65 jaren op de teller, 41 jaar ervaring in de journalistiek. De 29 dagen die februari dit jaar telt, keer ik even terug in de tijd met journalistieke bijdragen van mijn hand. Werk voor radio of televisie komt helaas niet aan bod. Niet chronologisch, maar kriskras grasduinend door wat met enige zin voor overdrijving een journalistiek oeuvre zou kunnen genoemd worden. Vandaag bijdrage 19.

Een van de ‘kleinere’ bladen — maar dit keer niet van links allooi — waarvoor ik schreef, was het weekblad Intermediair (dat eind jaren 90 verpopte tot het maandblad Imediair). Ook daar leverde ik jarenlang bijdragen: interviews, recensies, meningen. In de editie van 20 februari 1996 (nota bene dezelfde dag als de voetbalmemoires van Dehaene in TV-Ekspres, zie gisteren) stond mijn interview met de Noorse auteur Erik Fosnes Hansen, die met Koraal aan het einde van de reis, een intrigerend en bijzonder knap geschreven boek had afgeleverd over de fatale trip van de Titanic, enkele jaren voor de blockbuster van James Cameron met Leonardo DiCaprio en Kate Winslet de wereld zou veroveren. In werkelijkheid bleek Fosnes Hansen een norse Noor, maar hij had wel interessante dingen te vertellen. Zoals…

***

Het orkest wist van geen ophouden

***

Toen op 15 april 1912 omstreeks half drie ’s nachts de Titanic zonk, ging ook een stuk beschaving en trots mee de dieperik in. Erik Fosnes Hansen reconstrueerde de gebeurtenissen.

De Titanic, de ramp die 1503 mensenlevens kostte, is een mythe geworden. De jonge Noorse journalist Erik Fosnes Hansen raakte erdoor geïntrigeerd en trok op onderzoek uit. Uit zijn bevindingen distilleerde hij Koraal aan het einde van de reis, een magistraal werk dat door critici vergeleken wordt met The Canterbury Tales en Il Decamerone. Fosnes Hansen mengt de gebeurtenissen van het schip, die hij van minuut tot minuut weer tot leven bracht, met de fictieve geschiedenis van de zeven orkestleden, die volgens de legende bleven spelen tot het schip definitief kopje onder ging. Het is het enige element waarbij de auteur afstand neemt van de werkelijkheid. De namen van de andere bemanningsleden en passagiers zijn echt, hun verhaal al even authentiek.

Op de Titanic waren er zeven muzikanten en één orkestleider, in Fosnes Hansens versie zijn het zeven muzikanten, inclusief orkestleider, geworden. Bovendien zijn de heren uit verschillende Europese culturen afkomstig, wat de schrijver toelaat uitvoerig het leven van eind vorige, begin deze eeuw te schetsen.

De oorspronkelijke Noorse versie van Koraal aan het einde van de reis is nu vijf jaar oud. Erik Fosnes Hansen was pas 25 toen het gepubliceerd werd. Eerder al verscheen De valkentoren, dat hij op z’n twintigste schreef. Nu de Nederlandse vertaling van Koraal… er eindelijk is (voor de Engelse is het zelfs nog even wachten, een vijftiental andere versies zijn eveneens op komst) werd hij op wereldtournee gestuurd, om te praten over een boek — een project, zeg maar — dat hij allang achter zich gelaten heeft.

Wat me intrigeert: waarom breekt hij z’n minutieuze reconstructie af om andere dan de echte, bestaande muzikanten te creëren? Het antwoord is eenvoudig. Erik Fosnes Hansen: “Er bestaan al zoveel boeken over de Titanic. Ik wilde niet de volgende in de rij worden. Zie het dus niet als een boek over de Titanic, maar als een roman waarin dat schip centraal staat. Mijn bedoeling was een allegorie te maken, een Gesamtkunstwerk, een mozaïek, waarin ik probeer een complexe epoque te reconstrueren. Dat was al ambitieus genoeg, vond ik. Ik heb er dan ook vijf jaar over gedaan om het te schrijven. Niet dat ik de hele tijd met dit boek ben bezig geweest, een mens moet uiteraard nog werken om te overleven (Fosnes Hansen schrijft voor de Noorse kwaliteitskrant Aftenposten, red.). Ik hou van schrijven, het is de research en de compositie die zoveel moeite hebben gekost. Probeer maar ’s een accuraat beeld te scheppen van Londen of Wenen rond de eeuwwisseling, daar bestaan kilometers boeken over.”

