De meeste mensen deugen. Althans, dat worden we geacht te geloven na het lezen van het boek van de Nederlandse historicus en opiniemaker Rutger Bregman, een bestseller. Ik twijfel heel sterk, maar gun Bregman — en bij uitbreiding: de hele planeet — het voordeel van de twijfel.

De meeste nationalisten deugen niet. Kijk met een open blik naar de geschiedenis en het wordt meteen duidelijk. Mocht de immer aimabele Bert Anciaux naast me zitten, zou hij aan mijn mouw trekken en zeggen: “Frank, ge moet het onderscheid maken tussen staatsnationalisten en volksnationalisten, want die deugen wel.” En dan zou ik geneigd zijn hem gelijk te geven. Of toch tenminste het voordeel van de twijfel te gunnen.

Staatsnationalisme legt de nadruk op de natiestaat. Staatsburgerschap staat centraal. Zeg maar: de totale onderwerping aan wat de natie vindt dat goed is. Totale assimilatie, en dan nog alleen maar van diegenen die mógen assimileren. Het volk volgt de leiders.

Volksnationalisme legt de nadruk op het volk. De mensen maken de staat, niet andersom. En die staat wordt zo een veelkleurige blokkendoos. Moeilijker, uitdagender, maar wel op alle niveaus menselijker. Het volk bepaalt de koers.

Staatsnationalisme is makkelijker. Je dicteert van bovenaf en het volk moet maar luisteren. Hoe contradictorisch het ook moge klinken, ‘Eigen volk eerst’ hoort bij dit type nationalisme thuis. De volledige slogan zou moeten luiden: ‘Eigen onderworpen, gehoorzaam en homogeen volk eerst’. Vlaams Belang, dat zijn staatsnationalisten. N-VA, dat zijn voor een flink deel staatsnationalisten. Wijlen de Volksunie, daar was de opdeling veel meer in evenwicht.

Binnen het staatsnationalisme is geen ruimte voor ontplooiing. Het is oerconservatief, reactionair zelfs, iedereen moet in de pas lopen. Hitler was een staatsnationalist, zij het met internationale ambities. Stalin ook, Mao op zijn manier eveneens, Poetin zeker. Het zijn heren — zonder uitzondering mannen aan de top — die Lodewijk de Veertiendes ‘L’état, c’est moi’ als leidraad gebruiken: ze zeggen dat de staat voor en van het volk is, in realiteit gaat het hen om een kleine kring van machthebbers. Dat is ook logisch. Staatsnationalisten zijn paranoïde. Ze weten immers hoe ze zelf geweest zijn — onbetrouwbaar en opportunistisch op weg naar de top van de piramide —, ze gaan er dan ook van uit dat de meeste andere mensen ook zo zijn. De meeste mensen deugen niet, denkt de staatsnationalist. Hitler, Stalin, Mao, Poetin en consoorten omring(d)en zich met een beperkt aantal vertrouwelingen die de Grote Leider blind volg(d)en, niet omdat ze altijd vinden dat hij gelijk heeft, wel omdat ze ervan uitgaan dat dit voor hen het beste uitkomt. Het is de overtreffende trap van opportunisme.

Die vorm van nationalisme deugt niet. Die soort nationalisten deugt niet. Hun nationalisme is bekrompen, achterdochtig, agressief, egoïstisch, kortzichtig, narcistisch. Gevaarlijk voor de samenleving, collectief én individueel. Gevaarlijk ook omdat het volk de leider gehoorzaamt. Dat nationalisme overstijgt — maar niet in positieve zin — de traditionele ideologieën. Dat nationalisme gaat ten koste van het volk. Dat nationalisme leidt altijd opnieuw tot conflicten, binnen de landsgrenzen of grensoverschrijdend. Wat Vladimir Poetin nu uitricht, zou ons niet mogen verbazen. De staatsnationalist-Poetin heeft heimwee naar de Sovjetunie van weleer, hij wil een groot Russisch Rijk reconstrueren. Dat moet zijn nalatenschap aan het Russische volk worden, niet omdat het volk dat wil, maar omdat hij vindt dat het volk dat moet willen, waarna een flink deel van het volk zegt dat inderdaad te willen. Nuance.

Neen, de meeste nationalisten deugen niet.