Het ziet er dus naar uit dat Frederik Delaplace gewoon op zijn comfortabele stoel in zijn ruime bureau mag blijven zitten. Het zij zo. Nochtans heeft de man er sinds hij de VRT in 2020 na een woelige periode in handen heeft gekregen alleen maar voor gezorgd dat het er nóg woeliger aan toe gaat bij de openbare omroep. Ter herinnering: de vorige CEO, Paul Lembrechts, moest opstappen na een intern conflict met zijn toenmalige directeur Media en Productie, Peter Claes, die dure contracten regelde met externe medewerkers en productiehuizen zonder overleg met het directiecomité. Ook toen al werd er een externe bemiddelaar aangesteld, ook toen werden twee ontslagen als oplossing naar voren gebracht. Lembrechts was de grote baas die het eerder had aangedurfd om de grensoverschrijdende Bart De Pauw de wacht aan te zeggen. Een baas met ballen, die the right thing deed, dat bewees de docu Het proces dat niemand wou van Tess Uytterhoeven.

Net die documentaire wilde Delaplace, in samenspraak met de door hem aangetrokken directeur Content Ricus Jansegers, op zijn minst uitstellen, op verzoek van De Pauw, zonder enig overleg met de betrokken vrouwen-slachtoffers. Even dreigde zelfs de bekroonde reeks Godvergeten op het schap met vergeten producties te belanden. Onder de nieuwe CEO werden – nota bene in volle besparingsmodus, waarbij vertrokken medewerkers niet werden vervangen en alle interne diensten het met veel minder moesten doen – dure exclusiviteitscontracten afgesloten met een handvol schermgezichten. Ondertussen twee handen vol, om iets preciezer te zijn. Bijna uitsluitend mannen. Onder Jansegers ging de VRT-televisie ook meer shiny floorshows programmeren, terwijl de netmanager Lotte Vermeir en haar adjunct Lin Delcour net een andere weg wilden bewandelen, met meer aandacht voor de core business van een publieke omroep: informatie, duiding, maatschappelijk engagement, programma’s die net iets verder gaan dan hol entertainment. Zoals het hoort, eigenlijk.

Enfin, voor u denkt, daar heb je weer zo’n open brief, leg hem maar op het stapeltje: u heeft die onverkwikkelijke saga kunnen volgen via reguliere en particuliere media. Mijn stukje gaat niet zozeer over de onbekwaamheid van Frederik Delaplace om een instelling tot openbaar nut te leiden – dat lijkt me nogal makkelijk aan te tonen via de feiten van de voorbije vier jaar, die man hoort daar niet thuis, punt –, wel over de rol van CEO’s in het algemeen in overheids- en andere grote bedrijven.

De gedelegeerd bestuurder, zoals dat vroeger heette, is zonder meer nodig: er moet iemand zijn die de eindverantwoordelijkheid neemt, die de grote lijnen uitzet, die het bedrijf naar binnen en naar buiten toe vertegenwoordigt, die – laten we de Grote Woorden maar van stal halen – het Goede Voorbeeld geeft, die, kortom, de te volgen richting aangeeft, liefst zonder al te belerend te worden. Een betrouwbare, empathische, constructieve leidersfiguur (m/v/x) met natuurlijk gezag, die zich omringt met sterke persoonlijkheden en die consensus nastreeft voor de belangrijkste beslissingen binnen het bedrijf.

Klinkt mooi, op papier althans. In de praktijk zijn CEO’s zelden betrouwbaar, empathisch én constructief, noch in combinatie, noch op die verschillende noodzakelijke eigenschappen apart. Chief Executive Officers, zoals het voluit klinkt, zijn vaak té eigengereid, té dictatoriaal, té narcistisch, té zelfbewust, té egotripperig. De jongste dertig jaar zijn CEO’s van grote (overheids)bedrijven erin geslaagd – gesteund door hun soortgenoten – om hun rol binnen de samenleving in het algemeen en binnen hun bedrijf in het bijzonder te mythologiseren. Een CEO zet zichzelf op een piëdestal, collega’s in vergelijkbare functies helpen daarbij, omdat ze weten: als ik collega X, Y en Z steun, zullen collega’s X, Y en Z mij steunen. You scratch my back and I’ll scratch yours. Zo gaat dat in die besloten kringen.

