Al weken staat het op mijn (volkomen denkbeeldig) to-dolijstje voor deze blog: iets schrijven over de ergerlijke manier waarop jong en oud van elkaar gescheiden worden in deze coronacrisis, en hoe dat ingegeven wordt door onze compleet achterhaalde kijk op het begrip leeftijd. De tijdelijke fysieke scheiding was onvermijdelijk, vanwege de besmettelijkheid van het virus en de kwetsbaarheid van oudere bevolkingsgroepen. Fair enough. Maar daarbovenop kwam een mentale scheiding. We moesten snel weer aan het werk (een nauwelijks berekend risico voor wie tot een risicogroep behoorde). We moesten denken aan de toekomst van de jongere generaties (versta: die ouderen zullen normaal gezien eerder geconfronteerd worden met hun sterfelijkheid). We moesten de scholen, de restaurants en de cafés heropenen, maar de rusthuizen nog niet (ocharme, die oudjes, maar ja, ’t is voor hun eigen goed, hé). We moesten misschien wel hartverscheurende keuzes maken wie we zouden proberen te laten overleven als er sprake zou zijn van triage en ja, jongeren hebben meer toekomst…

Als zestigplusser, met twee voeten ploeterend door de modder van de hedendaagse realiteit, niet dwepend met de ‘Vroeger was het beter’-gedachte, zelfs een heel klein beetje fomo en yolo, wil ik niet betutteld worden. Ik begrijp dat ik mijn kranige moeder van achtentachtig zes weken niet mocht bezoeken, maar ik weiger haar te zien als een hulpeloos oudje. Dat doet de overheid aan de ene kant net wel en aan de andere kant veel te weinig. Ik verklaar me nader: enerzijds wordt er betutteld dat het een lieve lust is, anderzijds werden de woonzorgcentra flink verwaarloosd. Enerzijds, anderzijds: het klinkt als iets van de CD&V en net daar lag de beleidsverantwoordelijkheid voor welzijn in Vlaanderen al meer dan achtendertig jaar — op een intermezzo van vijf jaar Agalev/Groen rond de eeuwwisseling na. De laatste uittocht zou een pak menselijker kunnen zijn. Móeten zijn. Of noem het ‘christelijker’, dat is misschien duidelijker voor sommigen.

***

Ik weiger als een has-been bestempeld te worden, en toch is het dat wat deze samenleving mij probeert aan te praten. Vijf jaar geleden schreef ik, op mijn zesenvijftigste, het boek Als het werk stopt, over de problematiek van de werkzoekende vijftigplusser. Wie ouder dan vijftig is, heeft het heel moeilijk om een nieuwe job te vinden. Wie ouder dan vijfenvijftig is, mag het haast vergeten. We zijn er lichtjes op vooruitgegaan sindsdien, niet dankzij mijn boek voor alle duidelijkheid, maar het blijft een teer economisch punt dat we, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Scandinavische landen, mensen die nog niet zó ver voorbij de helft van hun levensverwachting zitten, uitrangeren.

Dit probleem overstijgt de traditionele links/rechts-as en is wellicht daarom zo moeilijk te vatten. Het probleem is collectief, niet individueel, en het zit diepgeworteld in onze moderne maatschappij. Dan weet je: dit is een zeer hardnekkig probleem, en liefst proberen beleidsverantwoordelijken het te vergeten, da’s het makkelijkst. Doe wel en zie niet om, want dan zou u merken dat de pensioenleeftijd van 65 destijds werd ingevoerd omdat mensen gemiddeld niet veel ouder dan die leeftijd werden. Momenteel worden vrouwen in België gemiddeld 83,7 jaar, mannen 79,2 jaar, en het algemeen gemiddelde bedraagt 81,5 jaar. Nu ga ik de linkse lezers allicht schofferen, maar het verhogen van de pensioenleeftijd is economische én maatschappelijke logica. Eén, we moeten die pensioenen kunnen blijven betalen en hoe vroeger mensen afscheid nemen van de arbeidsmarkt, hoe meer ze een beroep doen op de sociale zekerheid (ook al hebben ze, inderdaad, zelf jarenlang afgedragen voor de betaling van hun eigen pensioen). Twéé, het is onverantwoord om oudere mensen te snel af te schrijven. Zij kunnen en willen nog heel veel.

