‘Wil Gen Z niet meer dansen op oudjaar?’ titelde een krant die hier elke ochtend in de brievenbus wordt gedropt op oudejaarsdag. Daar volgde een bijdrage onder die ik niet heb gelezen, omdat ik me vooraf al begon te ergeren.

Waarom toch altijd die opdeling in generaties? Wat kan het mij – naar verluidt Generatie X, want geboren tussen 1955 en 1970, terwijl ik ocharme geregeld ook ‘boomer’ wordt genoemd, de generatie net vóór mij – schelen wat die of die generatie wil, niet wil, doet, niet doet, vindt, niet vindt? Waarom telkens dat onderscheid maken? En welke theorie moeten we dan volgen? Sommigen spreken van zeven generaties: vooroorlogse generatie (1910-1930), stille generatie (1931-1940), babyboomers (1941-1955), verloren generatie (1956-1970), pragmatische generatie (1971-1985), grenzeloze generatie (1986-2000) en generatie Z (2001-2012). Anderen doen dat ook, maar die vergeten de Tweede Wereldoorlog en wat daarvoor kwam, en beginnen hun opdeling in 1946. Daar wordt de ‘verloren generatie’ – waartoe ik zou moeten behoren – ‘Generatie X’ genoemd en volgen daarna Xennials, Generatie Y (Millennials), Zillenials, Generatie Z en Generatie Alpha. Weer anderen houden het op vijf en laten ‘Gen Z’ eindigen in 2015.

Waarom worden we in hokjes geduwd?

Waarom láten we ons in hokjes duwen?

Waarom wíllen we in een hokje geduwd worden?

Ik zal het u zeggen: het is allemaal marketing, luie marketing. Bij reclamebureaus en tv-zenders doen ze dat ook, en eens je een bepaalde leeftijd hebt bereikt, word je uitgerangeerd, vanwege commercieel niet meer interessant. Je mag dan wel nog naar die programma’s kijken en die producten kopen, maar je wordt niet meer geacht om dat slaafs te doen, zoals andere leeftijdscategorieën. Typeringen worden zo stereotyperingen. Te oud. Passé. Weg ermee.

Bijna twee jaar geleden schreef De Morgen-journaliste Katrin Swartenbroux – een uitmuntende stiliste – het boek OK dan niet, met als ondertitel Over mijlpalen, maakbaarheid en de millennial mindfuck. Swartenbroux deed dit in een reeks aparte essays, stuk voor stuk zeer leesbaar, waarbij ze telkens uitging van wat haar generatie (Y) als struikelblokken tegenkwam op het levenspad. Boeiend, zeer zeker, maar ik dacht ook: waarom opnieuw zo krampachtig uitgaan van iets zo toevalligs als een geboortedatum om problematieken te schetsen die in vele gevallen universeel zijn?

Ik stelde aan mijn toenmalige uitgeverij voor om deels als antwoord op OK dan niet een boek te schrijven over de verschillende jongerengeneraties sinds de Tweede Wereldoorlog, niet vertrekkende van de categorieën die ons worden opgedrongen, maar per decennium: 1945-1955, 1955-1965, 1965-1975, enzovoort. Of desnoods: de jaren 40, 50, 60, enzovoort. Werktitel: De jeugd van tegenwoordig. Ik wilde gaan praten met mensen die toen jong waren en hen vragen wat zij hadden meegemaakt en welke obstakels zij moesten overwinnen. Mijn overtuiging was en is nog altijd dat die zeer vergelijkbaar zijn met daaropvolgende generaties: moeite om de huurprijs te betalen en al zeker om een eigen huis te kopen of te bouwen, carrière maken, beslissen of je kinderen wil of niet, financieel zien te overleven, een vriendenkring opbouwen, overleven. Dat maken al die generaties mee, weliswaar in een aangepaste context – de wereld staat niet stil – of in andere levensomstandigheden maar toch wezenlijk vergelijkbaar. Helaas is het boek er nooit gekomen, maar misschien moet iemand dat toch ooit schrijven, dan kan de huidige onzin eindelijk ophouden.

