We hebben dus nog geen federale regering. Dat zal u niet ontgaan zijn, zelfs niet wanneer u de hele zomer op het strand hebt gelegen. De gemakkelijkste regeringsvorming sinds mensenheugenis – volgens sommige optimistische politicologen – blijkt al even ingewikkeld en uitzichtloos te zijn als vorige formatieperiodes.
Het leek nochtans zo voor de hand te liggen: de grootste partij (ondanks stemmenverlies) van Vlaanderen en bijgevolg van het land, de grote winnaar in Wallonië, een kleinere winnaar uit Vlaanderen en Wallonië, en een lichte verliezer uit Vlaanderen. Er zijn regeringen met grote verliezers gevormd, dus zou het wel lukken om binnen redelijke termijn een regering van (bijna-)winnaars te vormen. Tja, naïviteit heeft zowel iets schoons als aandoenlijks, maar het blijft wat het is: wishful thinking voor gevorderden. In het land van het surrealisme is niets ooit wat het lijkt. De regen van paraplu’s van Magritte oogt realistischer dan een snelle politieke doorbraak.
Daar zijn een aantal redenen voor te bedenken. De eerste is de olifant in de kamer: Vlaams Belang, net niet de grootste partij van Vlaanderen. In tegenstelling tot een stem-uit-het-verleden als Mark Elchardus, ooit een gewaardeerde linkse socioloog, nu een verzuurde Vlaming, pleit ik uitdrukkelijk NIET voor het geven van verantwoordelijkheid aan die partij. Dat risico, zo bewijst het verleden in naburige landen, is veel te groot. Weghouden van de macht luidt de boodschap. Maar om dat stemmenaantal kun je niet omheen.
Tweede reden is dat het politieke landschap veel te versnipperd is. Vijftig jaar geleden vonden we het (terecht) ongezond dat de christendemocratische CVP tegen een absolute meerderheid in het Vlaamse landsgedeelte aanhikte, ‘CVP Staat’ en zo, weet u nog, oudje? Nu is het ongezond dat geen enkele partij een kwart van de stemmen weet te verzamelen. In de jaren 70, 80 en 90 konden nog regeringen worden gevormd met twee politieke families (vier partijen), eventueel aangevuld met een kleintje. Tripartites waren er alleen nodig wanneer er grote hervormingen noodzakelijk waren, maar het bleef een noodzakelijk kwaad. Tegenwoordig heb je federaal minstens vijf partijen nodig om aan een nauwelijks werkbare meerderheid te geraken. Vivaldi telde er zelfs zeven, de regering-Michel I (Zweedse coalitie) slechts vier, maar dat was omdat de MR per se solo Wallonië wilde vertegenwoordigen.
Derde reden: de Belg is niet langer zuilgebonden. De tijd dat je katholiek stemde omdat je aangesloten was bij de katholieke mutualiteit of vakbond, socialistisch omdat je een lidkaart had van het socialistische ziekenfonds of syndicaat, liberaal omdat je je conformeerde aan die zuilorganisaties, ligt al een poos achter ons. Daardoor is de onvoorspelbaarheid groot geworden. De kiezer is niet alleen volatiel, hij (m/v/x) is ook nog eens wispelturig en kort van geheugen.
Een vierde, en in de huidige gang van zaken zeer relevante, reden is dat de zogeheten toppolitici ook topopportunisten en -populisten zijn geworden. De laatste peiling, de waan van de dag, de dominante mening op sociale media, sturen hen aan. Ze worden niet meer in hoofdzaak gevoed door idealistische en ideologische principes, maar laten zich leiden door wat buiten het partijhoofdkwartier gebeurt. Dat hoeft niet noodzakelijk negatief te zijn – weinig irritanter dan ivorentorenbestuurders –, maar de slinger is helemaal doorgeslagen. De Homo Politicus leidt niet meer, hij lijdt. De leider speelt leiderschap, in werkelijkheid is hij volger geworden. De koets trekt het paard.
***
Sire, er zijn geen staatsmannen meer.
(Siri, wat is een staatsman? Een staatsman (m/v/x) is een politicus die zich boven zijn eigen partij kan stellen om ’s lands belang te dienen.
Siri, wie was onze laatste staatsman? Jean-Luc Dehaene.)
***
Zelfs politici die boven de mêlee lijken te staan, dienen in eerste instantie hun eigen partij én zichzelf. Plus hun denkbeeldige achterban, die echter nogal fluctueert. Bart De Wever wordt onze grootste politicus van de jongste twintig jaar genoemd – zeg dus maar: van deze eeuw tot nog toe –, maar de man heeft het gekrakeel en het persoonlijke gewin nooit overstegen. Van een formateur mag je verwachten dat die boven zichzelf en, vooral, zijn eigen partij uitstijgt. Het is een zeer ondankbare positie: je lijkt de baas te zijn, maar je moet om te slagen meer toegevingen doen dan de anderen. Compromissen sluiten zonder dat het compromitterend wordt voor jezelf, je medestanders en je (gedeeltelijk denkbeeldige) achterban. De Wever is geen staatsman: zijn oorspronkelijke nota was naar verluidt een doorslagje van het N-VA-programma, zijn opeenvolgende ‘supernota’s’ bleven te veel hangen in zijn eigen neoliberale en nationalistische wensen. Onwerkbaar.
