65 jaren op de teller, 41 jaar ervaring in de journalistiek. De 29 dagen die februari dit jaar telt, keer ik even terug in de tijd met journalistieke bijdragen van mijn hand. Werk voor radio of televisie komt helaas niet aan bod. Niet chronologisch, maar kriskras grasduinend door wat met enige zin voor overdrijving een journalistiek oeuvre zou kunnen genoemd worden. Vandaag de 29ste en laatste bijdrage.

Ik heb geen aanleg voor idolatrie. Altijd blijft de kritische journalist in mij waakzaam, gedreven door verontwaardiging, op zoek wat niet klopt. Ik hou van de muziek van Van Morrison, maar ben best in staat te zeggen dat hij sinds 1986 geen meesterwerk meer heeft gemaakt, meer nog: dat wat hij deze eeuw heeft voortgebracht vaak middelmatig was. Om het nog niet over zijn houding tijdens de coronacrisis te hebben. Mijn antenne staat altijd op. Ik heb veel mensen mogen interviewen die ik respecteerde, ja, soms ook bewonderde, maar steeds weer met de nodige reserve. In deze laatste archiefbijdrage wil ik even die journalistieke pet afzetten, beter nog: afnemen uit heel diep respect voor misschien wel het meest beklijvende gesprek dat ik ooit heb mogen voeren. Op zaterdag 22 november 1997 publiceerde De Financieel-Economische Tijd mijn interview met Auschwitzoverlever Tobias Schiff, een Belgische Jood die het kwaad in de ogen had mogen kijken, een van die uitzonderingen die de hel overleefde en die het kon en wilde navertellen. Dat deed hij onder meer in zijn aangrijpende boek Terug op de plaats die ik nooit heb verlaten. Prachtig boek, prachtige man en een levensverhaal om heel stil van te worden.

***

‘God zat in elke wagon en in elke trein’

***

“Alles wat ik vertel is voor mij tegenwoordige tijd; het is nooit echt verleden”, schrijft Tobias Schiff ergens in zijn memorabele Terug op de plaats die ik nooit heb verlaten, een belangrijk en — hoe onwezenlijk dit in deze context ook moge klinken — verschrikkelijk mooi boek over hoe hij 52 jaar geleden Auschwitz overleefde. De thans 72-jarige joodse auteur probeert opnieuw te kijken door de ogen van de 17-jarige knaap die in augustus 1942 brutaal in een beestenwagon werd geduwd, samen met zijn familieleden, en die drie jaar later verweesd terugkeerde naar Antwerpen.

Op 9 november was het 59 jaar geleden dat onder impuls van Josef Goebbels leden van de SA en NSDAP-jongeren overgingen tot het terroriseren van joodse winkeliers. Winkels werden vernield, boeken verbrand, synagogen in brand gestoken. Die voorbode van de Holocaust is de geschiedenis ingegaan als de Kristallnacht. Op 11 november was het dan weer 79 jaar geleden dat de Eerste Wereldoorlog officieel werd beëindigd. Meer nog dan 8 mei (1940) is 11 november (1918) een wereldwijd symbool van het einde van de oorlog.

Tobias Schiff, 72, overleefde de Tweede Wereldoorlog. Als Antwerpse jood, weliswaar in 1925 geboren in Polen, ontsnapte hij niet aan de jodentransporten.

Ontsnappen deed hij wel aan de dood, zij het dan ternauwernood. Hij maakte verschillende concentratiekampen mee, tot en met Auschwitz-Birkenau. “Sei froh dass du noch lebst”, kreeg hij vaak te horen van zijn Duitse bewakers.

In 1993 was Schiff een van De laatste getuigen uit Luckas Vander Taelens gelijknamige VTM-serie. Twee jaar later ontving hij de Prijs van de Vlaamse Gemeenschap voor zijn onverdroten inzet om de wandaden van nazi-Duitsland onder de aandacht van de jongeren van vandaag te brengen. En nu is er het in boekvorm weergegeven relaas van zijn verblijf in de kampen: Terug op de plaats die ik nooit heb verlaten.

Schiff heeft dit boek, in nauwe samenwerking met uitgever Hugo Franssen, geschreven als ware het een lang prozagedicht, in een verschroeiend tempo, alsof de schrijver haast had om het allemaal te vertellen in de tijd die hem nog rest. Toch ziet Schiff er nog altijd heel patent uit, op de naweeën van een zwaar auto-ongeval op 21 juli van dit jaar na. Hij houdt nog altijd een fotowinkel open in het Brusselse Manhattan Center.

