Bent u al bekomen van de eerste helft van de lijst? Dan bent u klaar voor de nummers 10 tot en met 4. U zult hierin vergeefs zoeken naar de nochtans illustere namen van bijvoorbeeld Théo Lefèvre, Pierre Harmel, Paul Vanden Boeynants, Frans Grootjans of Willy De Clercq. Twintig is nu eenmaal een restrictief aantal. En ik beoordeelde hen, in alle onbescheidenheid, als net iets minder belangrijk dan de twintig namen die er nu in staan, waarbij ik toch vooral ook de internationale impact — zoals aanwezigheid binnen de Europese Unie — probeerde te vatten. Hoe dan ook is dit een subjectieve lijst, laten we ’t daarover eens zijn.
20. Jos Geysels
19. Elio Di Rupo
18. Willy Claes
17. Patrick Dewael
16. Louis Tobback
15. Frank Vandenbroucke
14. Karel De Gucht
13. Marianne Thyssen
12. Miet Smet
11. Leo Tindemans
10. HUGO SCHILTZ (1927-2006). Flirtte tijdens de Tweede Wereldoorlog als tiener met het nationaalsocialisme. Behield daarna wel zijn flamingantische overtuiging, maar wist dit in een democratische visie te integreren. Dat vloekte weleens met oudere partijgenoten binnen de Volksunie, waarin destijds nogal wat romantische flaminganten rondliepen, die de oorlog liever anders hadden zien eindigen. In 1965 werd Schiltz verkozen tot volksvertegenwoordiger. Tussen 1975 en 1979 was hij partijvoorzitter: het waren de woelige Tindemans-jaren, met onder meer het afgewezen Egmontpact. Daarna volgden ministeriële periodes: gemeenschapsminister van Financiën en Begroting (Vlaamse Executieve) en minister van begroting en wetenschapsbeleid en vicepremier (federaal). In 1991, op zijn vierenzestigste, werd hij senator, meestal het signaal van een fin-de-carrière. Schiltz was een groot voorstander van de Groot-Nederlandse gedachte, een samengaan van Vlaanderen en Nederland, maar wat hem een staatsman maakte, was dat hij altijd realistisch en compromisbereid is gebleven. Dat hij op het eind van zijn leven na de implosie van ‘zijn’ Volksunie overstapte naar Spirit in plaats van bij de N-VA te gaan, maakt duidelijk waar hij ideologisch voor stond. Zeker geen nationalistische hardliner. Wel een bevlogen, soms genadeloze debater.
9. GUY VERHOFSTADT (°1953). Voluntarist, zo wordt hij genoemd. Nochtans vond een flink deel van de Vlaamse bevolking dat hij als jonge politicus eerder een blaag was. Als jongerenvoorzitter stookte hij eind jaren 70, begin jaren 80 geregeld een neoliberaal brandje, als grote fan van Margaret Thatcher. Daarna werd hij de op dat moment jongste partijvoorzitter ooit, op zijn 28ste. Hij leidde de PVV met harde hand en luide mond tussen 1982 en 1985. De drie daaropvolgende jaren was hij minister van Begroting en Wetenschapsbeleid en vicepremier in de zesde regering onder Wilfried Martens. Vooral zijn genadeloos begrotingsbeleid, in een tijd van zware economische crisis, en zijn blijvende voorkeur voor neoliberale recepten leverden hem de bijnaam ‘da joenk’ op. Een snotneus met een grote mond, in de ogen van oudere heren van stand. Daardoor werd hij in 1988 buitenspel gezet door een entente van partij, vakbond en standenorganisaties binnen de christendemocratie. Hij werd opnieuw partijvoorzitter, ten koste van Annemie Neyts, en vormde de PVV om tot de VLD, waarbij politieke verruiming centraal stond. Opeenvolgende verkiezingszeges brachten hem geen stap dichter bij de regering, tot de dioxinecrisis in 1999 een uitweg bood. Heel snel werd een paars-groene coalitie gevormd, met Verhofstadt als bevlogen premier. De euthanasiewet en de wet op het homohuwelijk dateren uit die periode, maar ook de opnieuw ontspoorde begroting. In 2009 werd hij Europees parlementariër. Ook daar is hij, als overtuigd Europeaan, een opgemerkte verkozene.
