen.’

Moraliseren is niet aan u besteed?

‘Moralisten zijn schijnheilig. Dat geldt zeker wanneer ze in de politiek
zitten, want dan komt het alleen maar neer op zelfverwezenlijking.’

Moralisme is wel de sleutel van de
afzettingsprocedure tegen president Clinton.

‘Daar gaat mijn boek niet over. Weet je, ik was vorige week in Wisconsin en
Michigan: niemand praat daar over de zaak-Clinton.’

Het beeld dat wij wel eens ophangen van de
Verenigde Staten – vijftig werkelijk verénigde staten – klopt dus niet? Zo te
horen is er niet eens sprake van eenheid in verscheidenheid.

‘Neen, net zoals de zogeheten ‘global village’ niet bestaat. Minder dan één
procent van de wereldbevolking gebruikt Internet.’

‘In
Amerika wordt geschiedenis niet geschreven door grote figuren, maar door kleine
individuën die elke dag heel egoïstisch hun kleine droom waarmaken. De optelsom
van wat die individuën gerealiseerd hebben, vormt de geschiedenis van de
Verenigde Staten.’

Robert
D. Kaplan – Het einde van Amerika – 1999,
Utrecht, Het Spectrum, 430 blz., ISBN 90-274-6569-X.



« Vorige