Zo is er een perpetuum mobile in gang gezet van CEO’s die door hun gelijken en door de mensen die hen moeten aanstellen als halfgoden worden behandeld, terwijl ze natuurlijk uiteindelijk ‘maar’ de grote baas zijn: uitermate belangrijk binnen een bedrijf, maar net zo goed ook maar een radertje in het geheel. Achtentwintig jaar geleden werd Bert De Graeve aangesteld als CEO van de openbare omroep en hij heeft zich destijds uitstekend van zijn taak gekweten door van de vermolmde BRTN de dynamische VRT te maken. A job very well done. Ook en vooral omdat hij zich wist te omringen met vakmensen.

CEO’s zoals De Graeve zijn echter uitzonderingen. De zogeheten top-CEO’s dulden weinig tegenspraak: ze omringen zich met jaknikkers of – en dan kom ik toch weer bij Delaplace uit – geven veel macht aan één dictatoriale rechterhand die vervolgens zijn zin mag doen. Zo werkt het niet. Of toch niet al te lang. Als je werkt met mensen, moet je hen ook menselijk behandelen (dat geldt trouwens ook voor dieren, maar dit even terzijde). De tijd van ‘Waarom? Daarom!’ ligt achter ons. Overleg op alle echelons is geen vies woord meer. Werknemers inhoudelijk betrekken bij wat ze doen, is een normale zaak geworden, tenminste: in een omgeving waar gestreefd wordt naar een prettige, opbouwende werksfeer. Helaas zitten we met een generatie ‘top’-CEO’s en managers die de klok lijken terug te willen draaien. Ik wil niet veralgemenen, maar check even in welke bedrijven er veel burn-outs voorkomen en u ziet wat ik bedoel.

Maar ach, wat kan het zo’n CEO schelen. Morgen is hij alweer aan de slag in een ander groot (overheids)bedrijf, voor een nóg beter loon, de scherven die hij achterlaat zijn voor wie achterblijft. Al die opgepompte en gepimpte ego’s zijn net als de getalenteerde topvoetballers-in-spe van vandaag: terwijl ze hun contract ondertekenen dromen ze al weg naar een nieuwe, prestigieuzere club.

Bedrijven en werknemers hebben nood aan standvastigheid. Aan betrouwbare, empathische en constructieve leiders met natuurlijk gezag, waarmee het prettig samenwerken is, waarbij zowel die ‘samen’ als die ‘werken’ cruciaal zijn. In de plaats krijgen ze jobhoppers, zelfverklaarde goeroes, kortetermijnhandelaren die er vooral over moeten waken dat de directieleden jaarlijks een flinke bonus krijgen – zonder zichzelf te vergeten! – en de aandeelhouders hun persoonlijk rendement zien stijgen, lieden die meestal geen enkele voeling hebben met hun bedrijf, hun sector, hun persoonlijke noden. Dat is zonde. Een onvergeeflijke zonde, zelfs.

De gemiddelde CEO zou Competent, Empathisch en Ondernemend moeten zijn. Jammer genoeg is hij – meer mannen dan vrouwen of non-binaire personen die aan deze kwalificatie voldoen, is de vaststelling – in werkelijkheid net te vaak (overdreven) Competitief, Eigenwijs en Onverzoenlijk. Er wordt alleen voor de korte termijn gewerkt. Een goede CEO is minstens evenveel bezig met zijn menselijk kapitaal dan met de volgende kwartaalresultaten. In de praktijk valt dat helaas vaak tegen. ‘Top’-CEO’s zijn net ‘top’politici: te veel gefocust op de korte termijn. Bedrijven en werknemers verdienen beter. Kiezers ook.