‘Een universiteit die geen standpunt inneemt over genocide, pleegt maatschappelijk verzuim.’
Een kop uit De Standaard van vrijdag. Mijn kop bewoog driftig op en neer, zo eens was ik het met die stelling die, bij nadere lezing, uit een (Vlaamse) studentenmond kwam. Na de pro-Palestijnse tentenkampen en bezettingen in de States waait het protest tegen de Israëlische oorlogsvoering in Gaza nu ook over tot bij ons. We zijn in alles altijd meer volgeling dan leider geweest, maar goed: nog liever volgeling dan passieve toeschouwer. Maandag worden er lokalen bezet aan de UGent. Goed zo.
‘De universiteit is geen politiek instituut,’ zei de rector in Leuven vorig jaar, dezelfde man die zich eerder al tegen woke had gekeerd. Hij vergist zich: de unief is net wél een politiek instituut. Tenminste, als je politiek breed definieert: ‘de wijze waarop in een samenleving de belangentegenstellingen van groepen en individuen tot hun recht komen’. Is er een beter thema te vinden om het over ‘belangentegenstellingen’ te hebben, dan wat er nu in het Midden-Oosten aan de gang is? Neen, de rector zou alleen gelijk hebben gehad mocht hij hebben gesteld dat de universiteit ‘geen partijpolitiek instituut’ mag zijn. Politiek is veel meer dan dat zootje partijen die binnenkort naar de gunst van de kiezer dingen. Een universiteit is een politieke instelling, zoals het ook een maatschappelijke en sociale instelling is. Een universiteit moet met twee voeten in de hedendaagse realiteit staan. Dat lukt niet door weg te kijken van die realiteit.
In de Verenigde Staten heeft de democratische president Joe Biden zich aan de kant van orde en gezag geschaard. De macht. De macht om stakingen en bezettingen te breken. De macht om je haast onvoorwaardelijk vast te klinken aan een zogeheten bondgenoot, wat die ook uitricht. De macht om maatschappelijk protest in de kiem te smoren als het je niet goed uitkomt. Vrijheid van verenigen en vrijheid van meningsuiting worden dan eventjes voetnoten. Als president schaart Biden zich achter law and order, als kandidaat verliest Joe straks linkse stemmen, waarna het oranje gedrocht weer op de Amerikanen (en op ons) zal worden losgelaten.
Laten we de dingen maar even benoemen. Dat een democratische president republikeinse daden stelt — denk aan de dodelijke machtsontplooiingen onder Richard Nixon ten tijde van de Vietnamoorlog —, heeft een reden en die reden heet: geld. Financiering. Sponsoring. Amerikaanse universiteiten floreren dankzij joods geld. Dat is geen antisemitische opmerking, wel een nuchtere vaststelling. De hele Amerikaanse samenleving is nog altijd voor een deel gebaseerd op joods kapitaal. Op zich geen probleem, maar wat ik niet begrijp is waarom ‘joods’ altijd onmiddellijk wordt gekoppeld aan ‘Israëlisch’, zoals in: alles wat de Israëlische regering beslist, geniet joodse steun. Dat is mij te simplistisch. Zouden net joodse mensen, wiens voorouders een Holocaust beleefd hebben, niet extra gevoelig moeten zijn voor genocidaire daden en, bijgevolg, sympathiek moeten staan tegenover jongelui die hun maatschappelijke gevoeligheid laten blijken?
Eén cruciale voorwaarde, uiteraard: het moet vreedzaam gebeuren. Voor sommige opiniemakers staan bezettingen van campussen haaks op dat vreedzame aspect, maar daar ben ik het niet mee eens. Betogen en opkomen voor ‘de goede zaak’ mag echt nog wat meer inhouden dan slogans roepen en achter een vlag aanlopen. Zolang je wie daar anders over denkt, niet belet om zijn/haar/hun mening te uiten. Als een rector van een universiteit de ordetroepen opvordert om tentenkampen te ontruimen, heeft dat niets meer met een gerechtvaardigd optreden te maken. Dat is machtsmisbruik.
Ook bij ons zijn er (reactionaire) lieden die van oordeel zijn dat studenten niet moeten (re)ageren tegen wat op een ander continent gebeurt. Studeren en zwijgen is, zo meen ik uit hun betoog op te maken, hun leidmotief. Diezelfde lieden spreken meer dan vijftig jaar na datum nog altijd kwaad over Mei ’68. En eigenlijk over elk protest tegen elke misdaad tegen de menselijkheid. Deze heren (weinig dames in dat gezelschap, op barones Mia na) zijn de eersten om te waarschuwen dat woke de vrijheid van meningsuiting inperkt of zal inperken, en tegelijk vinden ze dat je niet op straat mag komen voor het klimaat of tegen een oorlog. Het gaat hen dus niet om de vrijheid van meningsuiting maar om hun vrijheid van meningsuiting. Wij weten het beter, zwijg dus maar. Paternalisme van de ergste soort. Anti-woke is veel gevaarlijker dan woke, omdat het uitgaat van bestaande macht, niet van (eventuele) toekomstige macht.
Onze jongeren zijn niet meer geëngageerd, hoor je vaak roepen, niet zelden door diezelfde heren uit de vorige paragraaf. Ze bedoelen: ze moeten openstaan voor een vorm van burgerdienst, ze moeten tegen vreemde invloeden zijn en ze moeten conservatief zijn (lees: ‘ons’ gelijk geven). Ze bedoelen niet: ze moeten opstaan tegen onrecht in de wereld. Doe wel en zie niet om (of kijk niet rond).
We zouden ons pas echt zorgen moeten maken als er vandaag géén studenten op straat zouden komen, tentenkampen bouwen of universiteitsgebouwen bezetten. Die apathie zou onze samenleving niet aankunnen. Laat de geest van Mei ’68 gerust nog een poos doorheen de universitaire campussen waaien. En laten we vervolgens hopen dat die geest meer verwezenlijkt dan destijds het geval was.
Als het wereldwijd studentenprotest nog maar resulteert in een korte aarzeling binnen het Israëlische oorlogsbeleid, heeft het al zin gehad. Hetzelfde geldt voor klimaatbetogingen en demonstraties tegen allerlei vormen van maatschappelijk onrecht. De wereld zou een Mei ’24 best kunnen gebruiken.