Het belang van Schiffs boek kan niet voldoende onderstreept worden. Tijdens zijn gelegenheidsspeech bij de persvoorstelling drukte gastspreker Jean-Luc Dehaene de hoop uit dat dit boek “bijna verplichte lectuur wordt in onze scholen”. Gewezen politica Paula D’Hondt-Van Opdenbosch vraagt zich af waar Tobias Schiff de kracht vandaan blijft halen om Vlaanderen rond te toeren met zijn boodschap van vrede en verdraagzaamheid. Ze gaf het boek cadeau aan haar kleinzoon, met de boodschap: “Bernard, dit is het waargebeurde verhaal van Tobias Schiff. Moge dit jou over de drempel van de 21ste eeuw leren hoe de mens werd onteerd. Dat dit nooit meer gebeure. Tobias Schiff was mijn vriend. Jouw oma.”

Bekroond thrillerauteur Bob Mendes weet waarover Schiff praat, schrijft hij in een brief aan de auteur. “Ik ben zelf, als halve jood, opgepakt geweest en dank zij de tussenkomst van een naamloze held aan het concentratiekamp ontkomen, de angst heeft me nooit losgelaten. Toch is mij pas sinds gisteren de volle omvang van de shoah duidelijk geworden.”

Bij het begin van het interview benadrukt Schiff dat hij het spreken, schrijven en getuigen niet voor zichzelf doet, maar voor al die naamloze joden die de terreur van de Tweede Wereldoorlog aan den lijve ondervonden, en dan zeker voor hen die het niet overleefden. De cursief gezette citaten zijn er om de interviewtekst extra in de verf te zetten, maar ook om de toch wel verschroeiende schoonheid van Terug op de plaats die ik nooit heb verlaten te illustreren.

Het interview vond plaats in het unieke kader van het Hôtel Albert Premier op het Rogierplein in Brussel. Het hotel — een prachtig gerestaureerd exempel van Bauhausarchitectuur — speelde een belangrijke rol bij het totstandkomen van het boek. Gedurende zowat een jaar zaten Tobias Schiff en Hugo Franssen hier, aan een rustige tafel in een hoek, samen te praten en te redigeren. Hugo Franssen, die Schiff tijdens zijn dankwoord bij de presentatie van het boek zowaar vergat te vermelden. Daar schaamt hij zich toch zó over!

“Vlak vóór de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 1994 gaf ik een lezing in Dendermonde”, vertelt Schiff bij wijze van introductie. “Achteraf kwam een meisje van 18 naar me toe. Ze zei: ‘Meneer Schiff, u weet niet hoeveel mensen zondag anders zullen stemmen na wat u hier vandaag gezegd hebt.’ Dat heeft me diep getroffen. Daarvoor blijf ik het doen, die spreekbeurten. Ik krijg honderden brieven van jongeren en die zijn zo on-ge-lo-fe-lijk positief. De jeugd heeft de toekomst, jazeker.”

Terug naar hoe ouder ik word

hoe dichter ik bij die periode kom

in plaats van mij ervan te verwijderen

(…)

ik probeer te begrijpen

ik denk al 50 jaar

soms zonder het te weten

zonder te weten dat ik denk

en me vragen stel

ik vraag en twijfel

wat is er gebeurd?

hoe is het gebeurd?

altijd dezelfde vragen

het laat niet los nooit

waar zijn ze allemaal?

hebben ze ooit bestaan?

ja er zijn herinneringen

als ik het niet schrijf

dan hebben ze nooit bestaan

als ik het niet schrijf

als ik het niet zelf lees

dan verdwijnen ze als ik zelf verdwijn

dan verdwijnen ze met mij

(…)

iemand vroeg me

‘hebt u nooit geprobeerd

om dat nummer op uw arm te verwijderen?’

ik antwoordde

‘wie zal mijn hoofd vervangen?’

Tobias Schiff praat zoals hij schrijft: aarzelend, op zoek naar de juiste woorden, die er onveranderlijk toch komen. Want iemand die de kampen heeft overleefd, vindt altijd wel het juiste woord. Maar wie zal ná hem de morele kracht en de juiste woorden vinden om de gruwel te omschrijven? “De films over de kampen bestaan”, weet Schiff. “Je ziet de uitgemergelde lijken op die Britse film van de bevrijding van Bergen-Belsen. Iets zal er toch blijven.”