Gefaald in het leven

De journalist en de romanschrijver lopen elkaar soms voor de voeten in Erik Fosnes Hansen. Toch beschouwt hij zijn Titanic-boek vooral als het werk van een auteur. “Ik raak al mijn hele leven gefascineerd door muziek. Ik probeer ook zelf te musiceren, maar ik ben een slecht muzikant omdat mijn gedachten altijd met me op de loop gaan en ik telkens weer in concepten begin te denken. Zoals Leo Lewenhaupt in het boek, ja. Muzikanten zijn rare creaturen, ik wou absoluut iets over hen schrijven. En dan diende zich de mythe van de Titanic aan, voilà. Bovendien had nog niemand geprobeerd een roman over de Titanic te schrijven, er bestaat niet eens een film over (de film Titanic was toen nog in de maak en zou pas anderhalf jaar later in de zalen verschijnen, FVL). Ik vind dat heel bizar. Het is alsof er een goudmijn komt bloot te liggen in het midden van de hoofdstraat en iedereen er zomaar voorbij wandelt. Ik heb nu het gevoel dat ik die goudmijn opeens ontdekt heb. De Titanic is toch een van onze moderne mythes, een archetype.”

“Ik heb geprobeerd via hun biografie te verklaren waarom de muzikanten het op het einde niet nodig vonden te vluchten voor die grote vijand, de dood. Blijven spelen was voor hen een soort heroïsche geste. Zij waren geen grote virtuozen, gewoon professionals. Dit was hun finest hour.”

Hoewel ze een totaal verschillende achtergrond bezitten, hebben de zeven muzikanten ook iets gemeen: het feit dat hun ouders zeer ambitieus zijn in hun plaats. De kinderen reageren dar heftig tegen. “Typisch voor die periode”, zegt Fosnes Hansen. “De fameuze jeugdrevolte in 1968 was heus niet de eerste, het was misschien zelfs wel de laatste in zijn soort. De eerste opstand van de jeugd dateert van het einde van de negentiende eeuw, wanneer de zonen gaan rebelleren tegen hun ouders. Alles wat daarna is gekomen, was niet meer dan een vage echo van toen. Voorheen werd je advocaat, timmerman of treinconducteur van vader op zoon. Dat veranderde rond 1900. Zonen kozen plots een totaal andere richting dan hun vaders. Vaak mislukten ze ook in die keuze. De voornaamste les was dan ook: you can’t always get what you want. De muzikanten in het boek hebben gefaald in het leven, hoezeer ze er ook moeite voor deden om te slagen. Ze hebben het tenminste geprobeerd. Mijn boek is een hommage aan die vergeefse moeite.”

De vlucht voor zichzelf

“Voor elk van hen is er een ‘krak’, waarop hun leven ineens een andere richting uitgaat. Dat gebeurt bij elk van ons, mag ik hopen. Een Duitse journaliste vroeg me: ‘Hoe oud moet iemand zijn, opdat hij God kan verliezen zonder daar de rest van z’n leven hinder van te ondervinden?’ Heel interessante vraag. Dat is het uitgangspunt van Jasons verhaal (Jason is de orkestleider, red.). Hij verliest zijn ouders, daarna het geloof en vervolgens alle begrip van normen en waarden. Eigenlijk hebben we de hele twintigste eeuw door onze waarden verloren. Kijk maar naar de kinderen van vandaag: we zetten ze voor de televisie, zodat ze nog meer van hun waarden kwijtspelen.”

“Op school maken we ze wijs dat het leven niet meer is dan een grote kosmische tombola, dat alles toeval is. Niets heeft nog zin, zo lijkt het. Het probleem is: als niets nog zin heeft, waarom dan nog verder leven? Kijk, als jij morgen een discussie hebt met je hoofdredacteur, dan zegt dat uiteindelijk meer over jezelf dan over het punt van discussie en over je baas. Al mijn karakters vechten tegen hun omgeving én tegen zichzelf, ze proberen weg te lopen. Maar dat lukt natuurlijk niet, overal worden ze met zichzelf geconfronteerd. Die thuisloosheid is zo typisch voor deze eeuw.”

Stuk voor stuk verliezen de muzikanten hun resterende illusies. Orkestleider Jason Coward verliest alles wat hij aanbad (ouders en geloof) en begint zich als een gek te gedragen. Leo Lewenhaupt (alias ‘Spot’ Hauptmann) wordt door z’n ouders in de richting van een carrière als briljant violist gedreven, maar al wat hij wil is componeren, creëren, en dat lukt ‘m niet. David Bleiernstern beleeft de perfecte liefde, maar het wordt een obsessie voor hem en zijn possessief gedrag drijft ‘zijn’ Sofia in de armen van een gevierd acteur. Alexander Bjezhnikov bekent in een brief aan zijn broer dat hij een dief en een oplichter is. Een hallucinante voorspelling spookt voortdurend door het hoofd van Petronius Witt, die op jonge leeftijd van huis wegliep om marionettenspeler te worden. Georges Donner en James Reel vermeien zich met zinloze mythologische discussies, ook een vorm van vluchten. Toch blijven de muzikanten zich naïef vastklampen aan hun dromen.

Fosnes Hansen is het daarmee eens. “Dat naïeve, dat kinderlijke in hen is nodig om hun fantasie te kunnen ontwikkelen, om lief te kunnen hebben, om sympathiek en mooi te kunnen zijn. Maar hoe dan ook verlies je je illusies vroeg of laat. Je hoeft maar even door de rosse buurt van Amsterdam te wandelen om dat te zien.”

