Het was een zomerse zondag, die derde juli van
het jaar 1983. In Werchter beklommen achtereenvolgens The Scabs, John Cale +
Band, Warren Zevon, Eurythmics, U2, Simple Minds, Peter Gabriel en Van Morrison
dat ene podium. Geen tenten, geen poespas, geen tachtig groepen. Acht optredens
met tussendoor drie kwartier pauze. Zaterdag in Torhout, zondag in Werchter.
Simpel.

Halfweg het optreden van Peter Gabriel,
voorlaatste naam op het programma, schokte het publiek na Shock the Monkey nog even na. De zanger met het geschminkte gezicht
nam even de tijd om een verhaaltje te vertellen als inleiding van een nieuwe
song, Milgram’s 37. Over een
psycholoog aan de universiteit van Yale, Stanley Milgram, die begin jaren
zestig een experiment had opgezet waarvoor hij via een krantenadvertentie vrijwilligers ronselde die vier
dollar konden verdienen als proefpersoon. Doel van de test: aantonen dat mensen
blindelings orders volgen, ook als ze daarmee andere mensen kwaad doen. Naast
de vrijwilliger stond een begeleider in de ene ruimte. In een aanpalende
ruimte, gescheiden door een glazen wand, zat een andere zogeheten vrijwilliger
(in werkelijkheid: iemand die mee in het complot zat). De échte vrijwilliger
werd ‘leraar’ genoemd en kreeg de opdracht om elektrische schokken toe te
dienen aan de andere ‘vrijwilliger’, de ‘leerling’, die moest acteren dat er bij elke nieuwe stroomstoot werkelijk 15 volt extra door zijn lijf werd
gejaagd, tot het maximum van 450 volt.

Als de ‘leraar’ twijfelde, greep de begeleider
in. Hij zei ‘Ga door’ of ‘Het experiment vereist dat u doorgaat’ of ‘Het is
absoluut noodzakelijk dat u doorgaat’ of ‘U heeft geen andere keuze, u moet
doorgaan’, in die volgorde. Vooraf hadden collega’s van Milgram op Yale
gepronostikeerd dat niet meer dan 1 op 40 ‘leraren’ zouden gehoorzamen tot en met
het drie keer na elkaar toedienen van het hoogste, mogelijk dodelijke voltage.
Zo onverantwoordelijk en onmenselijk zijn mensen niet, dachten ze. In realiteit
gingen 26 op de 40 deelnemers tot het uiterste. Omdat de zelfverzekerde,
nadrukkelijk pratende man naast hen dat vroeg. Gehoorzaamheid, dat hadden ze
thuis, op school en op het werk geleerd, dus deden ze het maar. (In een variatie op dit experiment zei Milgram dat de ‘leerling’ een hartprobleem had. Dat bleek geen probleem te zijn voor de meeste vrijwilligers. Shock the monkey! Nog een variante bestond erin om naast de ‘leraar’ twee andere ‘leraars’ te zetten, acteurs die nog wat meer druk moesten zetten op hun ‘collega’, waarna 37 op de 40 deelnemers het experiment bleven voortzetten. Hier komt de titel Milgram’s 37 vandaan.)

Gabriel gebruikte het voorval om absolute
onderdanigheid aan te klagen en pleitte voor burgerlijke ongehoorzaamheid
wanneer autoriteiten te ver zouden gaan met hun bevelen. En hij vroeg de
zestigduizend aanwezigen daarop om mee te zingen met een eenvoudige tekst die
als een mantra over de weide werd losgelaten: “We do what we’re told / We
do what we’re told / We do what we’re told / Told to do”. Wat mij,
middenin die massa, hogelijk verbaasde, was dat de meesten nog begonnen mee te
zingen ook. Ik stond daar, stil, verbaasd rondkijkend, omringd door die 65 procent van de vrijwilligers die
niet lang hoefden te aarzelen om elektroschokken toe te dienen. Ik heb het
nooit erg voor massa’s gehad – mij zal je zelden op betogingen zien -, maar
daar en dan wist ik: de mens is tot alles in staat en hij beseft het niet eens.
Een angstaanjagende gedachte en een beklijvend moment op een verder zeer
aangename festivaldag.

