Vele tienduizenden wielerliefhebbers zullen zondag naar jaarlijkse gewoonte langs de kant van de weg staan om de renners aan te moedigen. Op de Koppenberg
en de Oude Kwaremont en aan de aankomst in Oudenaarde zullen de toeschouwers
vele rijen dik dringen om toch maar een glimp op te vangen van voorbijrazende
coureurs.

Enkele honderden zullen er weer een sport van maken om op
verschillende plekken op te duiken voor een blitzpassage, met de wagen tussen
de velden laverend van dorp naar dorp als waren ze deelnemers aan één of andere
rally.

Ik begrijp die mensen niet. ’t Is te zeggen: ik begrijp hen
wel, ze willen de renners van zeer dichtbij aanschouwen en, als het even kan,
zelfs even aanraken. Maar ik vólg hen niet. Je kan de koers – eender welke
koers! – nergens beter volgen dan op je tv. Uiteindelijk is het dat ook wat de
commentatoren doen: urenlang naar een monitor staren, her en der informatie
sprokkelend bij ploegleiders en officials, en daar dan zinnige dingen over
proberen te zeggen. In tegenstelling tot een voetbalcommentator, die in het
stadion ook kan zien wat er buiten het beeldkader gebeurt en daar in het beste
geval duiding bij geeft, is de wielerman aangewezen op de beelden die de
regieploeg hem voorschotelt.

Toen ik hoofdredacteur was, eerst bij de VRT-sportredactie,
daarna bij Kanaal 3 (nu: TV Oost), werd ik wel eens uitgenodigd in de VIP-tent vlakbij de aankomstplaats,
voor een luxueuze lunch, een beetje netwerking en het bekijken van de aankomst
in een tijdelijke tribune aan de streep. Ik beken: ik deed dat zeer ongaarne.

Ik haat dat opgefokt sfeertje in zo’n veel te warme tent,
waar rijke industriëlen, plaatselijke notabelen (liefst uit te spreken zoals
Wim Sonneveld dat deed, met klemtoon op
de ‘e’) en gewezen-wielrenners-die-het-ook-na-hun-carrière-gemaakt-hebben onmiddellijk na het aperitief al hun benevelde en door donkerblauwe of
bruine sympathieën ingegeven vooroordelen spuien, vol walging voor de gewone
man, die inmiddels zijn felbevochten plaatsje heeft proberen te bemachtigen
langs het parcours. Aan hun zijde onveranderlijk geblondeerde dellen met een IQ
van hooguit twee cijfers, die podiumrijp zouden zijn op het WK Zinledige
Conversaties Voeren, categorie Geblondeerde Gezelschapsdames.

Zo’n VIP-tent is een uitgelezen plek voor
territoriumdriftige alfamannetjes die tegen elkaar opbieden in luidruchtige vunzigheid
en ondertussen peperdure sigaren paffen. Er worden veel te veel decibels geproduceerd, de
kinderen die ze tegen de wil van de organisator van het VIP-gebeuren toch hebben meegebracht (‘Maar
onze Frederik is nen brave, hoor!’) lopen intussen gillend rond, de nepkaviaar
en de zalmrolletjes zien er al even afgeleefd uit als dat ze smaken (even
afgeleefd als hun eega’s, trouwens). En de eenzame échte wielerliefhebber, die er
niet zit met de bedoeling om zaken te doen of uit te pakken met hoe goed hij
zijn zaakjes wel voor mekaar heeft, iemand als ik dus, probeert intussen naar
de veel te kleine schermen te turen om toch maar iets van het koersverloop op
te vangen.

Ik ontsnapte meestal vlak na het dessert (zo’n
opportunistische zoetebek ben ik dan ook weer wel!), niet om al richting VIP-tribune
te stappen, maar om de koers te volgen in een rustige container waar het
VRT-personeel net zijn boterhammen had genuttigd. Daar voelde ik me op mijn
gemak, Michel en José op volume 10, genietend van mijn Ronde van Vlaanderen, in de onvolprezen regie van Philippe
Lombaerts.

En natuurlijk heeft de commercie de Ronde sinds een paar
jaar in een wurggreep en is het een veredeld criterium geworden, waarbij sommige hellingen, driewerf helaas, meerdere keren worden beklommen. Het aantal
VIP-tenten is de jongste jaren alleen maar toegenomen, deze oorden van vertier waar de protégés
van het grootkapitaal zich onaantastbaar wanen en waar een eenmalige fiscale
amnestiemaatregel meteen ’s lands begroting zou kunnen rechttrekken (’t is maar
een idee, Elio!).

Natuurlijk is het weghalen van Muur en Bosberg verraad aan de
ware ziel van deze koers. Natuurlijk is dit niet langer ‘Vlaanderens Mooiste’.
Maar het blijft, even natuurlijk, wel een verdomd interessant criterium.

U weet dus waar u mij zondagnamiddag kunt vinden: languit op
de zetel, flesje water en misschien ook wel iets alcoholisch bij de hand, beseffend dat er een vieruurtje wacht in de
koelkast, hopend op een typische flandrienkoers. Zalig Pasen!