We moeten het weer eens over Zwarte Piet hebben. ’t Is er de tijd van het jaar voor. Over een maand regent het zoals elk jaar cadeautjes, ouders maken hun jongste kinderen wijs dat het de sint is die de waardevolle dingetjes via de schoorsteen tot in de klaarstaande schoentjes heeft gedropt. Leugentje om bestwil, ach, voor kinderen is dit gewoon een spannende en prettige periode. Dat Sinterklaas niet bestaat, komen ze later wel te weten. Houden zo, er is al genoeg miserie in de wereld.

De man met de baard zorgt voor weinig controverse, tenzij hij, Toon Hermans indachtig, een tafelkleed draagt als mantel en uit zijn bek stinkt, een mengeling van alcohol en sigaretten. Dat hij niet echt uit Spanje komt, maar uit Turkije, och ja, laat maar zitten. Wel controverse is er al een poos rond de zwarte knecht van Sinterklaas. Nog net iets heviger bij onze noorderburen, maar ook hier zorgt de donkere helft van het duo in het najaar voor enig heen-en-weer gediscussieer. In Kortrijk benadrukten ze begin deze week nog dat ze vasthouden aan de traditie: Zwarte Piet moet zwart blijven. Want dat is nu eenmaal onze manier van sinterklaas vieren en die is ‘eeuwenoud’, zoals schepen van Cultuur Axel Ronse (N-VA) opwierp. In Aalst knikten ze goedkeurend, ook daar speelt N-VA een prominente rol. En er is niets racistisch aan Zwarte Piet, zo wordt in die kringen, waar ze racisme doorgaans relatief noemen, gretig geroepen.

Laten we toch even de juiste context schetsen.

In de alleroudste sinterklaasliederen is nog geen sprake van een zwarte knecht. Het oorspronkelijke sinterklaasfeest gebeurde zonder poespas. Hoezo, Zwarte Piet is traditie? Van Zwarte Piet was geen sprake. Dus, als je het op de traditie werpt, is het eenvoudig. Het sinterklaasfeest verloopt zonder Piet. Punt.

Pas in 1828 dook voor het eerst een ‘kroesharige n****’ op die de naam ‘Pieter me knecht’ kreeg toebedeeld. Acht jaar later maakte de Nederlandse rijksarchivaris Laurens Philippe Charles van den Bergh gewag van ‘den zwarten knecht van St. Nikolaas’, maar in de alleroudste sinterklaasliederen is er van een zwarte knecht nog lang geen sprake. Nogmaals, hij behoort niet tot de aloude traditie.

Onze hedendaagse versie van het sinterklaasfeest hebben we te danken aan de Nederlandse onderwijzer Jan Schenkman. De man was in zijn vrije tijd dichter, prominent lid van het genootschap Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen — die sinds haar oprichting in 1784 streefde naar individuele en maatschappelijke ontplooiing op het vlak van onderwijs en cultuur —, schrijver van kinderboeken en bedenker van het poppenspelpersonage Jan Klaassen. Zijn prentenboek Sint Nikolaas en zijn knecht uit 1850 introduceerde de sint zoals we die nu nog kennen: in een rood priestergewaad, met een lange, witte baard, een staf en een mijter op zijn hoofd. ‘Zie, ginds komt de stoomboot, uit Spanje weer aan’, schreef Schenkman bij een van de eerste plaatjes. Aan de zijde van Sint Nikolaas stond een zwarte page, een knecht zoals de meeste rijke kooplieden die in die tijd hadden. Dat personage had dan nog geen naam.

Mogelijk liet Schenkman zich inspireren door het vijf jaar eerder verschenen jeugdboek Struwwelpeter van de Duitse schrijver Heinrich Hoffmann, waarin een zwarte jongen tegen pesterijen van blanke kinderen wordt beschermd door ‘grosze Nikolas’, een grote man met een lange baard. Maar de oorsprong kan nog veel vroeger liggen, bij de literaire onderwereldfiguur Schwarze Peter uit de middeleeuwen. Zwarte knechten pasten in een lange traditie die samenviel met de transatlantische slavenhandel. Met andere woorden: in een tijd van opkomend kolonialisme kan Zwarte Piet onmiddellijk gelinkt worden aan slavernij en absolute onderdanigheid van mensen met een andere huidskleur, die dan ook nog eens een gebrekkige intelligentie blijken te bezitten, tenminste… volgens witte westerlingen.