“We do what we’re told to do” geldt
in tijden van sociale media meer dan ooit. Je zou durven veronderstellen dat
individuën in 2014 goed van kwaad kunnen onderscheiden, in staat zijn tot
individueel denken en handelen, zich niet laten opjutten door rücksichtloze bevelhebbers of opdringerige
leden van dezelfde groep, maar het tegendeel is waar. We blijven kuddedieren.
Dat kan positief uitdraaien: een artikel in De
Morgen
wees gisteren op het stijgend aantal singles in onze samenleving,
waarvan de meesten niet liever zouden hebben dan een partner of een vriend(in)
te hebben of tot een club van gelijkgezinden te behoren. Verenig u vooral! Doe
zotte dingen onder elkaar! (Aarzel dan toch niet, doe wat ik u zeg!)

Dat kan ook leiden tot vreemd kuddegedrag. De
hashtag #ISISMediaBlackOut massaal verspreiden via alle denkbare sociale media,
bijvoorbeeld, terwijl je die barbaren van de Islamitische Staat er alleen maar
een dienst mee bewijst: ze krijgen meer aandacht, hun boodschap wordt nog meer
verspreid, de beelden van de onthoofding zullen nog meer afschuw veroorzaken. Merkwaardig om zien hoe onmensen, die qua gedachtengoed ergens in de hele vroege middeleeuwen zijn blijven hangen, gebruik maken van de modernste communicatiemiddelen om hun boodschap van haat uit te dragen.

Meedoen aan hashtagspelletjes op Twitter is
een ander voorbeeld. Of drie keer per dag je maaltijd op Instagram zetten,
hashtag ‘foodstagram’. Of foto’s van huisdieren op Facebook plaatsen, net als
alle ‘vrienden’ van je, en elkaars koekeloerepoezewoefkes liken, omdat dat zo hoort in de sociale context waarin je je
vrijwillig hebt begeven, zonder dat je daar zelfs vier dollar voor hebt
ontvangen. Ik weet het, ik doe er zelf ook wel eens aan mee. Het is sterker dan
mezelf. Het is sterker dan uzelf. Het is sterker dan onszelf. We willen niet
alleen zijn. We willen tot de groep behoren. We willen behagen. Als dat
onschuldig is, ach ja, wie maalt erom? Maar het is niet altijd even onschuldig.
Haat zaaien is nooit veraf. Pesten evenmin. En het blijft natuurlijk in alle
omstandigheden braafjes meedoen met de massa, terwijl we, o ironie, zo sterk op
onze onafhankelijkheid willen staan.

Ook die man met het Britse accent die de
Amerikaanse journalist James Foley onthoofdde zal geen vier dollar ontvangen
hebben. Hij zal het gedaan hebben voor één of ander Hoger Goed, een ontmoeting
met een stel maagden in een denkbeeldige hemel of zoiets. Maar da’s pas voor later, véél later,
als de strijd gestreden is, de oorlog gewonnen, het kalifaat gevestigd. Nu nog
niet: nu moest hij gewoon gehoorzamen.

Ook hij deed wat hem was opgedragen. Als hij
dat niet had gedaan, zou zijn bevelvoerder iets geroepen hebben in de trant van
‘Ga door’ of ‘Onze strijd vereist dat u doorgaat’ of ‘Het is absoluut
noodzakelijk dat u doorgaat’ of ‘U heeft geen andere keuze, u moet doorgaan’,
als die al niet bij het tweede bevel zelf een mes had gehanteerd om eerst de
ongehoorzame en daarna de arme journalist een kopje kleiner te maken.

“We do what we’re told to do”.
Waarom toch?