Elke ochtend klokvast om halfacht gaf doctor Marc Galle ons, zinneloze zondaars, taalwenken op de BRT-radio. Op vijf minuten tijd kreeg de luisteraar te horen hoe het wel en niet moest, met die geliefde taal van ons. De nadruk lag toch eerder op wat er fout liep, herinner ik me vaag. De rubriek heette niet voor niets Voor wie haar soms geweld aandoet. Het waren de jaren zestig, het mocht nog allemaal een beetje bevoogdend en paternalistisch klinken, maar, geef ik grif toe, het was wel nuttig om te vernemen wat ik verkeerd had gedaan in de conversaties die ik zelf als keurig Nederlands had aangevoeld. Galle sprak traag en plechtig. Ook de ministers van die dagen declameerden rijke volzinnen, de spitse oneliners werden pas in een later stadium opgedist. Gaston Eyskens praatte meer uit de hoogte dan Alexander De Croo, maar het klonk wel keuriger, voornamer, meer getuigend van staatsmanschap en… met meer liefde voor de Nederlandse taal.

Van de jaren zeventig af deed de gevreesde taalraadsman Eugene Berode elke ochtend zijn ronde door de gangen van de openbare omroep. Geen taalfout ontsnapte hem. Hij schreef dan op een briefje wat hij gehoord had, stak dat in een blauwe enveloppe en legde die op het bureau van de schuldige, die vervolgens de hele dag met het schaamrood op de wangen rondliep in het Huis van Vertrouwen. Berode moet zowat de eerste ambtenaar geweest zijn die dagelijks aan meer dan tienduizend stappen geraakte. Volledige marathons heeft de man maandelijks gelopen in zijn hoogdagen. Het hielp af en toe, soms ook helemaal niet. Menige presentator of journalist kreeg meerdere blauwe briefjes met dezelfde opmerkingen te lezen. Mensen zijn hardnekkig in het herhalen van steeds weer dezelfde fouten, wij leren weinig uit de geschiedenis, óók niet wat taalfouten betreft. Tot 1996 bleef de heer Berode als taaladviseur in dienst van wat inmiddels BRTN was gaan heten, met de N van Nederlands prominent in de afkorting.

Toen ik halfweg de jaren negentig op de sportredactie van de televisie begon te werken, stuurde eminente collega Ivan Sonck wekelijks taalwenken rond in wat een primitieve vorm van e-mail was. ‘Andermaal’ was het woord dat het vaakst voorkwam in zijn circulaire, als in: beste medewerker, u heeft opnieuw dezelfde fout gemaakt. Sommige collega’s wilden maar niet begrijpen dat ‘Anderlecht komt met 1-0 op voorsprong’ geen correct Nederlands is. Dat moest, weten u en ik uiteraard, zijn: ‘Anderlecht komt 1-0 voor’ of ‘Anderlecht komt op voorsprong’. Sportjournalisten zijn de ongekroonde koningen van de contaminatie.

***

Voor wie haar soms geweld aandoet waren mijn ochtendvitaminen. Na mijn ouders was Marc Galle de eerste die mij toesprak bij het ontbijt. Ik luisterde aandachtig, knoopte dingen in mijn oren, vergat er ongeveer evenveel, maar ik probeerde er wel op te letten dat ik de fouten die professor Galle had beklemtoond zelf niet meer, of toch minder, maakte. Ik wilde toen al, op mijn achtste of zo, journalist worden, dat scheelt natuurlijk. Ik hamerde het er bij mezelf in dat mijn gereedschapskist in de toekomst uit taalelementen zou bestaan, niet uit hamers, beitels en schroevendraaiers. Vroeg begonnen is half gewonnen, of zoiets.

In het middelbaar was er meester De Pooter van Nederlands. Ik schrijf ‘meester’ omdat ik de voornaam van meneer De Pooter nooit onthouden heb. Paul was het, denk ik, het kan ook Piet geweest zijn. De man stak vol goede bedoelingen en had ongetwijfeld het beste met ons voor. Omgekeerd gold dat veel minder, weerbarstige jongens en meisjes staken de draak met dat pietje-precies vooraan in de klas. Wisten wij veel dat wij hem meer nodig hadden dan hij ons.

