Waar is de tijd dat ik het Filmfestival van Antwerpen volgde in (wijlen) Het Filmhuis aan de Lange Brilstraat? Zeventig films op iets meer dan twee weken tijd. Zalig: dan ging je van een obscure Zuid-Koreaanse film via de bar naar een nooit eerder vertoonde en later ook nooit meer vertoonde prent uit Mongolië via de bar naar het minimeesterwerk The Draughtsman’s Contract van Peter Greenaway. Vaak wist je aan het eind van de dag niet meer wat je nu weer precies gezien had — en dat had niets met die bar te maken, want de consumptie bleef daar doorgaans beperkt tot koffie en frisdrank —, maar de positieve uitschieters onthield je wel.

Ik ben geen cinefiel, ik was het zelfs in die hoogdagen begin jaren 80 nooit: echte cinefielen spraken een taaltje dat hooguit in de verte een beetje op Nederlands leek, maar wat ze zeiden klonk allemaal zo intellectueel juist dat je het voor waar aannam. Niet zelden begreep je een onbegrijpelijke film door zo’n eenzijdig gesprek, wat meegenomen was. Door te beginnen werken, verliefd te worden, andere prioriteiten te krijgen, is het bioscoopbezoek flink gereduceerd, wat heel jammer is. Want er worden nog altijd prachtfilms gemaakt, al zou u uit mijn top 20 misschien kunnen afleiden dat de tijd is blijven stilstaan in pakweg 1994: dat is namelijk het jaar van de meest recente film in de lijst. Ik weet heus wel dat er daarna nog meesterwerken zijn geproduceerd, de meeste heb ik zelfs gezien. Maar voor deze ultieme lijst val ik toch weer terug op het verdere verleden.

Het weze me vergeven. En het weze een opstapje om voor u tot nu toe onbekende titels op te zoeken. Doe het licht uit, vergeet die popcorn en die chips (dat maakt een ellendig lawaai!), geniet van wat u ziet.

20. ALL THE PRESIDENT’S MEN (USA, Alan J. Pakula, 1976). De film over het Watergateschandaal, met Dustin Hoffman en Robert Redford in de rollen van de Washington Post-reporters Carl Bernstein en Bob Woodward. Twee journalisten met weinig ervaring, heel veel lef en omring door een fantastische redactionele entourage, hoofdredacteur Ben Bradlee (gespeeld door Jason Robards) op kop. Deze film is voor mij het perfecte antigif als er in de actuele journalistiek kemels worden geschoten; All the President’s men moet mij dan opnieuw verzoenen met dat mooie vak, dat vaak zo lelijk wordt beoefend.

19. 37°2 LE MATIN (Frankrijk, Jean-Jacques Beineix, 1986, Engelse titel: Betty Blue). Een intense, maar onmogelijke liefde brengt de hoofdpersonages (gespeeld door Béatrice Dalle en Jean-Hugues Anglade) afwisselend in extase en in een diep emotioneel dal. Betty gaat ten onder aan haar eigen onstuimigheid, Zorg is tien jaar ouder, een schrijver die geen letter op papier krijgt. Twee getormenteerde zielen in een, zie de titel, koortsig drama. De seksscènes zijn behoorlijk expliciet. Onmogelijke liefde in beeld gebracht.

18. NORTH BY NORTHWEST (USA, Alfred Hitchcock, 1959). De beste Hitchcock, met de bekende ingrediënten: een rijzige, aantrekkelijke gentleman (Cary Grant) en een wulpse, aantrekkelijke blondine (Eva Marie Saint). Voorspelbaar, maar de plot maakt alles goed: spionage, dubbelspionage, grimmige personages, goed versus kwaad. En suspense, natuurlijk, véél suspense. Met een legendarische slotscène op Mount Rushmore. Niet bij nadenken, u gewoon laten onderdompelen in de wereld van de Master of Suspense.

17. DR. STRANGELOVE OR: HOW I LEARNED TO STOP WORRYING AND LOVE THE BOMB (USA/UK, Stanley Kubrick, 1964). Donkerder worden donkere komedies niet. In volle Koude Oorlog — niet zo lang na het waargebeurde incident in de Bay of Pigs — dreigt een kernoorlog tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. Zeker nadat een kierewiete Amerikaanse generaal (met de toepasselijke naam Jack D. Ripper), die ervan overtuigd is dat de Sovjets de levenssappen van de Amerikanen zullen komen ontvreemden, een onomkeerbare stap zet om atoombommen te droppen. Hij alleen kan ze terugroepen, maar hij pleegt zelfmoord. Peter Sellers speelt op verrukkelijke wijze drie rollen (de Amerikaanse president, een Britse kapitein en de tijdens de oorlog naar de States overgelopen wetenschapper Dr. Strangelove, in nazi-Duitsland nog bekend als Doktor Merkwürdigeliebe). Cynischer dan de We’ll meet again op het eind wordt het niet.