Zou de aanwezigheid van televisie de Holocaust onmogelijk hebben gemaakt, vraag ik hem voorzichtig. “Ach, beelden. We hebben allemaal de beelden gezien van Rwanda en van Bosnië. Mensen zien die op tv wanneer de soep op tafel komt. Wie gevoelig is, kijkt en laat de soep heel eventjes koud worden. Anderen eten rustig voort of ze veranderen van zender.”

Eli Wiesel, gewezen winnaar van de Nobelprijs voor de Vrede, zei ooit: “Wie luistert naar een getuige, wordt zelf een getuige.” Schiff trekt zich op aan die uitspraak. “Misschien zullen de jongeren van nu later doen wat ik vandaag doe. Als ik ga spreken voor een klas, verwittigen de leraars mij soms voor een groepje Vlaams Blok-sympathisanten. Maar dat is nooit een probleem. Na twee minuten is het muisstil in de klas, altijd.”

Op zijn linkerarm is het nummer 160.275 een stille getuige van de kampen. Hij wil het niet laten verwijderen, hoewel dat met de moderne plastische chirurgie perfect kan. Schiff: “Ik kan mijn familie toch niet verloochenen, alsof ze nooit bestaan heeft? Weet je, iemand heeft me eens in de winkel gevraagd wat er gebeurd was op 16 februari 1975. En ik maar denken: de moord op Kennedy was veel vroeger, de oorlog in Vietnam was beëindigd, enfin, ik wist het niet. ‘Jamaar,’ zei ze, ‘wat is er met ú gebeurd die dag?’ Ik wist het niet meer. ‘Waarom staat die datum dan op uw arm?’ vroeg ze. Toen ik haar het hele verhaal had verteld, was ze zó aangedaan, dat ik medelijden met haar kreeg en haar moest troosten. Een man pakte ooit mijn arm vast en gaf er een zoen op. ‘At this time we were in Miami, drinking Coca Cola’, verontschuldigde hij zich.”

Hij aarzelt even. “Het is heel eigenaardig: hoe verder ik er in tijd vandaan ga, hoe dichter ik er weer bij kom. Die beelden zijn er altijd, die geraak je niet kwijt, of ik er nu zelf over begin of niet. Ik zie alles. Het wordt direct tegenwoordige tijd. En het drukt meer en meer op me.”

Eén van de acht

transport nummer 25 van vrijdag 28 augustus 1942

telde 1.000 gedeporteerden

ongeveer 280 kinderen 220 vrouwen en 500 mannen

en

zoals ik al zei

slechts 8 van hen keerden terug

8

(…)

het was alsof ik een geheim had

concentratiekamp

waarover ik nauwelijks kon praten

(…)

ons leven was van geen tel

het had geen enkele betekenis

Schiff: “Omdat ik er levend uitgeraakt ben, voel ik me verplicht de boodschap van de doden uit te dragen. Ik heb geluk gehad, de anderen niet.

“Ik stel mezelf altijd nieuwe vragen. Zo zit mijn leven nu eenmaal in mekaar. Ik vraag voortdurend: ‘Waarom?’ Met waaroms kan een dictatuur niet leven, die vraag kan je alleen in een democratie stellen.

“Ik reageer ook helemaal anders dan andere mensen. Als in een kamer een deur hard wordt dichtgeslagen, zal het hele gezelschap opkijken. Behalve ik, ik knipper niet eens met mijn ogen.”

Honger

men stierf van kou

van honger

men stierf van uitputting

van ziekte

men stierf van alles

men stierf van sterven

een schimmenkonvooi

van mensen die amper 35 kg wogen

een doodskist op wielen

naast je achter je voor je

was er de dood

je sprak met iemand

en het ogenblik daarna

was hij er niet meer

je sprak met doden

de trein werd bewoond door de dood

(…)

de levenden hadden het niet beter dan de doden

ze waren dood van last en ellende

verstard en verkrampt

de levenden waren net skeletten

die zich nog konden bewegen

(…)

honger

concrete alle zinnen bezettende honger

alle zinnen staan op scherp

alle zinnen staan op brood

alle zinnen staan op honger

men ziet honger

men voelt honger

men hoort honger

men is honger

geknaag

uur na uur minuut na minuut

dag en nacht altijd

we waren gek van honger

pijn van honger

stierven van honger

we waren P>men at zich op langs binnen

buiten niets te zien

langs binnen vrat men zich op

“Honger kan je niet beschrijven. Daar bestaan geen woorden voor. Ik had zelf nog nooit over honger gelezen, gewoon omdat het onbeschrijfelijk ís. Ik hoop dat ik er in mijn boek in geslaagd ben over te brengen wat het betekent. Te horen aan de reacties ben ik er schijnbaar een beetje in gelukt.”

