Ik weet niet waarom het nieuwsbericht van de
dertienjarige jongen die zichzelf van het leven heeft beroofd omdat hij gepest
werd op school, me zo aangrijpt. Ik vind mezelf een koele kikker, ben doorgaans
niet zo geïnteresseerd in wat ik even oneerbiedig een fait divers zou willen noemen, probeer me niet te bemoeien met de
private besognes van de rest van Vlaanderen. Nu bleef het echter hangen. Is het
de oude dag, die me ietwat voorbarig parten speelt? Was het de herkenbaarheid,
met wat ik zelf ooit heb gezien en meegemaakt? Of komt het toch omdat pestgedrag
steeds vaker een dramatische afloop kent en zich daardoor opdringerig in het
centrum van de maatschappelijke belangstelling heeft geforceerd?

Hoe dan ook, ik vond het vreselijk en
ijzingwekkend. De cynicus in mij merkte op dat het dramatische voorval zich
afspeelde net na het einde van de Vlaamse Week tegen het Pesten, alsof het om
een misplaatst slotakkoord van een intense sensibiliseringscampagne ging.
Timing is niet altijd alles in het leven.

***

‘Rosse kater, springt in ’t water, met uw
tenen boven water’. Veel erger dan dat maakte ik het zelf nooit mee. Ja, er
werd wel eens gemonkeld om die verlegen, lange slungel die rood aanliep als hij
op de speelplaats rechtstreeks werd aangesproken door een meisje of als de
leraar hem net die ene keer dat hij niet zelf overijverig
zijn wijsvinger de lucht had ingestoken om het juiste antwoord te geven een vraag voorschotelde waarop hij het antwoord moest schuldig blijven.
Vervelend op het moment zelf, maar je kon het al snel klasseren. En ik liet me
ook nooit doen, behalve door meisjes die me rechtstreeks aanspraken, want dat waren onbereikbare wezens
van een andere planeet.

Ik herinner me niet dat ik zelf ooit gepest
heb. Allicht wel, in kleine, beheersbare dosissen, daar wil ik niet flauw over
doen. Het zal wel. Maar die ‘Rosse kater’-gezangen waren vervelend en kinderachtig genoeg om
niet zelf helemaal de Rubicon over te steken naar de kant van de pesters. En gepest werd er wel degelijk, o ja, zelfs in de olijke jaren zestig en zeventig. Je las
er echter nog niets over in de kranten. Er waren nog geen leerlingenbegeleiders die
pestgedrag vroegtijdig moesten proberen te detecteren. Niemand ging naar de
psycholoog. Nooit maakte je het mee dat er op een maandag een lege plek op een schoolbank was, omdat een medeleerling het niet meer zag zitten. Van sociale media was nog lang geen sprake.

Dat laatste is niet onbelangrijk in de huidige
context. Wie gepest werd op school of op het sportveld, liep vloekend, huilend of
gedeprimeerd naar huis, maar wist dat het dan voorbij was. Geen extra getreiter
op Facebook. Geen foute sms’jes. Geen confronterende mails. Pesten was
tijdelijk en hield kort na het weerklinken van de schoolbel op. Voor die jongen
van dertien begon het dan nog maar pas.

***

Zelfdoding kwam de voorbije decennia soms
akelig dicht in mijn buurt. De zoon van een goede vriendin, een buurmeisje, een
verre oom, een medespeler in de cafévoetbalploeg. Andere verhalen werden
omfloerst verteld, al voelde je diep vanbinnen wel snel aan dat de
verdrinkingsdood van die vroegere buurvrouw geen ongeval was. Omwille van haar
waardigheid hield men het erop dat ze per ongeluk in het Albertkanaal was
gesukkeld.

Eén keer heb ik zelf een tijdje met een
schuldgevoel rondgelopen. Bij een zender waar ik hoofdredacteur was, liep een
student-stagiair rond die in het kader van zijn eindwerk op de hogeschool een reportage
moest maken. Hij koos als onderwerp de interne werking van Vlaams Belang en
wilde doordringen tot de diepste cenakels van die partij, maar algauw bleek dat
dit niet het gewenste resultaat – een stevig inside-portret – zou opleveren. Dus werd een reportage over het nakende
verdwijnen van het dorp Doel een waardig alternatief.