8. HERMAN VAN ROMPUY (°1947). De studax die opklom in de partijgelederen. Als directeur van de studiedienst van de CVP, Cepess, lag hij mee aan de basis van verschillende regeringen en staatshervormingen. Dat hij partijvoorzitter zou worden, stond in de sterren geschreven (1988-1993). Geen dankbare taak, gezien de tegenstrijdige en elkaar bekampende standen binnen de partij. Van Rompuy zat op de lijn-Tindemans, bij wie hij nog adviseur geweest was, die lijnrecht tegenover de lijn-Martens stond. In de regering-Dehaene I werd hij minister van Begroting, wat hij zou blijven tot de verkiezingen van 1999. Na acht jaar in de luwte — het leverde talloze haiku’s op — werd Van Rompuy in 2007 Kamervoorzitter en tussen 30 december 2008 en 25 november 2009 zelfs premier, in woelige politieke tijden (kennen wij er andere?). Zijn kenmerk: rustige vastheid. Die leverde hem begin 2010 de titel van voorzitter van de Europese Raad op (verkeerdelijk vertaald tot ‘Europees president’), wat hij bijna vijf jaar zou blijven. Zijn terughoudendheid, niet-dogmatisch conservatisme en bemiddelingsbereidheid waren grote troeven in die functie. “Wij bezweren als politici voortdurend dat we alles onder controle hebben, maar eigenlijk zijn wij machtelozer dan ooit,” zei hij ooit. “De eenvoudige waarheid is dat het ons ontsnapt, dat we er zeer vaak gewoon als toeschouwer bij staan.”
7. GASTON EYSKENS (1905-1988). Geen discussie wie er het meeste impact had, vader of zoon. Zoon Mark mag dan een betere bedenker van spitante oneliners zijn, vader Gaston is de staatsman van de twee. Mocht in drie woelige periodes een regering leiden: kort na de oorlog (1949-1950, waarin een devaluatie van de frank gerealiseerd werd), in de jaren van de gecontesteerde Eenheidswet (1958-1961) en aan het eind van de woelige jaren 60 (1968-1973). Tussendoor was hij minister in verschillende regeringen. Onder zijn bewind werd in 1970 de Eerste Staatshervorming doorgevoerd. Vanaf dan is België een geregionaliseerde eenheidsstaat met cultuurgemeenschappen en gewesten. Een kwarteeuw lang was Gaston Eyskens een dominant figuur binnen zijn partij en binnen de Belgische politiek.
6. WILFRIED MARTENS (1936-2013). Negen regeringen leidde de Oost-Vlaming tussen 3 april 1979 en 7 maart 1992, met een onderbreking van een half jaar waarin Mark Eyskens iets mocht proberen. Een paar van die regeringen bleven de hele rit overeind, de meeste struikelden onderweg. Het communautair kruitvat Voeren was niet zelden een aanleiding daartoe. Voorafgaand was er nog een periode van twaalf jaar waarin de unionistische federalist opviel als jongerenvoorzitter én voorzitter van de CVP. Hij was een voorstander van artikel 35 van de Grondwet, waarbij alleen afgesproken bevoegdheden op het federale niveau zouden blijven. Toch kantte hij zich tegen confederalisme en separatisme. Dat ik Martens niet hoger rangschik, mag u eerder subjectief noemen. Dat hij de Amerikaanse kruisraketten tegen de wil van het volk en het parlement liet installeren, vond ik een democratie onwaardig. Hij vond dat ‘evident’, zijn stopwoordje. Zeker in de ‘liberale’ periode (1982-1988) was zijn beleid vaak hardvochtig. Hij vond geen adequaat antwoord op maatschappelijke uitwassen als het Heizeldrama (waarbij minister van Binnenlandse Zaken Nothomb weigerde zijn verantwoordelijkheid te nemen) en de aanslagen van de Bende van Nijvel. Weifelde toen de koning weigerde de abortuswet te ondertekenen (terwijl de boodschap simpel had moeten zijn: sire, u heeft geen keuze, u móet tekenen!). Bovendien was de rol van Jean-Luc Dehaene bij regeringsvormingen belangrijker dan die van de toekomstige premier zelf. In 1992 nam hij een leidende rol op bij de EVP, de Europese christendemocraten. Op het eind van zijn leven kon hij nog genieten van mooie liefdesjaren met Miet Smet.
