(Dit opiniestuk verscheen dinsdag 5 november in De Standaard.)

Business as usual is niet het juiste antwoord op Schone Handen. De politiek kan niet anders dan ingrijpen, vindt Frank Van Laeken.

Econoom Stijn Baert riep eerder op deze pagina’s op om de belastingvoordelen en RSZ-kortingen van de voetbalclubs af te schaffen (DS 10 oktober). Als u 2.326,62 euro bruto per maand verdient, draagt u persoonlijk 304 euro RSZ af (13,07 procent) en uw werkgever ook nog eens 580 euro (24,94 procent), samen 884 euro. Als u Adrien Trebel heet, draagt u eveneens maximum 304 euro af, ook al verdient u dan plots 250.000 euro per maand.

Dat is een vertekende situatie die jaren geleden gecreëerd werd om ­onze noodlijdende sportclubs een handje te helpen. Je kunt dat zowel een nobele en maatschappelijk verantwoorde als een kortzichtige beslissing noemen (waarom de profsport wel helpen en andere sectoren niet?), maar de maatregel bestaat nu eenmaal. Alleen al die RSZ-regeling kost de staat, ons allemaal dus, opgeteld 70 miljoen euro per jaar.

Tegenover die artificiële rechten stonden ook plichten. Zoals: investeren in de eigen jeugdwerking. Wat de meeste clubs vervolgens aan hun laars lapten. Ze halen liever goed­kope buitenlanders dan kansen te geven aan eigen jeugdvoetballers, een uitzondering niet te na gesproken. Dat heeft ook te maken met het minimumloon voor buitenlandse voetballers, dat bij ons rond de 80.000 euro bruto per jaar ligt. In ­Nederland moet het minstens anderhalve keer het gemiddelde loon van een Eredivisiespeler (291.000 euro) bedragen. Een buitenlander incasseert daar dus minimaal 436.000 euro per seizoen. Het gevolg valt te ­raden: de betere buitenlanders vind je in de Eredivisie, de kneusjes in de Jupiler Pro League. In 1A zijn 6 op de 10 spelers buitenlanders, in de Ere­divisie 4 op de 10. Ook de jeugdopleiding is veel beter georganiseerd bij onze noorderburen, de doorstroming is groter. In Nederland kennen ze dan weer niet dezelfde fiscale en sociale voordelen. Hoe dat straks te rijmen zal vallen met de ambitie om samen een BeNeLiga op te richten, is nog maar de vraag.

Nultolerantie

De voorstellen die CD&V, SP.A en Open VLD lanceren verschillen onderling: de sociaaldemocraten gaan het verst (de voordelen afschaffen), de liberalen het minst ver (reduceren). De Pro League zegt die maatschappelijke verzuchtingen te begrijpen, maar waarschuwt voor de gevolgen. ‘Snelle beslissingen kunnen de doodsteek betekenen van het profvoetbal en de passie van de miljoenen Belgische voetbalfans’, klinkt het. Die fans zijn kiezers en daarom bleven politici van diverse gezindten tot nu toe ver weg van de voordelen die hun voorgangers tot stand hadden gebracht. Voetbalclubs treffen is kiezers verliezen.

Wat de voetbalwereld onderschat, is dat die vorm van chantage een jaar na Operatie Schone Handen niet meer werkt. De politiek is de eigengereidheid van het voetbal beu en de fans zien ook wel in dat er íets moet gebeuren. Het is onbegrijpelijk dat iemand als Mogi Bayat opnieuw hyperactief is als makelaar. Het is immoreel dat een aantal clubs dat doodnormaal vindt en weer ongegeneerd zaken doet met een man die verdacht wordt van het lidmaatschap van een criminele organisatie en witwassen. Het is een aanfluiting van meerdere sportieve principes dat een club die schuldig werd bevonden aan poging tot matchfixing vrolijk meedraait in de hoogste voetbalklasse. Business as usual is niet het juiste antwoord op Schone Handen. Echte nultolerantie zou dat wel geweest zijn.

Net als bij Bosman

Wat nu gebeurt, valt te vergelijken met de manier waarop het voetbal zich gedroeg in de aanloop naar het Bosman-arrest. Toenmalig Uefa-voorzitter Lennart Johansson zei: ‘De Uefa is groter dan de EU.’ Het arrest was een shock. Zonder overgangsperiode ging het hele transfer- en contractbestel op de schop, met als gevolg dat clubvoorzitters jaknikkers zijn geworden en makelaars het voor het zeggen kregen.

De toekomstige installatie van een ‘clearinghouse’ – waarin alle financiële aspecten van transfers beschikbaar moeten zijn voor bevoegde instanties – moet tegemoetkomen aan de vraag naar meer transparantie. Op andere signalen is het wachten en van dat soort uitstel komt meestal afstel. De voetbalwereld heeft alle tijd gehad om zelf constructieve voorstellen te doen om meer te investeren in jeugd- en ­communitywerking, om de sociale en fiscale voordelen om te zetten in reële sociale projecten en om de maatschappelijke kosten van de veiligheidsmaatregelen bij wedstrijden te verantwoorden. Dan had de politiek er zich misschien niet mee bemoeid. Nu móét de politiek wel ingrijpen, bij zoveel onwil en vertragingsmanoeuvres.

Voetbalbestuurders hebben nadrukkelijk gekozen om de andere kant op te kijken, wellicht in de ijdele hoop dat het wel weer zou overwaaien. Door zo te talmen heeft de voetbalwereld, net als ten tijde van Bosman, een owngoal gemaakt. De gevolgen kunnen alweer catastrofaal zijn, helaas ook voor andere professionele sportclubs.