In 1973 werd het brugpensioen ingevoerd, tegenwoordig heet dat ‘stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag’, SWT. In volle oliecrisis was dat niet eens zo onlogisch. Door die zware economische terugval ontstond er een hoge werkloosheid en koos de overheid ervoor om oudere werknemers vervroegd naar huis te sturen, waarbij ze bovenop hun werkloosheidsuitkering een aanvullende premie ontvingen van hun werkgever. Minder dan wat ze in vaste loondienst hadden, meer dan wat ze als werkloze zouden ontvangen. En dat tot aan hun wettelijke pensioenleeftijd. Het werkelijke doel was om jongeren sneller te laten instromen op de arbeidsmarkt. Kortom, men koos ervoor om twintigplussers aan het werk te zetten en hen de plaats te laten innemen van vijftigplussers. En men is dat blijven doen.

De eerste keer dat het brugpensioen werd ingevoerd, kon je daar nog begrip voor opbrengen; de eerste keer weet je niet wat de gevolgen zullen zijn. Maar na zevenenveertig jaar zou dit brugpensioen/SWT niet meer mogen bestaan, meer nog: het had al decennia geleden afgeschaft moeten zijn. Het is in vele opzichten een brug te ver geworden. Dat het überhaupt nog bestaat, is een gevolg van een vreemde entente tussen instanties die meestal lijnrecht tegenover elkaar staan. Werkgevers willen af van die oudere werknemers, die in hun ogen minder flexibel, minder productief en vaker ziek zijn (vooroordelen die overigens zelden kloppen). Vakbonden vinden dat oudere werknemers rust verdienen, zodat jongeren hun plaats kunnen innemen. De overheid vindt dat allemaal goed, om de sociale rust toch op dit ene vlak te kunnen bewaren. En oudere werknemers beginnen op hun vijftigste uit te bollen, in het vooruitzicht van een afscheid van die tredmolen. Rustig genieten, weet u wel. Op de duur weet je niet beter of het hoort gewoon zo. Een vicieuze cirkel.

De realiteit is dat er heel wat ervaring, knowhow en stabiliteit worden opgeofferd. In de BMW-fabriek in het Duitse Dingolfing, in de staat Beieren, namen ze in 2007 de proef op de som: er werd een productielijn specifiek op maat voor oudere werknemers ingevoerd, met een gemiddelde leeftijd van 47 jaar. Na negen maanden bleek die productiever dan de andere, ‘jongere’ productielijnen in dezelfde fabriek. Wat bewijst dit? Dat vijftigplussers wel degelijk nog gemotiveerd kunnen zijn, als je hen ernstig neemt, en rekening houdt met zowel de beperkingen door hun leeftijd als de sterktes dankzij hun leeftijd. Een goede mix van leeftijden is een pluspunt. In Scandinavische landen volgen vijftig- en zelfs zestigplussers nog volop bijscholingen, bij ons wordt oudere werknemers afgeraden dat te doen, ‘want over een paar jaar ben je toch weg en wat is het nut er dan van?’

***

We moeten af van dat zwart/wit-denken. Er zijn zware beroepen — wanneer is die definitieve lijst er eigenlijk? — en die mensen moeten we op tijd kunnen laten vertrekken. Klopt. Er zijn fysieke en mentale omstandigheden waarin het meer dan verantwoord is om de arbeidsmarkt vroeger dan gepland te verlaten, wat je vooral individueel moet bekijken. Inderdaad. Maar ik ben er zeker van dat je mits een omslag in de mentaliteit en, vooral, de werkomstandigheden — ‘Werkbaar werk’, nog zo’n vlotte slogan die niet resulteerde in beleid — zult merken dat heel wat mensen heel graag nog deel blijven uitmaken van de actieve samenleving, en niet alleen als goedkope kinderoppas of sympathieke vrijwilliger.

De coronacrisis heeft een aantal tegenstellingen op scherp gesteld die geen tegenstellingen zouden mogen zijn. Jong en oud hebben elkaar nodig. Ik heb als freelancejournalist momenteel (nog) niet te klagen over werk, maar ik zou in een bedrijfsomgeving een heel goede mentor kunnen zijn voor jongere collega’s, zonder dat ik hen in de weg loop of zelf het gevoel krijg dat zij mij willen buiten duwen. Hoe onproductief is het om een samenleving op te delen in kinderen en jongeren die leren, volwassenen die werken en oudjes die thuis zitten? In een ideale wereld lopen al die fasen — behalve die eerste leerfase — door elkaar en nemen mensen een sabbatjaar op hun dertigste, beginnen ze opnieuw te studeren op hun veertigste, volgen ze nog bijscholingen op hun vijftigste en werken ze nog halftijds op hun vijfenzeventigste. Hokjesdenken is nefast voor een samenleving, ook voor het land van de koterijen.

(Waarschuwing: de eerste die ‘OK, boomer!’ als repliek op deze blogpost schrijft, weet ik te vinden.)