Daarna kwam meester De Wilde, Maurice met de voornaam, een man die weinig ‘blauwe brieven’ van Berode op zijn bureau zal teruggevonden hebben, omdat hij zelf behept was met de wil om taalkundig te excelleren. Ik zat alleen in mijn afdeling, Sociale Communicatie, op het RITCS en kreeg dus privéles van de grand reporter, die een voorbeeld was en een mentor werd. Af en toe moest ik iets schrijven en dan bromde De Wilde dat het goed was, waarna ik met afschuw naar de gecorrigeerde versie keek. Op elke lijn stond er wel een bedenking in een zeer klein en tegelijk zeer mooi en zeer leesbaar handschrift. Links zette hij dan een streepje, zodat ik zeker niet over de aanmerking heen zou kijken. Hij leerde me dan bijvoorbeeld dat ‘meer en meer’ een anglicisme was, dat het ‘hoe langer hoe meer’ moest zijn. Of dat ik niet ‘vanaf de jaren zeventig’ moest schrijven, maar ‘van de jaren zeventig af’. Als ik dat nu doe, zoals in de eerste zin van de tweede paragraaf, geeft mijn automatische spellingchecker aan dat ik een fout heb begaan. Tijden veranderen. Dankzij De Wilde werd mijn taal correcter en tegelijk ook stroever. Taal moet soepel gehanteerd worden, besefte ik. Regels en richtlijnen zijn noodzakelijk, maar er moet creatieve speelruimte blijven.

***

De samenleving evolueert, mensen evolueren, taal evolueert, en maar goed ook. Eerst hadden we maar te accepteren dat we accepteren met dubbele c moesten schrijven, tot men ons verzekerde dat het ‘aksepteren’ moest zijn, en ook dat hadden we maar te accepteren. Terloops, De Wilde hanteerde zelf ook de zogeheten ‘progressieve spelling’, voor hem was het dus ‘kollaboratie’, niet ‘collaboratie’. Later haalde de c van conservatief het op de progressieven en, heel eerlijk, dat vond ik prima. Accepteren oogt gewoon beter dan aksepteren.

Mijn eerste Van Dale was veel dunner dan het driedelig exemplaar uit 1992, dat nog altijd ongebruikt in een boekenkast achter mij staat te pronken. Recentere versies zullen nog dikker zijn geworden. Bastaardwoorden werden aangenomen zonen en dochters, leenwoorden bleven in huis wonen, de internationalisering van landstalen viel niet tegen te houden. Geen denken aan dat Marc Galle of Eugene Berode ‘burn-out’ zonder slag of stoot zouden geaccepteerd hebben. Wij zijn Vlamingen, nietwaar, we hebben al genoeg overheersers gekend in ons verleden.

De verengelsing van onze taal viel echter niet tegen te houden. Dammen werden opgeworpen, maar bleken niet stevig genoeg. Switchen, chillen, content, shoppen, deleten, coach, enfin, de voorbeelden zijn legio. We zoeken niet eens meer naar een bestaand alternatief in het Nederlands. Jammer, maar de realiteit valt soms niet tegen te houden. Dat is niet erg, op voorwaarde dat we de basis blijven respecteren. Toen ik van de week las dat de dames en heren van de Algemene Nederlandse Spraakkunst nog sneller willen versoepelen dan de amateurvirologen onder ons, ging mijn weinige resterende haar rechtop staan. Achteraf bleek het een misverstand, F.C. De Kampioenen is nooit ver weg in dit land van ‘gewassen maandverbanden’ (copyright: Jean Pierre Van Rossem). ANS wilde gewoon aangeven dat er verschillende toepassingen zijn van de taalregels en dat de op papier foute veelvuldig circuleren. Niet meer, maar ook niet minder. Een Engelse universiteit besliste dan weer dat spelfouten in een thesis niet meer zo erg zijn. De dt-regel mag op de schop, vindt Kristien Hemmerechts, of moet dat ‘vind’ of ‘vint’ zijn? Te moeilijk, dus laten we die inspanning niet meer doen. Echt?

Als taalfouten worden getolereerd omdat ze in de praktijk vaak voorkomen, zullen we dan ook de meest voorkomende verkeersovertredingen voortaan door de vingers zien? Ik vroeg me dat in die bewoordingen eergisteren af op Twitter. Sommigen vonden dat ik niet met het verkeer mag vergelijken, omdat er in de taal geen doden vallen. Klopt, maar daar ging het niet om. Anderen vonden dat je iets wat juridisch afdwingbaar is (het verkeersreglement) niet in dezelfde context mag brengen als iets wat louter een conventie is (taalregels). Ook dat is juist. Mijn punt is dat we ons aan afspraken moeten houden (niet door het rood rijden, niet over een volle witte lijn rijden, richtingaanwijzers gebruiken bij een maneuver, ‘hij wordt’ met dt schrijven en ‘word je’ enkel met een d) en dat we die afspraken niet moeten aanpassen omdat er veel overtreders zijn, wel eventueel omdat de afspraken op zich niet deugen. Wie bedacht heeft dat ‘pannenkoek’ correcter is dan ‘pannekoek’ verdient billenkoek. Zo maak je taal onnodig moeilijk.