We zijn niet zo verschillend. Toen ik twintig was, zat ik met dezelfde levensvragen als de twintigers in de jaren 90 of de twintigers nu. Het heeft geen zin en het is zelfs buitengewoon vals om generaties tegen elkaar op te zetten. En de term ‘de jeugd van tegenwoordig’ – al vele decennia gretig gebezigd door bazige ouders, grootouders en luidruchtige opiniemakers om het gedrag van jongeren aan te klagen, goed wetende dat ze zelf óók jong zijn geweest – mag wat mij betreft definitief de schop op, tenzij het om de gelijknamige Nederlandse rapformatie gaat.

***

Interludium: Jimmy Carter is gestorven. Honderd jaar oud geworden, rijk leven geleid, alom gerespecteerd vanwege zijn aanhoudende strijd voor de mensenrechten. Maar wel ooit zwaar verguisd als president. Ik herinner me dat ik een kwarteeuw geleden in een Amerikaanse boekenwinkel een boek vast had over Amerikaanse presidenten en dat Carter daarin als de allerslechtste werd bestempeld. Dat de auteur Ronald Reagan hoog klasseerde, verklaarde veel. Ik heb het boek gelukkig niet gekocht, weggegooid geld leek me, en kijk: vandaag wordt naar Carter verwezen als iemand die zijn tijd ver vooruit was. Een goede, diepgelovige man.

Leve de gutmenschen!

***

Gutmenschen kun je lieden die hulpdiensten aanvallen en auto’s in brand steken niet noemen. Het onbegrip is terecht groot: ambulanciers of brandweerlui op weg naar een dringende opdracht laat je met rust. Je gaat zelfs netjes uit de weg, want iemand is in nood en verdient onmiddellijke bijstand. Wie dat niet begrijpt, is een minkukel. Wie dat ook nog eens wil verhinderen, gedraagt zich als een crimineel.

Maar opnieuw: media en extreemrechtse luitjes maakten daar alweer een generationeel probleem van. Voor wie tegen migratie is, pasten de rellen perfect in hun kraam: het is allemaal de schuld van migratie, gezinsherenigingen, de weigering om te integreren, gebrek aan respect voor ‘onze’ waarden en normen, religieus fanatisme. Terwijl dit soort zinloos geweld van alle tijden is.

Toen ik jong was – héél lang geleden! – en opgroeide in Merksem, werd ons enige angst ingepraat om in sommige wijken rond te lopen. ‘De mannen van den Dam’, naar de wijk in Antwerpen waar die jongerenbende actief was, in vogelvlucht een halve kilometer van waar wij woonden, hadden een reputatie van het noorden tot het zuiden van de agglomeratie. Geregeld werd er gevochten met andere bendes. West Side Story, maar dan zonder de muziek van Leonard Bernstein en de choreografie van Robert Wise. Wel met messen en de occasionele zwaargewonde. Volstrekt zinledig, maar het hoorde bij de cultuur van bravoure en stoerheid. Er werd nauwelijks over geschreven in de kranten, omdat die zich toen nog een hoogdravende opdracht hadden toebedeeld, waarbij de faits divers naar een binnenpagina werden doorverwezen. Er werd minder over gesproken, behalve dan op de speelplaats en op café, maar het geweld was er wel. En die jongeren, zo werd hardop gezegd, hadden geen doel in hun leven: arm, geen werk, geen vooruitzichten, alleen bendevorming tilde hen boven het stilletjes verdwijnen uit. Eens op het slechte pad was er geen weg terug. ‘De jeugd van tegenwoordig!’

Het volstrekt misplaatste geweld van oudejaarsavond en nieuwjaarsnacht in Brussel, Antwerpen en Gent is dus niet uniek en het is allerminst een monopolie van jongeren met een migratieachtergrond. Het heeft niets met Generatie X, Y of Z te maken. Het is even ontoelaatbaar als pakweg hooliganisme, maar daar zul je extreemrechtse luitjes dan weer niet over horen, want rellende voetbal’supporters’ zijn a) wit, b) ‘van ons’, c) hangen geen andere cultuur of religie aan en d) mogen niet verloren gaan als potentiële kiezers. Opportunisme troef. Steeds weer komt die opdeling bij de Filip Dewinters en de Theo Franckens terug: échte Belgen versus niet-echte Belgen. Zelfs als je hier geboren bent en altijd hier hebt gewoond, hoor je er voor hen niet bij met een andere huidskleur of een vreemd klinkende familienaam. Dat is, laten we de dingen vooral benoemen, onversneden racisme.

