Alles komt terug, zelfs op de relatief jonge sociale media.
Vorige week zag ik op verschillende plekken de zesenvijftig jaar oude foto
passeren van een jong Congolees meisje dat binnen een omheining te kijk stond
voor de nieuwsgierige, vingerwijzende blanke bezoekers van Expo 58. De organisatoren van de wereldtentoonstelling
hadden in het jaar 1958 in de buurt van de Heizel verschillende dorpen en tijdelijke paleizen neergepoot. Tijdelijk is relatief, want sommige gebouwen staan er nog altijd. De Japanse en de Chinese Toren, het Amerikaans Theater, het
Atomium, het zijn blijvende herinneringen aan een duur evenement dat de nobele
bedoeling had om leerrijk en entertainend te zijn.

Zo was er dus ook een Congolees dorp nagebootst, waar de
schaars geklede zwarte medemensen in primitieve omstandigheden verbleven in
hutten en een geïmproviseerde rimboe. Voor de bezoekers moest het een accuraat
beeld proberen te schetsen van het ware leven van de zwarten in Congo, al had
men dan wel zorgvuldig gekozen voor de niet-gecultiveerde, domme negertjes. De
jungle leverde mooiere plaatjes op dan de stad. Zo ging dat toen. Was dat
racistisch? Uiteraard, want het moest de Expo-bezoeker niet alleen de Congolese
beschaving leren kennen, het moest vooral ook duidelijk maken hoe goed wij het
hadden en hoeveel beter de blanke man leefde én was. Maar men stond daar toen niet bij
stil.

Ik stond er zelf ook niet bij stil toen ik op de prettige,
onbezorgde woensdagmiddagen bij mijn grootouders langs moeders kant voortdurend
vroeg om twee lichtjes aangebrande singletjes keer op keer op de platendraaier
te leggen. Het eerste was Veur ne frang
meugde mijn muizeke es zieng
van Eddy Roos, ik hoef u de dubbelzinnigheid
van de titel allicht niet uit te leggen. (Voor de liefhebbers, het refrein ging
verder als volgt: ‘Allien mor kaaike twie minute lang / Mor ge meugt er nie nor
pakke anders weurdt ze bang’).

Het tweede was Kakakuliki
van Stafke Fabri, een man die ik verder niet mocht omdat hij ooit het clublied
van Royal Antwerp Football Club had ingezongen en ik was voor Beerschot. Ook met Kakaluki
zong ik vrolijk mee (bij mij werd dat wel verbasterd tot ‘Kakakulleke’,
wellicht omdat ik in die tijd in de ban was van de pop Schanulleke uit Suske en Wiske). Dat klonk zo: ‘Kakaluki
/ Z’is van Matadi / Dat is e kinneke van 20 joar / Zij draagt iêl serieus / Ne
ring in eure neus / En z’eet e koppeke meh kroezeloar’.

Racistisch? Zeer zeker. Blanke Antwerpenaren die zich
vermaakten met onwennige Congolese meisjes die op zoek naar een beter leven
naar België waren afgezakt, kom nou! Om daar dan prompt en voortdurend te worden uitgelachen
omwille van hun huidskleur, hun kroezelhaar en hun eenvoudige afkomst. Niemand stond daar echter
bij stil, het heette onschuldig amusement te zijn. Zoals Zwarte Piet dat ook al
die jaren is gebleven, al werd diens rol in de loop van de jaren toch enigszins
anders, minder paternalistisch, ingevuld.

Mijn ogen gingen pas open toen ik Martin Luther King leerde
kennen en de Ku Klux Klan. De charismatische brenger van de
gelijkheidsboodschap versus de cultus van White Supremacy. Hoop versus haat.
Toekomst versus verleden. Eind jaren zestig, nauwelijks een jaar of drie nadat
ik uit volle borst had meegezongen met Kakakuliki,
had ik door dat ze dwaalden, die betweterige blanken die zich beriepen op
een denkbeeldig Groot Gelijk om de zwarte medemensen te blijven onderdrukken.
Die moesten in die dagen in verscheidene zuiderse staten ergens achteraan op de bus gaan zitten, als ze er al op mochten.

Bij ons hing er tot een eind in de jaren negentig aan menige dancing het opschrift ‘Verboden
voor vreemdelingen’. Tegenwoordig is dat bij wet verboden, al blijft de
praktijk wel bestaan. Een portier vindt altijd wel een reden om Marokkanen of
Turken te weigeren tussen de beau monde.
Die beau monde accepteert dat
racisme, omdat ze zich blank en superieur voelt of omdat ze verder niet
stilstaat bij volstrekt ondansbare dingen als gelijkheid, broederlijkheid en
vrijheid.

