22 juni 1980. Alleen oudere voetballiefhebbers kunnen daar dadelijk plaats (Rome), evenement (EK), tegenstanders (België en West-Duitsland) en uitslag (1-2) aan koppelen. De enige keer dat de Rode Duivels de finale van een groot toernooi haalden, want ook morgen zal dat niet het geval zijn. Toen was verliezen een eer en helemaal niet erg. Het verhaal van zeroes die onder bondscoach Guy Thys bijna heroes werden.

Zaterdagochtend 21 juni 1980, de dag voor de grote finale. De krantenkoppen spreken voor zich. ‘Heel België achter de Rode Duivels!’, ‘Miljoenen tv-kijkers voor strijd tussen de favoriet en de underdog’, ‘Rode Duivels op één hindernis van de titel’… Het contrast met de donkere Duivelsjaren, die dan nog maar pas achter de rug liggen, is groot. “Kunnen de Duitsers ons kloppen?” vraagt François Colin zich af in De Standaard.  Het hele land is in elk geval weer helemaal gewonnen voor de Rode Duivels, stipt hij aan. “En niet alleen dat… “””Zondagavond, lang vóór half negen, zal Vlaanderen aan de kijkbuis hangen om de finalebewegingen van de Rode Duivels te volgen. Tegen de West-Duitsers wordt het theoretisch alweer een ongelijke strijd, maar de Belgische spelers zijn zo gretig om de titel Europees Kampioen op hun naamkaartjes te zetten, dat alles mogelijk is.”

Hofleverancier van de Mannschaft is in 1980 het tot Europese grootheid uitgegroeide Hamburger SV, met Manfred Kaltz, Caspar Memering, Felix Magath en een 29-jarige laatbloeier die met slechts twee interlands op de teller aan het EK is begonnen: Horst Hrubesch. ‘Das Ungeheuer’, noemen ze hem in zijn vaderland. Het Monster, onder meer omdat de centrumspits niet echt de looksvan een aartsengel heeft. Goed voetballen kan Hrubesch eigenlijk ook niet, maar gooi een betonblok op en hij kopt het weg. Desnoods net vóór een aanstormende trein.

1980 is in niets te vergelijken met 2022. De gewone burger heeft nog geen computer op zijn bureau staan. Gsm’s zijn een verre toekomstdroom. Internet? Connais pas! Sociale media bestaan nog lang niet. Nieuwssites evenmin. Voor nieuws over de Rode Duivels moeten we het stellen met de radio en zijn schaarse sportbulletins, de televisie en zijn weinige bijdragen van ter plekke, en de kranten met hun nieuws van gisteren, weggemoffeld in het tweede katern, omdat sport dan nog de belangrijkste bijzaak is en het échte nieuws voorrang krijgt. Dus vernemen onze heldenmet veel vertraging dat hun prestaties door hun landgenoten bejubeld worden.

“Dat er veel enthousiasme was op het thuisfront kwamen we pas te weten toen we al terug thuis waren”, getuigt Erwin Vandenbergh in het boek De grote Duivels, dat in 2016 gepubliceerd werd. “Je las dat nauwelijks of niet in de kranten. We leefden echt op een eiland ginder. Je kan dat niet vergelijken met nu.” Diezelfde Vandenbergh zal de finale niet spelen. Te veel averij opgelopen in die korte invalbeurt in de laatste groepswedstrijd, een soort halve finale, tegen Italië. Een voetbaloorlog. Nul doelpunten, een handvol ernstige blessures, nog veel meer akkefietjes op het veld, met als dieptepunten het onder de mat schoffelen van Wilfried Van Moer en René Vandereycken die bij wijze van revanche de Italiaanse spelmaker Antognoni op de atletiekpiste kegelde.

Decompressie

Zondagavond 22 juni, een halfuurtje voor de grote finale.Hoog bezoek voor de Belgen. Prins Albert en prinses Paola zullen voor het eerst in hun leven een voet in een voetbalkleedkamer zetten. Zij komen de Rode Duivels een hart onder de riem steken. Helaas, geen speler te bespeuren. Ze zijn namelijk allemaal het veld op voor de opwarming. Albert drentelt wat onbeholpen en doelloos rond, stapt daarna met de spelers de kleedkamer binnen, en maakt met elk van hen het obligate praatje. Door de kieren van het prinselijke colloque singulier waait na de wedstrijd door dat een van de Rode Duivels Albert gevraagd heeft of hij iets van voetbal kende. En? “Hij heeft ons in elk geval niet gevraagd of we op buitenspel gaan spelen.”