16. THE GODFATHER (USA, Francis Ford Coppola, 1972). Van de briljante trilogie is de eerste nog altijd mijn favoriet. Naar het boek en een scenario van Mario Puzo geeft dit een wellicht niet eens zo onrealistische inkijk in het maffialeven, dat hier draait rond de familie Corleone. Een paardenhoofd in bed, afrekeningen, verraad, eremoorden, het zit er allemaal in onder de tagline ‘I’m gonna make him an offer he can’t refuse’. Marlon Brando schittert als Don Vito Corleone, James Caan en Robert Duvall staan het dichtst bij hem, terwijl Al Pacino komt piepen als de toekomstige capo.

15. PULP FICTION (USA, Quentin Tarantino, 1994). Wat een feest! Na de lekkere lowbudgetfilm Reservoir Dogs mocht Tarantino met behoorlijk meer middelen deze misdaadfilm draaien, waarin vijf verhaallijnen door elkaar lopen en uiteindelijk samenvloeien. Alle ingrediënten van een typische Tarantinofilm zitten er al in: zwarte humor, absurde situaties, ongeloofwaardige plottwists en, uiteraard, een boel over the top geweld. Meer hoeft u niet te weten: (her)bekijk hem!

14. SINGIN’ IN THE RAIN (USA, Stanley Donen, Gene Kelly, 1952). De ultieme feelgoodfilm, met als onderwerp de overgang van de stille naar de geluidsfilm. De choreografie is onovertroffen, de muziek schitterend en de overgangen van praten naar zingen voelen veel natuurlijker aan dan bij doorsnee musicals. Alles culmineert in die ene dansscène in de (nagebootste) regen. Make ‘em laugh!

13. BLUE VELVET (USA, David Lynch, 1986). Heel wat puriteinen ergerden zich aan het masochisme en de brutale seksscènes, inclusief een verkrachting. Het begint onwezenlijk lief, met wiebelende rozen, de man van de brandweer die naar de buurtbewoners zwaait, schoolkinderen die braafjes de straat oversteken, een man die zijn tuin sproeit, dat alles op de romantische tonen van Blue Velvet van crooner Bobby Vinton. Al na een minuutje treedt de duisternis in. De krankzinnige boef (Dennis Hopper) die telkens weer In dreams van Roy Orbison wil horen: wie verzint het? Euh, David Lynch, dus.

12. SOME LIKE IT HOT (USA, Billy Wilder, 1959). Soms speur ik het aanbod van betaalzenders af op zoek naar een komedie om mee te lachen, maar helaas is dat genre blijkbaar in onbruik geraakt, de occasionele uitzondering niet te na gesproken. Dan maar even terugspoelen naar 1959. Muzikanten Tony Curtis en Jack Lemmon ontsnappen maar nipt aan een afrekening onder gangsters, verkleden zich als vrouwen en worden simultaan verliefd op de zangeres van de band (Marilyn Monroe). Zou deze film ook vandaag nog passeren zonder allerlei actiegroepen in actie te doen schieten? Klungelige travesties, toespelingen op homoseksualiteit, seksuele toespelingen, dubbelzinnigheid troef. Onthoud ook dat Marilyn Monroe een schitterende actrice was, niet zomaar een dom blondje.

11. KOYAANISQATSI (USA, Godfrey Reggio, 1982). Documentaire die deel uitmaakt van de Qatsi-trilogie (met verder ook nog Powaqqatsi en Naqoyqatsi), met als ondertitel: ‘life out of balance’. Godfrey Reggio speelt met het vertragen en versnellen van beelden, waarop hij de minimalistische, maar bijzonder hypnotiserende muziek van Philip Glass zet. We zien de hele tijd beelden van te veel mensen op te weinig ruimte, explosies van gebouwen, onrust: een ecologische fabel op een moment dat ‘anders gaan leven’ nog niet hip was. Ik heb deze film drie keer gezien op drie weken tijd en daarna nog eens met live begeleiding van een orkest onder leiding van meneer Glass zelf. Letterlijk adembenemend. 1982 en 2020 lijken opeens buurjaren, we leven nog altijd in permanente overdrive.

Morgen: van 10 tot en met 4.