In de jaren 1870 dook de knecht in prenten voor het eerst op als schoorsteenveger. Hij kreeg de naam Zwartjan. In de volksmond werd dat algauw ‘zwartejan’. Pas tegen het einde van de 19de eeuw werd er opnieuw, net als in 1828, gesproken over Pieter-me-knecht, de bestraffer van stoute kinderen, die rammelde met kettingen en soms sloeg met een roe, en die op een ezel reed naast Sinterklaas op zijn schimmel. De naam Zwarte Piet werd vanaf 1895 gemeengoed. Een angstaanjagende man moest hij voorstellen, niet al te slim, een krom taaltje brabbelend, ideaal om de kleintjes bij de les te houden: wie braaf is, krijgt lekkers, wie stout is, de roe.

In de loop van de decennia evolueerde Zwarte Piet zachtjes aan van boosaardige knecht naar kindervriend. Hij stopte geen kinderen meer in zijn zak, maar stak die vol met snoepgoed, die hij vervolgens tot groot jolijt van de kleintjes uitdeelde. Wie jong was in de jaren 1960 herinnert zich nog de goedheiligman die, in het gezelschap van een of meerdere pieten, op een geïmproviseerde troon zat in de supermarkt. Handig voor de ouders, konden ze daar meteen hun cadeautjes kopen. Nog veel handiger voor de winkel: kassa, kassa. Op menige, intussen vergeelde, foto’s zie je piepjonge jongens en meisjes verschrikt kijken of zelfs huilen. Zo prettig was het blijkbaar allemaal niet.

Het was wachten tot 1992 alvorens Vlaanderen zijn eigen Sinterklaas op tv kreeg, met dank aan Bart Peeters en Hugo Matthysen, en ook aan Jan Decleir (Sinterklaas), Frans Van der Aa (Zwarte Piet) en de schimmel Slecht-weer-vandaag. Dag Sinterklaas was een prettig gestoorde kinderserie waarin Zwarte Piet geen dommige boeman meer was, maar een welbespraakte gezel. Een emancipatorisch figuur.

De roetpiet, die recenter geïntroduceerd werd, is een stap weg van de door kolonialisme geïnspireerde zwarte knecht van weleer. Als politici als Axel Ronse en pro-Zwarte Piet-activisten blijven pleiten voor het handhaven van de traditie — die dus geen echte traditie is, zie hierboven —, weigeren ze in het beste geval te beseffen dat de figuur van Zwarte Piet wordt ingegeven door een raciale kijk op de wereld: witte mensen zijn de baas, mensen van kleur zijn de onderdanen. Dat werd ooit als normaal bevonden, maar iedereen met een klein beetje gezond verstand, historisch inzicht en empathisch vermogen zou moeten inzien dat die Zwarte Piet een diepe belediging is ten opzichte van mensen van kleur, die in deze discussie nooit aan bod komen. In het slechtste geval zijn de Zwarte Piet-voorstanders gewoon racistisch. Dat kan het ook best zijn in Vlaanderen en Nederland, uiteraard. Zwarte Piet past maar in één traditie: de traditie om mensen met een andere huidskleur of afkomst als minderwaardig te beschouwen.

Heeft er al eens iemand van die voorstanders de mening gevraagd van kinderen met een donkere huidskleur? Neen, dus, want het is ónze traditie (wat niet klopt!) en daar moeten anderen afblijven (wat vloekt met een multiculturele omgeving). Zwarte Piet is ongetwijfeld een stereotype van de zwarte medemens, zoals kolonialisten die destijds zagen en zoals hun nakomelingen dat zonder pruttelen overnamen.

Een volwassen samenleving gaat hierover in dialoog, op basis van historische informatie en actuele samenlevingsgegevens. Die dialoog wordt nu geweigerd. Weigeren te praten over Zwarte Piet komt neer op het oude ‘Waarom?’ ‘Daarom!’ dat ongeduldige ouders hun kroost toebeten, om vooral niet te moeten nadenken over hun eigen gedrag en hun eigen beslissingen. Een open samenleving laat zich niet dicteren door de angst voor verandering.

Tiens, was er nu geen partij die opkwam onder de slogan ‘Kracht van verandering’?

Meer over dit en andere stereotypes in het boek We have a dream! Racisme vroeger en nu, Paul Beloy en Frank Van Laeken, Houtekiet, 24,99 euro.