Rond die voorspelbare rellen – je kunt er elk jaar je horloge op gelijk zetten, alsof het bij het aftellen naar het nieuwe jaar hoort – ontstonden polariserende dovemansgesprekken. Kort door de bocht: die amokmakers horen hier niet thuis versus het is hun reactie tegen het racisme dat ze elke dag ondervinden. Tegenwoordig kun je zelfs een opdeling in sociale media maken: veroordeling van die jongeren op X, vergoelijking op Blue Sky.

***

Het is een en-enverhaal. Die jongeren moeten streng bestraft worden (voorstelletje: laat zo’n idioot die een ambulance probeert tegen te houden vijftig weekends meerijden met een ziekenwagen, hij – het zijn meestal jongens/mannen – zal voortaan wel anders piepen), én hun ouders moeten hun kinderen beter in het oog houden en opvoeden, én opruiende taal in andere geloofsgemeenschappen moet aan banden worden gelegd én het systemische racisme en discriminatie moet uit de samenleving, te beginnen bij ordehandhavers, én de gettoïsering en marginalisering van armere bevolkingsgroepen moet stoppen, én in het onderwijs moet er meer de nadruk worden gelegd op gelijkwaardigheid, én we moeten komaf maken met de idealisering van de geweldcultus bij jongens en jonge mannen, én de samenleving als geheel moet ook openstaan voor de problemen waarmee andere groepen te maken krijgen, én de rechtsstaat moet gerespecteerd worden. Heel wat linkse commentaargevers hamerden vooral op dat racisme, die systematische achterstelling van groepen jongeren en het gebrek aan gelijk(waardig)heid. Rechtse roeptoeters waren het eens over die strenge bestraffingen en gaven de schuld aan de ouders. Waarom niet met rubberen kogels op die kerels schieten, werd her en der gesuggereerd.

Mag het iets genuanceerder, alstublieft?

Kunnen we eindelijk het grotere plaatje bekijken?

Door de microscoop van de ene zien we alleen die vechtende jongeren en de brandende binnenstad. Door de microscoop van de andere zien we het voortdurende pesten en racistisch bejegenen. Met een microscoop zullen we er echter niet geraken. Daarvoor hebben we helikopterzicht nodig en de bereidheid om verder te kijken dan de strikte actualiteit. Deze samenleving heeft meer nodig dan de megafoon van het nu; het verleden heeft ook zijn rechten. ‘Niets bestaat dat niet iets anders aanraakt,’ schreef Jeroen Brouwers. Niets gebeurt zonder dat het ergens in geworteld is, zou je die prachtige literaire zin kunnen parafraseren. Geweld is zelden honderd procent zinloos, het komt ergens vandaan. Kunnen we ook daarnaar kijken?

Er moet bijgevolg heel veel gebeuren en liefst dan nog tegelijk. En. En. En. En. En. De sanctie voor de relschoppers komt dan wellicht, logischerwijs, eerst: de feiten zijn immers wat ze zijn en ze zijn het meest recent. Maar preventie, creëren van maatschappelijk draagvlak, het beschouwen van (migranten)jongeren als volwaardige burgers, het (opnieuw) aanstellen van straathoekwerkers en jongerenbegeleiders als vertrouwenspersonen en eerstelijns probleemdetectoren, het uitbannen van racistisch gedrag en discriminatie (in de eerste plaats bij ordehandhavers en openbare functionarissen), het werken aan integratie langs twee kanten, het stopzetten van de verloedering van wijken en stadsdelen: het maakt onlosmakelijk deel uit van een totaalplan. En. En. En. En. En. Er is geen of in dit verhaal.

***

De mannen van den Dam tegen die jonge amokmakers, dat zou wat gegeven hebben. Gesteld dat die eersten hun rollator nog snel genoeg kunnen voortbewegen, natuurlijk.