Hij trok onder meer naar Rotterdam, waar er
ook dorpen waren verdwenen als gevolg van de uitbreiding van het havengebied.
De opnamen die hij had gemaakt liet hij zien aan een monteur die mij tussendoor liet weten
‘dat het best oké was’. Zelf had ik nog geen tijd gehad om ze te bekijken.
‘Maandag, dat beloof ik je’, liet ik de student op een vrijdagnamiddag weten. Hij keek
een beetje beteuterd, herinner ik me. Ik wilde hem niet afwimpelen, ook al
omdat ik wist dat hij niet goed in de groep lag – botsende karakters, geen
pesterijen – en dus best een steuntje van de baas kon gebruiken. Maar ik had
dus écht geen tijd. Dat overkwam me wel vaker.

Maandag werd de redactievergadering verstoord
door een telefoontje van zijn moeder. ‘Wát?!’ riep de redactieassistente.
Zelfmoord. Zich verhangen aan een boom in het park. Hoe? Wanneer? Waarom?
WAAROM??? Had hij het niet gedaan als ik zijn opnamen wel vóór het weekend had
bekeken? Had hij het niet gedaan als ik hem meer had aangemoedigd? Had hij het
niet gedaan als ik pogingen had ondernomen om hem beter te integreren in de groep?

Het klinkt koud en zakelijk, maar ik was bijna
opgelucht toen de ouders me die avond vertelden over een moeilijke passage in zijn jonge
leven – worstelend met de studies en de toekomst die ze hem moesten bieden, een prille liefdesrelatie die was afgesprongen – en dat hij
thuis tijdens de laatste gesprekken in ieder geval niet had verwezen naar een ongeïnteresseerde baas die nooit tijd voor
hem had.

***

Zo zonde. Dertien is een leeftijd waarin je
hele bewuste leven nog voor je ligt. Op je dertiende mogen je eerste
onrealistische dromen nog niet als een zeepbel doorprikt zijn. Jongens van
dertien, onzeker, puisterig, het Grote Leven met kleine dribbelpasjes verkennend,
je mag er echt niet aan denken dat dit dan op zo’n manier brutaal wordt
afgebroken.

In een warme samenleving zouden de pesters de
sukkels zijn, niet de gepesten. Zij weten met zichzelf geen blijf, proberen hun
eigen tekortkomingen te verdoezelen door zich ‘hongerig roofdier’-gewijs op de
zwakste van de groep te storten. Die jongen die net iets gevoeliger is, die bij
het voetballen altijd zijn voet intrekt uit angst dat hij zich pijn zal doen,
die misschien wel helemaal rood wordt als hij in de klas een onverwachte vraag
krijgt voorgeschoteld, die niets durft terug zeggen of doen wanneer het
grootste bakkes van de bende hem iets toebrult of een ferme duw geeft zodat hij
op zijn achterwerk op de grond belandt, om dan uitgelachen te worden door de
omstanders, die andere hongerige roofdieren die blindelings de leider na-apen.

Ik vind ze in de eerste plaats zielig, die pesters.
Pathetische jongens en meisjes die hun eigen zwakheden willen camoufleren. Ze
zijn even hulpbehoevend als hun al te makkelijke slachtoffers. Zouden zij zich
– net als ik op die druilerige maandagochtend – afgevraagd hebben of het aan
hen lag of zijn ze zo ver heen dat ze niet eens beseffen dat zij dat fatale
extra duwtje hebben gegeven? Wat spookt er door die jonge, verziekte hoofden?
Zullen ze zich een leven lang schuldig voelen of stappen ze er vlotjes overheen
dat die jongen van dertien voor altijd weg is? Zoeken ze misschien snel een
nieuw slachtoffer?

Wie pest is een zwakkeling. Kunnen we dat
afspreken?