Georges-Louis Bouchez, ach, passons. Tafelspringer, gladjanus, ongecontroleerd projectiel, het schoolvoorbeeld van de ‘me, myself & I’-generatie in de politiek.
Van Sammy Mahdi en Maxime Prévot zou je, gezien hun christendemocratische achtergrond, meer mededogen mogen verwachten, maar ook zij bleven gretig mee vergaderen, hoe rechts, anti-solidair en anti-humaan heel wat vooropgestelde plannen ook waren. Macht om de macht, het is eigen aan het christendemocratische verleden, een partij die er bijna altijd bij is geweest (en die acht jaar dat ze er niet bij waren tussen 1999 en 2007, zitten hen nog altijd dwars). Liever lid van een asociale regering dan een nieuwe oppositiekuur, is het adagium bij CD&V. En Les Engagés willen er maar wat graag bij zijn, zeker nu het politieke landschap in Wallonië grondig vertimmerd werd.
Conner Rousseau? Een lichtgewicht. Instagrampoliticus, die zijn populariteit ten koste van heel veel wil opvijzelen. Een racistische oprisping rechts, een populistisch maatregeltje links. Ik had het enkele paragrafen geleden over de ‘socialistische’ zuil, maar de pijnlijke waarheid is dat we in dit land nauwelijks socialistische politici die naam waardig gehad hebben. Hendrik De Man bleek een ordinaire Nieuwe Orde-aanhanger, Spaak en Van Acker waren typische machtspolitici, de generatie van Jos Van Eynde en Louis Major bestond uit ordinaire roeptoeters, Karel Van Miert en Louis Tobback-in-zijn-oppositiejaren kwamen nog het dichtst bij de socialistische idealen. Rousseau en zijn medestanders sluiten heel nauw aan bij een hemeltergende evolutie (met mijn excuses dat ik het katholieke begrip ‘hemel’ koppel aan de sociaaldemocratie): in de regering gedragen ze zich opportunistisch en centrum(rechts), buiten de regering herinneren ze zich opeens weer waarvoor sommige socialistische principes staan. Niet te vertrouwen.
***
De laatste ‘supernota’ van de ex-formateur was een aberratie van waar beleid zou moeten voor staan. Onbegrijpelijk dat het Bouchez was die vanwege het detail van de meerwaardebelasting van tafel wegliep, terwijl Rousseau en in iets mindere mate Mahdi en Prévot dat hadden moeten doen. Asielzoekers wegpesten? Wetenschappelijke domeinen afbouwen? Ontwikkelingshulp halveren? Wil er eens iemand aan die slimme mensen in de besloten cenakels vertellen dat je niet én de immigratie kunt stilzetten en asielrecht uithollen én ontwikkelingssamenwerking nagenoeg afschaffen? Natuurlijk klinkt dat riedeltje geweldig in extreemrechtse kringen, maar wil je als zelfverklaarde democraten echt tegen mensen op verre plekken zeggen dat ze, wat België betreft, gerust mogen creperen in hun eigen land? Want dat is de onderliggende boodschap die je zo meegeeft. Als je immigratie een halt wil toeroepen – wat sowieso een ongezond principe zou zijn –, moet je net méér investeren in ontwikkelingssamenwerking. En als je de migratiekraan wil opendraaien, kan je ontwikkelingshulp gerust afschaffen. Het is het een of het ander. Of-of, niet en-en.
***
Er wordt steeds vaker gewaarschuwd dat de jaren 30 naderen. Dat klopt uiteraard als je zes jaar vooruitblikt in de tijd, maar het gaat – dat weet u – over de jaren 1930 en de extreemrechtse uitwassen die daarbij hoorden. Die waarschuwing is terecht, de ontmenselijkende tendensen zijn er weer en ze krijgen steeds meer bijval. Zeer zorgwekkend. Maar tegelijk is er ook een parallel met de donkerblauwe jaren 80 van de vorige eeuw: Reagan en Thatcher, de trickle down economics, waarbij de rijken belastingvoordelen kregen met als argument dat een deel van hun rijkdom zou neerdruppelen op wie het minder goed had, wat vanzelfsprekend niet gebeurde, zo zijn rijken nu eenmaal – zo zijn ze ook rijk geworden. Diezelfde politieke uitgangspunten tricklen vandaag down op de Arizona-coalitievorming. Wie heeft, zal nog meer krijgen, misschien in ruil voor een beperkte tegemoetkoming van hun kant hier of daar; wie niet heeft, moet maar zien te overleven. Dat vertaalt zich zowel op Vlaams niveau (de toekomstige regering-Diependaele) als federaal.
We hebben geen staatsmannen meer en we hebben geen gezaghebbende politici met voldoende mededogen en solidariteitsgevoel meer. De jaarlijkse kreet ‘Terug naar school’ zou ook voor de onderhandelende politici mogen gelden, want zij zijn de slechtste leerlingen van de klas.