“Het vertrouwen was er, we waren er klaar voor”, zegt Jan Ceulemans, 23 op dat ogenblik en stilaan in de fleur van zijn voetballeven. “Al was er geen discussie mogelijk: de Duitsers waren favoriet. Rummenigge, Hrubesch, Schuster, Briegel, Kaltz: dat waren beren!”

En, jawel, daar is het underdoggevoel al. Centrale verdediger Luc Millecamps: “We zeiden tegen elkaar: ‘We mogen verliezen, maar met niet te veel.’ Dat bleek de goede ingesteldheid. Je moet altijd spelen voor wat je waard bent. Het mooie aan voetbal is dat je de mindere kunt zijn en toch kunt winnen.”

Walter Meeuws stelt nog iets anders vast. “Na de 0-0 tegen Italië kwam de decompressie. ‘Dat pakken ze ons niet meer af!’ was wat er in de groep leefde. Zie van waar we kwamen: acht jaar niks bereikt, drie toernooien gerateerd, drie jaar gesukkeld onder Guy Thys en daar stonden we in de finale. Zoiets gebeurt onbewust. Nog voor de finale begon, hadden we een eindstadium bereikt: Italië voor eigen publiek uitschakelen gaf een voldaan gevoel. Het was op.”

Abführen!

De eerste helft worden de Rode Duivels weggedrukt. Na tien minuten is het al 1-0 voor de Duitsers en er zijn een goede Pfaff en wat geluk nodig om die kleine achterstand tot de rust te bewaren. “Wat een ploeg!” klinkt Meeuws ook jaren na datum nog bewonderend. “Rummenigge was een voorlijn op zich, Briegel was een tank, Schuster strooide achteloos met passen buitenkantje voet.”

“De eerste helft waren zij oppermachtig”, ziet ook aanvoerder Julien Cools, die traditiegetrouw veel kilometers afmaalt. “Wij konden alleen maar een paar keer dreigen. Maar misschien hebben de Duitsers zich vergaloppeerd. Ik herinner me nog dat Schuster, een arrogante aap, ons denigrerend bekeek.”

De decompressie maakt in de pauze plaats voor realisme én de terugkeer van de onverzettelijkheid: zo kan het niet verder. Zonder strijd te leveren ten onder gaan, nooit! “Tijdens de rust zijn we wakker geschoten”, weet Meeuws nog. “We hadden zó’n mooi parcours afgelegd en nu werden we weggespeeld door de Duitsers, dat konden we niet laten gebeuren. Zo wilden we dat EK niet afsluiten. Die typische samenhorigheid in onze groep borrelde opnieuw op.”

Voor één speler is de start van de tweede helft een signaal om een tandje bij te steken: René Vandereycken. Hij wordt ook een beetje opgenaaid door zijn medespelers, ziet Luc Millecamps. “René stond daar tegenover Hans-Peter Briegel, een paracommando, die ons de eerste helft van het kastje naar de muur speelde. Tijdens de rust zei er iemand: ‘Zeg, René, die Duitser speelt een beetje met uw kloten hé.’ ‘’t Zal niet lang meer duren’, antwoordde René. ‘Hoeveel champagne hebt g’er voor over?’ En wie moest er na tien minuten in de tweede helft af? Juist ja, Briegel. Abführen!”

88ste minuut

“Wij waren baas, zij kropen terug”, vat Julien Cools het wedstrijdverloop na de rust samen. In de zesentwintigste minuut van die bewonderenswaardige tweede helft gebeurt het ondenkbare: België krijgt een strafschop in cadeauverpakking. De Roemeense scheidsrechter Rainea en zijn lijnrechter zien niet dat de Duitse libero Stielike Swat Van der Elst een metertje buiten het strafschopgebied ten val brengt. Knipoogt Julien Cools: “De Swat was zo rap dat de linekesman dat niet goed kon volgen. Och, over die vijf centimeter gaan we nu niet discussiëren.”

René Vandereycken knalt binnen en plots is er hoop en geloof. Uitblinker Jan Ceulemans daarover: “De eerste helft waren ze veel beter, dat is zo. Maar na die penalty voelden we dat we even sterk waren, zelfs fysiek.” “We zijn gegroeid in die wedstrijd”, beaamt Luc Millecamps. “Spelen we extra time, dan wil ik het nog weleens zien!”