5. LUCIENNE HERMAN-MICHIELSENS (1926-1995). De hoogst geklasseerde vrouw — vrouwen worden pas sinds kort, en dan nog veel te weinig, naar waarde geschat in de Belgische politiek — zal bij u misschien een ‘Wie?’ oproepen. Bijna dertig jaar lang maakte ze deel uit van het partijbureau van de liberalen. Ze was ook een tijdje ondervoorzitter en, van 1984 tot 1991, fractieleider in de Senaat voor de Partij voor Vrijheid en Vooruitgang. De domeinen waarop ze zich specialiseerde waren gezinsbeleid en gezondheidszorg. Dankzij haar inspanningen achter de schermen werd de vrijzinnigheid grondwettelijk erkend, naast de bestaande erediensten. Maar we moeten haar vooral onthouden als de stuwende kracht achter nieuwe wetgeving rond huwelijksrecht, evenwaardigheid van man en vrouw binnen het huwelijk, en de vrije verkoop van anticonceptiva, wat in het katholieke Vlaanderen niet voor de hand lag. En als u slechts bereid bent één ding te onthouden: ze lag mee aan de basis van de abortuswet van 1990, het resultaat van meer dan twintig jaar parlementair werk. De wet draagt ook de naam van de Waalse sociaaldemocraat Roger Lallemand. Minder dan vijf jaar na haar politieke triomf, die haar razend populair maakte in feministische en vrijzinnige middens, overleed ze aan de gevolgen van diabetes. Deze hoge plek voor Herman-Michielsens is tegelijk ook een hulde aan parlementariërs die zich, soms wars van de partijlijn en maatschappelijke tendensen, vol overgave van hun taak kwijten.
4. KAREL VAN MIERT (1942-2009). Reeds in zijn eindverhandeling toonde hij grote belangstelling voor de Europese Commissie. Begin jaren 70 werd hij medewerker van de Nederlander Sicco Mansholt, toenmalig Europees Commissaris voor Landbouwbeleid. Maar hij was ook actief in eigen land, bij de Rode Leeuwen en de Jongsocialisten, als kabinetsmedewerker van Henri Simonet en als kabinetschef van Willy Claes, minister van Economische Zaken. In 1978 werd hij covoorzitter van de nog unitaire BSP/PSB, die als gevolg van de discussies rond het Egmontpact een paar maanden later al opgesplitst werd in een Vlaamse en een Waalse vleugel. Zo werd Van Miert alleen partijvoorzitter, wat hij tot 1989 zou blijven. In die periode zou hij de slabakkende partij, mede dankzij een opvallende volksvertegenwoordiger als Louis Tobback, weer opkrikken. Bij de socialistische standen maakte hij zich minder populair door de partij te ontkoppelen van de vakbonden. Halfweg de jaren 80 werd hij ook ondervoorzitter van de Socialistische Internationale. In 1989 werd Van Miert benoemd tot Eurocommissaris voor Transport, Consumentenbeleid, Kredieten en Investeringen. Vier jaar later mocht hij daar de posten Personeel, Algemeen Beheer en Mededingingsbeleid aan toevoegen. Vooral op dat laatste vlak viel Van Miert op. Hij ging regelrecht in tegen multinationals en politieke lobbygroepen die zich tot dan toe almachtig hadden geacht. Het leverde hem de bijnaam ‘machtigste man van Europa’ op. Dat hij zijn in de Agusta-affaire in opspraak gekomen levenspartner Carla Galle onvoorwaardelijk is blijven steunen, zal wel een rol gespeeld hebben in het feit dat hij na zijn aftreden als Europees commissaris in 1999 geen rol van betekenis meer zou spelen. De nieuwe lichting keerde zich af van het verleden, ondanks de niet geringe verdiensten van Karel Van Miert voor partij, sociaaldemocratie in het algemeen, land en Europa.
Morgen: 3-2-1.
Ik kan me wel vonden in je lijstje. Ik hoop alleen dat een iemand die het nooit verder heeft geschopt dan partijvoorzitter en burgemeester geen top 3 plaats verdient.