***

Racisten hebben
ongelijk
is een boektitel die me altijd is bijgebleven. Het was een dun
boekje, amper 93 pagina’s, dat Rita Bollen en Frank Moulaert in 1982
uitbrachten bij de linkse uitgeverij Kritak, de voorloper van Van Halewyck. Er
stonden tekeningen in van Ian, cartoonist van Knack. Het boekje staat nog ergens op een bestoft schap vol andere lang
geleden gelezen boeken in mijn kelder.

De titel is in mijn geheugen blijven steken, omdat ie
destijds zo waarheidsgetrouw klonk en nog altijd klinkt. Racisten hebben
ongelijk: zij delen de wereld in verschillende kleuren in en bepalen vervolgens
dat hun eigen huidskleur de beste is. Hoewel racisme geen blank monopolie is,
vindt je het toch in eerste instantie bij bange, blanke mensen terug, die
zichzelf het superieure ras wanen.

Ik moest er zondag weer aan terugdenken toen een jongeman,
die ik verder heel erg kan appreciëren omwille van zijn grappigheid en
alertheid, op Twitter een ranzige racistische opmerking van een gepensioneerde
Vlaams Belang-functionaris retweette. Met als begrijpelijke doel de racistische
idioot (die iets doms opmerkte over islamitische vrouwen) te kakken te zetten,
al werkt dat volgens mij contraproductief. Een racist verblijdt zich juist in
het verspreiden van zijn foute boodschap, onder het motto ‘Negatieve reclame is
ook reclame’.

Racisten hebben ongelijk. Er bestaat geen superieur ras. Er
bestaan wel opmerkelijke fysieke verschillen tussen de rassen, dat mag gerust gezegd
worden. Kenyanen en Ethiopiërs blijken nu eenmaal betere langeafstandslopers.
Jamaicanen spurten al vele jaren het snelst, ook zwarte Amerikanen schieten
doorgaans sneller uit de startblokken dan hun blanke concurrenten. Een zwarte
op een fiets in een overbevolkt wielerpeloton, dat is om hommeles vragen. En zo kan ik nog wel
een tijdje doorgaan.

Bepaalde typische raskenmerken zitten in de genen en worden
van ouders op kinderen doorgegeven. Je bent beslist geen racist wanneer je dat
vaststelt. De feiten zijn immers wat ze zijn. Je bent wel een racist, wanneer
je blijft benadrukken dat jouw ras beter is dan alle anderen. ‘Anders’ is niet
gelijk aan ‘beter’ of ‘slechter’. ‘Anders’ maakt het mozaïek dat de wereld is interessanter en vollediger.

***

Zo’n Afrikaans meisje te kijk zetten in een
dierentuinachtige omgeving is vandaag volstrekt uit den boze, en gelukkig maar. Een
tekst als die van Kakaluki zou alleen
nog in duistere, bruine kroegen gedijen en dan bedoel ik het bruin uit
‘uniformbruin’, bij lieden die heimwee hebben naar een weinig verheven periode
uit de geschiedenis van de Vlaamse Beweging. Een ‘vreemdeling’ de toegang
verbieden omdát ie ‘vreemdeling’ is, gebeurt niet meer openlijk.

Dat wil niet zeggen dat het valse superioriteitsgevoel
helemaal weg is. Racisme wordt vandaag minder openlijk beleden, eerder stiekem.
Of het is onderhuids aanwezig, bijvoorbeeld bij het aanwerven van
arbeidskrachten. Racisme is ondergronds gegaan. Daarom vind ik het helpen
verspreiden van racistische opmerkingen, ook al is het bedoeld om de racist te
ontmaskeren als racist, niet goed. Je moet die mensen isoleren, hun boodschap
negeren, als ze te gortig worden rapporteren bij het Centrum voor Gelijkheid
van Kansen en Racismebestrijding. Hen een megafoon aanreiken is een slecht
idee. Hen die valse illusie van ‘vrije meningsuiting’ ontnemen gerechtvaardigd. De grondwettelijk voorziene vrije mening wordt begrensd door wetten en maatschappelijke afspraken.

Racisten hebben altijd
ongelijk. Laten we ’t daarop houden.