Afscheid nemen

ik ging naast vader zitten

hij keek me kalm aan

hij hield mijn hand vast

ik wist dat het gedaan was

vader zei

‘dit is het lot van ons volk

ik weet dat ik nu moet sterven

ik zou getroost zijn en sereen sterven

als ik wist dat jij er levend uit kwam’

(…)

alles wat ik vertel is voor mij tegenwoordige tijd

het is nooit echt verleden

Op 18 januari 1944 vernam Schiff dat zijn vader naar de gaskamer moest. Dat gebeurde drie dagen later. “Als ze met hun hoofd knikten, wist je al dat je erbij was. Reageren kon niet. Zelfs met je ogen knipperen was voldoende om je mee naar de gaskamer te laten voeren. Hoe vader dat drie dagen uitgehouden heeft! Hij heeft míj getroost, ik hem niet.”

Bij het vertrek naar de kampen, in augustus 1942, wist hij nog niet dat de joden systematisch werden uitgeroeid. “Wij wisten van niets. Zelfs niet toen we al in de kampen zaten. Een groep gevangenen werd afgevoerd en een bewaker zei: ‘Kijk, die daar, over een uur zijn ze rook.’ En ik wist niet waar hij het over had! Volgens mij trekken onze hersenen een grens tot waar ze informatie accepteren. Dat is zoals met een tas koffie. Vol is vol. Al wat je er dan nog bijgiet, komt terecht in de ondertas of op tafel. Het kan er niet meer bij. Dat gaat ver voorbij ons verbeeldingsvermogen. Men zegt wel eens: ‘Je moet het hebben gezien, om het te kunnen geloven.’ Maar zelfs dat gaat niet ver genoeg. We zagen het gebeuren — want niemand keerde terug — en we geloofden het nog niet.

“Ik had een enorm schuldgevoel. Ik heb mijn vader tegengehouden toen die op het punt stond naar Warschau overgebracht te worden. In Warschau waren geen gaskamers, weet je.”

Zelf werd hij ook aangewezen om afgevoerd te worden, maar bij een hertelling bleek dat er al 301 aangeduide gevangenen waren, in plaats van de gevraagde 300 en dat kon niet volgens de op mathematische regels gebaseerde Duitse uitroeiingsmethodes. Tobias Schiff was Nummer 301 en bleef leven. “Ik was niet bang, begon niet te bibberen of zo. Ik aanvaardde dat als iets dat onvermijdelijk was. Wat konden ze nog met mij doen dat erger was dan wat ik al had meegemaakt?”

Gewillige beulen

ik ben geen rechter

maar ik kan u zeggen dat velen stopten

om ons spottend te bekijken

Schiff heeft Hitlers gewillige beulen van Daniel J. Goldhagen doorgenomen, maar niet helemaal uitgelezen. Hij wordt opstandig als het ‘Wir haben es nicht gewußt’ ter sprake komt. “Dat is toch niet waar! Ik zal niet zeggen dat iedereen álles wist, maar… Als je als soldaat een week lang mensen hebt vermoord, vrouwen en kinderen, verzwijg je dat toch niet aan je familieleden? Dat nieuws verspreidt zich toch? De Duitsers hebben hun gezicht niet afgekeerd, zo is het niet gegaan. Op een bepaald moment was de jood voor hen de vijand van de staat, zo is het hen immers jarenlang voorgesteld.’

“Zo’n soldaat, die kwam thuis, zoende zijn vrouw en zijn kinderen, aaide de hond over zijn hoofd, deed zijn gordel met zijn revolver uit en ging aan de piano een stuk van Chopin spelen. Die deed normaal, zoals iedereen die aan het eind van de dag gedaan had met werken.

