Zelfs met toch al bijna zesenzestig jaren op de teller en zonder de hele tijd onder een steen geleefd te hebben, is het voor mij moeilijk om in te schatten hoe je de huidige toestand in de wereld moet omschrijven. Zijn we al volop in oorlog? Is dit een nieuwe vorm van Koude Oorlog, de situatie waarin West en Oost tussen 1946 en 1990 tegenover elkaar stonden, steeds paraat om op de nucleaire knop te drukken, maar niet echt van plan om dat te doen gezien de onvermijdelijke consequenties voor de eigen bevolking?

Is dit nu ónze ‘drôle de guerre’, de historische periode tussen 3 september 1939, de dag dat Groot-Brittannië en Frankrijk nazi-Duitsland de oorlog verklaarden, kort nadat de Hitlertroepen Polen waren binnengevallen, en 10 mei 1940, de dag van de Duitse invasie in de Lage Landen? Zijn dit puur regionale conflicten, de Russische inval en de al meer dan duizend dagen durende gevechten in Oekraïne, en de vernietigingsdrang van de Israëlische havikenregering in het Midden-Oosten? Met andere woorden: kunnen we er met belangstelling en desnoods gemengde gevoelens naar kijken, zonder in angst te moeten leven op wat komen gaat, of worden we binnenkort rechtstreeks bij het conflict betrokken? Het beetje wijsheid en historisch inzicht dat ik bezit, is onvoldoende om te antwoorden op de vele vragen. Dus blijft onzekerheid.

Wie na 8 mei 1945 in deze contreien geboren is, heeft nooit een oorlog hoeven mee te maken. Wie na, pakweg, 1940 geboren is, heeft die nooit bewust meegemaakt. Dat is een zegen, een geluk, een bijna onwezenlijke situatie, gezien de conflicten uit het verleden, met als culminatiepunt de twee wereldoorlogen in de eerste helft van de vorige eeuw. Volgend jaar vieren we, als het enigszins meezit, negentig jaar zonder gewapend conflict in dit deel van West-Europa. Negentig jaar vrede, soms gewapend, meestal vrij kommerloos. Tel uw zegeningen.

Mijn grootouders en ouders hebben zoveel meeval niet gehad. Zij moesten op de vlucht, of tenminste schuilen voor de vijand. Zij leefden in een bezet land, met minimale bewegingsvrijheid. Zij overleefden, moesten op zoek naar gerantsoeneerd voedsel met dat beetje centen dat ze bijeen wisten te scharrelen. Het mag, neen, móét gezegd: wat zijn diegenen die na 8 mei 1945 geboren zijn toch geluksvogels!

Blijft de vraag: zijn we in staat van oorlog of zijn we toeschouwers? Is dit dan die fameuze, reeds vaker ten onrechte aangekondigde Derde Wereldoorlog? Neemt Poetin zijn dreigement ernstig dat hij zijn vingers in de buurt van de nucleaire knop laat tokkelen? Laat Trump ons vanaf eind januari in de steek? Ik kan me voorstellen dat die onzekerheid jongere generaties een hoogst onprettig gevoel bezorgt. Mij ook, trouwens.

Al heb ik zelf niet echt het gevoel dat er Iets Groots te gebeuren staat. Is dat omdat ik niet weet wat oorlog voor mij persoonlijk betekent? De supermarkten liggen vol, er wordt nog niet volop gehamsterd – in tegenstelling tot vier jaar geleden, toen de coronacrisis een medisch oorlogje inleidde –, de schuilkelderindustrie boomt vooralsnog niet, de gesprekken op straat, aan de toog of op sociale media gaan bij ons niet over leven in oorlogsomstandigheden, in tegenstelling tot Zweden en Finland krijgt de bevolking nog geen brochure toegestuurd met de do’s en don’ts ten tijde van oorlog. Ginds heeft de overheid het gevoel dat de oorlog nakend is. Dat heeft uiteraard met nabijheid te maken. Finland grenst aan Rusland, Zweden heeft enkel de Baltische staten en de Oostzee als buffer.

Op ruim tweeduizend kilometer van Kyiv en meer dan drieduizend kilometer van Gaza wordt die hoogdringendheid nauwelijks aangevoeld. Onze regeringen (gesteld dat die er al zijn) doen niets, en misschien is dat ook normaal. Behalve enkele hooggeplaatste (ex-)militairen en Theo Francken is er niemand die waarschuwt voor het imminente gevaar uit het Oosten, de eersten omdat ze er belang bij hebben om de nood aan een sterk leger – en bijgevolg meer centen voor defensie – te benadrukken, de tweede omdat die eender wat roept om in de belangstelling te staan. Beuzelen en bazelen, daar blijft het voorlopig bij.

Ik ben geneigd om ‘Neen’ te antwoorden op de vraag of dit nu effectief al een (pre-)oorlogssituatie is. Ik ben hoogst verontwaardigd over de acties van Poetin en Netanyahu en vind dat de invasie enerzijds en de genocide anderzijds moeten stoppen; westerse steun aan Oekraïne en de Palestijnen vind ik niet alleen verantwoord, maar zelfs een must. En toch voel ik dit niet aan als een bedreiging die ook mij en mijn dierbaren op korte termijn zal treffen. Naïef? Overdreven optimistisch? Gebrek aan realiteitszin? Net door zoveel onbeantwoorde vragen op mezelf en nu dus ook op u af te vuren, bewijs ik tegelijkertijd dat ik het ook niet weet. En dat ik hoop op een combinatie van standvastigheid en gezond verstand, wat – gezien de loop van de geschiedenis – toch ook weer bijzonder naïef is van mij.

Ik ben niet voor niets gewetensbezwaarde. Mijn geweten gaat nog verder dan de goedbedoelde ‘Nooit meer oorlog’-slogan op de IJzertoren in Diksmuide. Ik zeg: nóóit oorlog. Tenzij het niet anders kan, want straks gaat u nog denken dat ik voorstander ben van vredesonderhandelingen met Poetin en Netanyahu, waarbij beide heerschappen grotendeels hun zin zullen krijgen, de eerste door Oekraïens grondgebied te mogen behouden, de tweede door de facto toestemming te hebben om de Palestijnse bevolking definitief uit Gaza te verdrijven. In dat geval ben ik aanhanger van Stijn Meuris’ ‘een heel klein beetje oorlog’. Nooit (nóóit!) mogen we oorlogsheren hun gang laten gaan. ‘¡No pasarán!’ vind ik in dat geval een nog net iets krachtigere slogan dan ‘Nooit meer oorlog!’