Maar dan is er die vermaledijde achtentachtigste minuut. De verlengingen zijn nu zeer nabij en als er nog gescoord wordt — zo denken de meeste waarnemers — zal het door een Rode Duivel zijn. Niet, dus.“Renquin kopte de bal een beetje ongelukkig in corner en Jean-Marie maakt daarna toch een noodlottig foutje”, roept Julien Cools het pijnlijke moment nog één keer op.

“Hrubesch was mijn rechtstreekse tegenstander, ja”, geeft Luc Millecamps toe. “Ik heb de beelden van die tweede goal al duizend keer gezien en ik blijf erbij: een fataal misverstand. Jean-Marie komt uit, roept en zet dan een stapje terug. Ik schermde zoals altijd de keeper af, zodat hij kon uitkomen. Maar op dat moment hou je je tegenstrever niet meer in de gaten. Spijtig.”

“Helaas bleek nog maar eens dat je met de Duitsers pas klaar bent als de match voorbij is”, diept Walter Meeuws een huizenhoog voetbalcliché op. “En ja, Jean-Marie kwam verkeerd uit, maar ik denk dat niemand hem dat kwalijk heeft genomen. Ik stond in de buurt, maar ik wist: als hij roept, is de bal voor hem. Kan gebeuren.”

Lege bar

“Dat we een unieke kans hebben gemist, leefde toen niet”, zegt Meeuws. “De eerste vijf minuten na affluiten waren we kapot, daarna overheerste het gevoel dat we een fantastisch toernooi gespeeld hadden. Een jaar voordien werden we nog uitgelachen, nu waren we plots nationale helden.”

Luc Millecamps gaat snel over tot de orde van de dag. “Zó ontgoocheld waren we nu ook weer niet. Er zijn er niet veel die kunnen vertellen dat ze ooit in een finale van een EK stonden. In België zijn het er precies elf.”

Ook Jan Ceulemans is het type dat een verloren EK-finale kan relativeren. “Achteraf kun je zeggen dat we de kans hebben laten liggen en is er wel wat spijt, maar er valt ons niets te verwijten. We zijn ervoor gegaan.”

Julien Cools sluit na het laatste fluitsignaal een hoofdstuk af. “Al bij al was het een geslaagd toernooi, maar op één manier blijft het een gemiste kans. Ik heb twee Europabekerfinales verloren en die finale van het EK, drie keer zilver, maar het was toch het begin van een nieuwe generatie en van meer zelfbewustzijn. Voor mij was het mijn allerlaatste interland. Ik had dat vooraf met Guy Thys aan het zwembad afgesproken. Wat ik het meest jammer vind aan mijn carrière, is dat ik nooit op een WK gespeeld heb. Maar ja, we zaten in een dal in de jaren zeventig.”

In een hoekje zitten huilen doen de Duivels alleszins niet. Op naar de bar, waar ze niet lang daarna zonder drankvoorraad vallen. Het onthaal in België een dag later verrast de hele delegatie, Walter Meeuws niet in het minst. “Er stonden vijfduizend mensen ons op te wachten op Zaventem, dat waren er evenveel als bij de laatste oefenwedstrijd vóór het EK, tegen Roemenië. ‘Wat is er nu gaande?’ vroegen we ons af. Voor het toernooi kwam niemand ons uitwuiven, maar achteraf werden we wel feestelijk onthaald. Vanaf toen begonnen de Rode Duivels iets los te maken bij het volk.”

***

België-West-Duitsland 1-2

Zondag 22 juni 1980, 20u30 – Stadio Olimpico (Rome) – Finale EK 80 – Scheidsrechter: Rainea (Roemenië).

België: Pfaff, Gerets, L. Millecamps, Meeuws, Renquin, Cools, Van Moer, Vandereycken, Mommens, Van der Elst en Ceulemans.

West-Duitsland: Schumacher, Kaltz, Stielike, K. Förster, Dietz, Briegel (56’ Cullmann), Schuster, H. Müller, Rummenigge, Hrubesch en Allofs.

Doelpunten: 10’ Hrubesch (0-1), 71’ Vandereycken (1-1, pen.), 88’ Hrubesch (1-2)

De citaten komen uit ‘De Grote Duivels. Het volledige verhaal achter het EK 1980’ van Geert De Vriese en Frank Van Laeken, uitgeverij Houtekiet, 2016. (Uiteraard heeft België het olympisch voetbaltoernooi van 1920 in Antwerpen gewonnen, maar dit stuk slaat vooral op de periode van het profvoetbal.)