(Eind oktober ligt ‘De jaren 70. Reconstructie van een bewogen decennium’ in de handel. Zoals de meeste auteurs meemaken, is een boek schrijven niet alleen schrijven maar ook schrappen. Dagelijks post ik dezer dagen en weken op Facebook en X een geschrapte passage. Op deze blog doe ik dat met iets langere teksten. Hieronder een stukje over het opzienbarend dopingboek van schrijver Jan Emiel Daele uit de zomer van 1970. Helaas niet in mijn boek, maar toch niet verloren voor de mensheid. In tegenstelling tot Daele zelf, die op valentijnsdag 1978 zijn vrouw doodschoot en dan zelfmoord pleegde.)

In de zomer van 1970 brengt de Vlaamse romanschrijver Jan Emiel Daele Strijd in de wielersport, of: een inleiding tot betere kennis over doping en uitbuiting in de Westeuropese wielersport na de Tweede Wereldoorlog uit, een non-fictieboek dat in afleveringen wordt gepubliceerd in Humo. ‘Deze documentaire is een authentieke verzameling ervaringen en vaststellingen in de wielersport, een stukje mythe uit onze maatschappij,’ schrijft Daele in de lange inleiding. ‘Daarom draag ik deze artikelenreeks op aan de wielersportmassa, die evenzeer wordt uitgebuit en bedrogen als de wielrenners zelf.’[i]

            Wijlen Fausto Coppi wordt geïdentificeerd als ‘de eerste dopingkampioen’. Daele gebruikt doorzichtige pseudoniemen: Skot is Briek Schotte, Stonedbergen is Rik Van Steenbergen, De Pruyme is Fred De Bruyne, Van der Look is Rik Van Looy, Banketil is Jacques Anquetil en Koppi is, nou ja, gewoon Coppi. ‘Ikzelf ben nooit bang geweest voor spuiten,’ zegt een van de tientallen anonieme coureurs die worden geïnterviewd voor het boek. ‘Ik was daar een geschikt type voor, want op drog moet je kunnen rijden.’ ‘Het is goed als je regelmatig je bloed laat vernieuwen, vooral als je zwaar drogeert. Bij Banketil is dat zo,’ zegt een andere. Nog een renner: ‘In de Ronde van Frankrijk werden altijd de laatste snufjes geprobeerd, omdat daar de prestaties steeds meer opgedreven moesten worden. Mijn gestel kon er goed tegen.’ En zo gaat dat weken aan een stuk.

            In Humo van 30 juli 1970 mocht Daele zowaar Eddy Merckx spreken. Nou ja, gesprek, noem het gerust een confrontatie. Merckx wil weinig of niets kwijt over zijn wedde, wat zijn ploegmaats verdienen en de belastingen die hij betaalt. En dan komt het gesprek op het gespreksonderwerp doping, ruim een jaar nadat Merckx uit de Giro was gezet in Savona.

HUMO: Was die positieve controle op u in Italië een vergissing?

Merckx: Ze is niet volgens de reglementen gebeurd. Het tweede flesje moest geopend worden in mijn aanwezigheid en dat is niet gebeurd.

HUMO: Hebben de dokters een fout begaan?

Merckx: Nee.

HUMO: Dus u was wel positief?

Merckx: (geen antwoord)

HUMO: Dr. Luc Van de Caveye, de ploegdokter van Mars-Flandria, heeft vastgesteld dat 95% van de Ronderenners stimulerende middelen en hormonen gebruiken.

Merckx: Ik ken daar niets van. Maar ik neem geen middelen die verboden zijn.

HUMO: Ook geen hormonen?

Merckx: Dat is verboden. Géén hormonen. (nvdr: hormonen zijn niet verboden)

HUMO: Hebt u geen amfetamines gebruikt voor de dopingcontrole werd ingevoerd?

Merckx: Nooit!

HUMO: In 1957 was u wereldkampioen bij de beroepsrenners te Heerlen?

Merckx: Neen.

Interventie Van Buggenhout (Jean Van Buggenhout, manager van Merckx en wielerorganisator, fvl): In 1957 koerste Eddy nog niet, meneer.

HUMO: In 1967 bedoel ik natuurlijk. U werd toen positief bevonden. Dat bleek uit het wetenschappelijk rapport van de controle. U was vijfmaal positief op cafeïne.

Merckx: Van cafeïne wist ik niets. Ik zal ’s morgens een kop koffie gedronken hebben. Of misschien koffie tijdens de koers. Ja, dat zal wel. Zeker en vast.’

Einde gesprek.

            Een paar weken later mag radioreporter Jan Wauters voor hetzelfde weekblad Lomme Driessens interviewen, sportdirecteur van Merckx. ‘Afbreken is gemakkelijk. De journalisten van vroeger leefden meer voor hun beroep, die leefden ook meer mee met de renners. Nu zie je dat niet meer, ’t is allemaal sensatie. Wat er in de koers gebeurt, dat zien jonge journalisten niet. Zij zien alleen wat er rond gebeurt.’ Over doping: ‘Neen, nooit gezien. Ik kan er niet tegen. Ik ga buiten als ze bezig zijn, met wát dat weet ik niet. Ik wil dat niet zien. (…) Er zijn altijd jonge coureurs die misschien toch pakken. Om ze het af te leren of om te verhinderen dat ze er mee zouden beginnen, is die controle nodig. Voor de kleintjes, dus. Maar voor de groten, die gaan toch allemaal lang mee.’[ii]


[i] Humo, 9 juli 1970, p. 20

[ii] Humo, 13 augustus 1970, p. 6