Ik moet u iets bekennen. Ik ben de voorbije weken tot twee keer toe burgerlijk ongehoorzaam geweest. Ik heb verplaatsingen gemaakt die volgens de letter niet-essentieel zijn, maar die zich in mijn hoofd als ‘bijzonder essentieel’ aankondigden. Ik ben twee keer naar het ziekenhuis geweest met mijn moeder: achtentachtig, alleenstaand, trekt onwaarschijnlijk goed haar plan zo alleen op haar appartement, maar is natuurlijk iets minder goed ter been dan oudere jongeren zoals ik. Geen levensbedreigende aandoeningen of vervelende virussen, uw bezorgdheid is aandoenlijk maar hoeft niet echt, al was het best wel nodig dat ze zo snel mogelijk een specialist zag. Twee keer heb ik de verplaatsing van twee maal vijfenzeventig kilometer plus de korte trip naar het ziekenhuis gemaakt, mét geïmproviseerd mondmasker, voor haar welzijn.

Strikt gezien heb ik de lockdownmaatregelen geschonden, ik weet het. Mijn moeder had ook een taxi kunnen nemen, de bus zelfs, die op vijftig meter van haar deur stopt, klopt allemaal. Ik vond het noodzakelijk om deze uitstap te maken. Uit mijn kot om haar in haar kot te kunnen houden. Als ik vandaag in de kranten de foto’s zie van mensen die gisteren deden alsof de versoepeling al is ingegaan, voel ik me opeens veel minder schuldig. Mijn verplaatsingen voelen een pak essentiëler aan. Morgen ga ik dan weer niet langs bij haar: Moederdag vieren we in Antwerpen pas op 15 augustus, dat weet de hele wereld. Dat dilemma stelde zich dus niet.

Toen ik woensdag de premier hoorde aankondigen dat we vanaf zondag 10 mei net iets meer mogen — onze moeders vanop anderhalve meter innig knuffelen, bijvoorbeeld —, had ik aanvankelijk een cynische reactie. Te ingewikkeld, ik blijf wel in mijn kot, zoiets. Pas de uren daarna begon ik te beseffen dat de experts en de Nationale Veiligheidsraad hand in hand, wat niet mag, tot de conclusie waren gekomen dat niet alleen het economische leven weer op gang moet komen. Ook sociaal contact moet kunnen, onder restricties. Ik dacht: hoe naïef, Belgen houden zich niet aan regeltjes en interpreteren altijd breder dan zou mogen. Ik schreef het eerder al: een Belg kent alleen ‘mag wel’ en ‘mag niet’, alles daartussenin mág voor hem. Tegelijkertijd dacht ik: hoe menselijk, weten dat er behoefte is aan een vooruitzicht, een horizon, hoe begrensd ook. En ja, het leek allemaal veel te ingewikkeld en hoe zou je in hemelsnaam moeten bepalen wie die vier gelukzakken waren die welkom zijn in je midden? De ene sprak over kokers, de andere over silo’s, een derde over bubbels.

Het gonsde heel even van de positieve reacties, tot de orde van de dag en het cynisme van de gebruikelijke sociale media-megafoontoeteraars het overnam. Waarom mag dít niet en dát wel? Hoezo, ik mag wél naar mijn schoonouders — omdat zíj dat in haar eentje heeft beslist —, maar níet naar mijn ouders? Een Gents koppel liet in Het Journaal verstaan wat ze ervan dachten: dan nodigen we gewoon in de voormiddag die kinderen en schoonkinderen uit en in de namiddag die andere, want wie zal dat controleren? Als de burger geen zin heeft in burgerzin, heeft de versoepeling weinig zin. Burgerlijke ongehoorzaamheid als leidraad van het dagelijkse leven, nog net iets anders dan mijn essentiële verplaatsing van hierboven. In de gloria in ’t echt. Grappig en wrang tegelijk. Geen fictie maar frictie. Michael Van Peel heeft de situatie gisteren uitstekend verwoord in zijn opiniestuk met de titel ‘Zeurderige zelfregulering’ in De Standaard, daar kan ik niet tegenop. Wat zijn we toch gepatenteerde zeurkousen, zeg! Zever, gezever. En dat allemaal omdat een minderheid — laten we dat toch even benadrukken — weigert om voor één keer volgzaam te zijn en niet aan hineininterpretierung te doen, gesteld dat ze die lekkere Duitse term al zouden kennen. Een aantal mensen interpreteert alles tot ze aan een definitie komen die hen goed uitkomt.

Welkom in Bubbelonië, waar bubbelonische spraakverwarring troef is.

Omdat de overheid weer eens onduidelijk heeft gecommuniceerd. Omdat wij weer eens onduidelijk hebben geïnterpreteerd. Contrair doen óm contrair te doen is geen maatschappelijke verdienste als er geen altruïstische beweegreden aan vasthangt. Al wat we nu moeten doen is die gemeenschappelijke vijand, dat onzichtbare virus, wegkrijgen, met alle mogelijke middelen. Zoals: tijdelijk heel volgzaam zijn.

De roep om normaal te doen, weerklinkt steeds luider. Wij zijn niet geschikt voor een lockdown. In tegenstelling tot de Chinezen willen we niet dat de overheid ons doen en laten tot in het kleinste detail controleert en orkestreert, en terecht. We hebben gisteren nog maar, in mineur, de vijfenzeventigste verjaardag van het einde van de Tweede Wereldoorlog gevierd, Befehl ist Befehl werkt hier niet meer. Maar dat gezonde wantrouwen tegenover gezag en macht is nu even een nadeel.

Bedrijfsleiders, economen en neoliberale opiniemakers pleiten al weken voor ‘business as (more or less) usual’. Allen aan het werk. Alsof er in de bubbel Bedrijf geen risico bestaat op verspreiding van het virus. Wat ik me afvraag: die mensen die al sinds eind maart pleiten om aan de slag te gaan, hebben die zelf geen ouders meer, geen familie, geen kwetsbare vrienden? Soms denk ik dat het eenzaam moet zijn in de ivoren toren. Blijf in uw kot, maar kom uit uw figuurlijke bubbel.

Het nieuwe normaal mag niet lijken op het oude normaal, omdat dat niet normaal wás. Je kunt geen economisch leven blijven organiseren op een ecologisch kerkhof. Je kunt deze maanden van anders gaan leven niet wissen van de digicorder van het leven zodra er een vaccin is. En je kunt niet voorbijgaan aan het feit dat onze samenleving vandaag steunt op de inzet van mensen die veel te hard moeten werken voor veel te weinig geld en veel te weinig maatschappelijke waardering. We moeten echt iets voor hen terugdoen. Al vrees ik dat het cynisme dra weer de bovenhand zal krijgen.

Als het applaudisseren om acht uur ’s avonds ophoudt, houdt wellicht ook de waardering op. De helden van vandaag zijn de verwaarloosden van gisteren en zullen de vergetenen van morgen zijn.