“Stel je voor: je pakt vandaag in een winkelcentrum vijfhonderd mensen op en je zet die drie dagen zonder eten en drinken in gesloten beestenwagons. En als ze aankomen worden ze uit de trein geslagen, uitgekleed, geschoren en krijgen ze versleten vodden als kledij. Die voelen zich vernederd, die zijn ontmenselijkt. Ze staan daar als uitgemergelde skeletten. Op dat ogenblik zíjn dat Untermenschen, ze hoeven dat woord niet eens meer uit te vinden voor hen.”

God

God zat in elke wagon en in elke trein

die naar Auschwitz reed

aangezien hij zich met elk van ons bezighoudt

hij heeft erover gewaakt

dat de kinderen in de wagons klommen

hij heeft erover gewaakt

dat de deuren goed gesloten waren

hij heeft erover gewaakt

dat het zyklon b-gas naar behoren zijn werk deed

dan is hij naar Miami Beach een cola gaan drinken

omdat het zelfs voor God lastig was

het was veel

het was te veel

en dan is hij teruggekeerd met een andere trein

Zijn geloof is gekneusd. Meer nog: hij is boos op de katholieke kerk. Tobias Schiff: “De kerk heeft het 2000 jaar lang gezegd: de joden hebben Jezus Christus vermoord. En die godsmoordenaars werden eeuwenlang met de vinger gewezen. De meeste mensen konden niet lezen of schrijven, maar ’s zondags in de kerk werd telkens weer herhaald dat de joden God de Zoon hadden laten kruisigen. Als er dan een partij aan de macht komt in een land waar het brood op dat ogenblik twee miljard mark kost is de schuldige snel gevonden: de jood. Iedereen was klaar voor de wraak. Vandaag doet uiterst rechts er alles aan om Marokkanen en Turken de schuld te geven van alles wat fout gaat in onze samenleving. De voorbereiding is net dezelfde, hopelijk zal de uitvoering niet dezelfde zijn!

“Natuurlijk heeft God mij gered, hij heeft mij uit Auschwitz gehaald. Maar ik vind dat zó’n belediging voor diegenen die het niet gehaald hebben. Ik vraag me af over welke God we het hier hebben. De God die alles geschapen heeft en die vervolgens naar een ander intergalactisch stelsel is vertrokken, die kan ik accepteren. De God die van bij onze geboorte elke stap die we zetten heeft geregeld, mag ik niet. Ik geloof dat God bij elke schepping iets uit handen heeft gegeven. En op het einde was hij machteloos.”

Duisternis

meer dan 40 jaar lang al

doe ik ’s nachts nooit het licht in mijn kamer uit

voor het bed staat een radio

en de hele nacht luister ik naar klassieke muziek

naast mij staat een andere radio

om naar de nieuwsberichten op de BBC te luisteren

en in mijn handen heb ik een boek

ik word wakker met het boek op mijn borst

(…)

duisternis is het kamp

Hij zweert bij de BBC World Service om op de hoogte te blijven van de actualiteit. Dat radiostation is ook een gezel tijdens de moeilijke momenten van de dag, na zonsondergang. De duisternis roept altijd weer herinneringen op aan de kampen. Hij leest voortdurend, in verscheidene talen. “Ik lees veel boeken over geschiedenis, en zeker niet alleen over de oorlog, en biografieën. Geen romans, die interesseren mij niet.”

Een normaal leven zat er na 28 augustus 1942 niet meer in. “Er is me een stuk van mijn leven afgenomen. Als vader of moeder kwaad zijn, loop je als kind naar je oma, die je koffie met koekjes geeft en je troost. Als je weer naar huis gaat, kan je je vader en je moeder vergeven voor al het kwaad dat ze je hebben aangedaan. Ik kon dat niet. Mijn grootouders, mijn ouders en mijn zus zijn uit mijn leven gestolen.

“Eli Wiesel zei ooit: ‘Niet alle slachtoffers in de oorlog waren joden, maar alle joden waren slachtoffers.’ Ze moesten allemaal vrezen voor hun leven.”

Aan een rustige oude dag denkt Tobias Schiff hoegenaamd niet. “Ik interesseer mij aan ontmoetingen met allerlei soorten mensen. Ik zit niet te wachten op die fameuze klok die gaat luiden. Die zal nog een minuutje moeten wachten, we gaan dat uitstellen. We moeten voort.”

Tobias Schiff, Terug op de plaats die ik nooit heb verlaten, 1997, Epo, 206 blz., 598 frank.