Wanneer ik zelf een dt-fout maak in een stuk — wat weleens gebeurt, geef ik ongaarne toe —, krijg ik meestal een discrete opmerking van iemand die ze opgemerkt heeft. Daar ben ik dankbaar voor, zowel vanwege de discretie, als vanwege de welwillende aandacht die iemand heeft besteed aan iets wat ik geschreven heb. Al vind ik het vanzelfsprekend ook vervelend: help, ik heb de taal, mijn werkinstrument, geweld aangedaan. Mijn oprechte excuses, doctor Marc Galle. Ik maak me sterk dat ik minder dt-fouten maak dan de gemiddelde Vlaming. Niet dat ik daar uitzonderlijk trots op ben, het hoort gewoon bij mijn vak, journalist. Als een student een dt-fout maakt in een verslag of een recensie, zal ik daar in gedachten een kwartpunt voor aftrekken, omdat die student nu eenmaal journalistiek studeert. Als iemand die geen neerlandicus is of die niet voor zijn dagelijkse werk een gereedschapskist vol Nederlandse woorden meezeult een fout of foutje maakt, vind ik dat minder erg. Ik ben niet de taalnazi die anderen berispt en er een plezier in schept om mensen te kleineren omdat ze even uit de bocht zijn gegaan. Dus, ja, taal mag, moét zelfs evolueren, pietluttige regeltjes mogen, neen: moéten, op de schop en wel zo vlug mogelijk. Maar gemakzucht, onwetendheid en intellectuele luiheid zijn niet de juiste middelen op weg naar een betere en modernere taal.

‘Groter als’ of ‘beter als’ niet nadrukkelijk blijven afkeuren, vind ik afkeurenswaardig, beste ANS-vertegenwoordigers. Jan is groter dan Piet, niet groter als Piet en, voor de West-Vlamingen onder u, evenmin groter of Piet. Het is van de pot gerukt om daar soepel mee om te gaan. Alles versimpelen is voor simplisten, niets vereenvoudigen is voor hartvreters. Ook de taalkerk moet in het midden gehouden worden. U wilt lezen wat u hoort? Nogtans is het zowiezo kwazi onmogelek om foneties konsekwent en korrekt te sgrijven. Niet aan beginnen, liefst.

Dat gemakzuchtig omgaan met wat er is, geldt trouwens ook bij het gebruik van andere talen. Jongeren haspelen in turbotaal het Engels bezittelijk voornaamwoord ‘your’ vaak door elkaar met ‘you’re’ (van ‘you are’). Moeten we dat zomaar accepteren? Maak er dan meteen ook fonetisch ‘joor’ van, als we dan toch bezig zijn met het verminken van een taal. Zullen we ‘knowhow’ dan voortaan spellen als ‘noowhouw’? Wie foltert, kan maar beter scrupuleloos te werk gaan. (Kijk, die ’te werk gaan’ heb ik net even moeten nakijken, ik twijfelde of het niet ’tewerk gaan’ moest zijn. Dat is een nadeel van een complex gegeven als taal: je twijfelt voortdurend en je moet dingen opzoeken. Ik doe dat gaarne, opzoeken, het maakt me elke dag een heel klein beetje minder onwetend. Als je de hele tijd googelt, kan je net zo goed ook even taalbanken raadplegen of woordenlijst.org gebruiken. Die ‘googelt’ heb ik trouwens ook even moeten checken. Kleine moeite.) ‘Ça va’ is bij de meeste jongeren ‘cava’ geworden, al kan dat ook te maken hebben met het ontbreken van de ç op het miniklavier van een smartphone. (Zo smart is die foon dan ook weer niet…)

Wat is de volgende stap: veelgemaakte taalovertredingen als ‘stadia’ (het foutieve meervoud van stadion) of ‘fysisch’ (als het over de menselijke fysiek gaat) accepteren, omdat ze nu eenmaal heel veel voorkomen? Dan kan je inderdaad, om opnieuw naar de analogie met verkeersovertredingen te gaan, middenvakrijders, chauffeurs die nooit hun richtingaanwijzers gebruiken of lieden die nog snel even over het zebrapad snorren terwijl u er al over wandelt, tolereren. De macht van het getal mag niet de norm zijn. Hoe meer overtreders, hoe minder aandacht voor de overtreding, is een bijzonder slecht uitgangspunt. Zo beloon je de overtreders.

Als we de lat zodanig laag leggen dat iedereen er zonder moeite overheen kan springen, wat winnen we dan?