“Ook met het zinken van de Titanic zijn een boel illusies aan stukken gereten. De Titanic stond voor het geloof in het technisch kunnen van voor de Eerste Wereldoorlog, het was een symbool van onoverwinnelijkheid. Dat schip kón niet zinken. It was an ominous thing what happened. Weet je, vandaag hebben we heimwee naar die periode, een periode van grote ideeën en hoop in de toekomst. Niet dat het negatieve toekomstbeeld van Aldous Huxley en George Orwell intussen volledig is uitgekomen, maar toch leven we op ruïnes. Het is goed leven op die ruïnes, dat wel, maar het blijft een beetje schizofreen, heel melancholisch ook.”

De ramp met de Titanic heeft dan wel mythische proporties aangenomen, maar in hoeverrre is dit van wezenlijk belang geweest voor de ontwikkeling van de 20ste eeuw? Anders gezegd: zullen we over vier jaar, als we de balans opmaken van de voorbije eeuw, de Titanic, figuurlijk, naar boven halen als een mijlpaal? “Ik hoop het, dan verkoop ik meer boeken”, lacht Fosnes Hansen. “Ik moedig dat dus ten sterkste aan. Nee, serieus, ik zou het niet weten. Natuurlijk heeft er een man als Adolf Hitler rondgelopen in deze eeuw. Anderzijds mag je stellen dat we in de twintigste eeuw onze naïviteit hebben verloren. En dan zal de Titanic toch weer ter sprake komen, denk ik.”

Op het ogenblik dat het schip begint te zinken, na de aanvaring met een drijvende ijsberg, blijven de passagiers in de eersteklassecabines zich amuseren. Hen kan niks overkomen, zo lijkt het. “Ja, en dat gebeurt nog elke dag”, voegt de auteur eraan toe. “Wij houden ervan te herhalen dat we in een klasseloze samenleving leven, wat in Europa min of meer waar is. Maar de verschillen in levensstijl tussen een arbeider en een kaderlid blijven opmerkelijk. En als je gaat vergelijken tussen een landbouwer in Nigeria en een manager bij ons, is het verschil nóg aanzienlijker. Rijk en arm staan nu tegenover elkaar op wereldschaal. Dat zie je elke dag opnieuw met de voortdurende beweging van migranten.”

“De Titanic was een symbool van de klassenmaatschappij. Eerste en tweede klasse mochten elkaar ontmoeten, de derde klasse moest letterlijk beneden blijven zitten. Bij het evacueren op de reddingssloepen moesten de derdeklassepassagiers wachten op de anderen. De statistieken bewijzen dat: op twee na zijn alle vrouwen en kinderen uit eerste en tweede klasse gered. De meerderheid van de kinderen in derde klasse verdronk.”

Fin-de-siècle

Tegenwoordig is het weer in om over fin-de-siècle te praten. Crisis van het denken? Fin-de-siècle! Moedeloosheid bij de bevolking? Fin-de-siècle! Allerhande apocalyptische dreigementen? Fin-de-siècle! Het is een passe-partoutterm geworden. Fosnes Hansen vindt dat ook. “Het zit allemaal in ons hoofd. De laatste fin-de-siècle hebben we pas achteraf kunnen omschrijven, dus heeft het weinig zin vandaag al over een fin-de-siècle gevoel te spreken. Wil je Mei ’68 begrijpen, dan moet je dat vooral niet vragen aan iemand die er toen bij was, maar liefst aan een jongere die het belangrijke van het ridicule kan onderscheiden. Anders riskeer je voor iemand te zitten wiens ogen spontaan vochtig worden en wiens baard vol kwijl komt te zitten. Heel pathetisch, zoals we allemaal een beetje zijn. Aan boord van de Titanic zal niemand zich bewust geweest zijn van de grootheid van het moment, van de mythologische dimensie die het zou krijgen. Ze wilden heel gewoon zichzelf redden.”

“Weet je, een jaar nadat mijn boek in Noorwegen uitkwam, heeft men de wrakstukken van de Titanic gevonden. Heel jammer, maar ja, Amerikaanse miljonairs houd je niet tegen. Ze waren op zoek naar drie mythische dingen: de verschrikkelijke sneeuwman in Tibet, het monster van Loch Ness en het wrak van de Titanic. Miljonairs hebben de hele onderzeeërsindustrie onder de arm genomen om op zoek te gaan en helaas hebben ze ‘m nog gevonden ook. Mijn hoofdredacteur stuurde me enkele maanden nadien naar een tentoonstelling van de Titanic-voorwerpen in Oslo. Het was ontluisterend. Vijf jaar lang had ik de historiek van dat schip gereconstrueerd en opeens had ik de overblijfselen ervan in mijn handen. Er wás een schip met de naam Titanic geweest, dat was nu wel zeker. En toch had ik bij het zien van die restanten het gevoel dat het plots máár een schip was. Dat negentig jaar oude Chinese porselein is totaal oninteressant. Desondanks stonden tienduizenden mensen in rij om te komen kijken naar wat er overbleef van de mythe. Wat ze te zien kregen was wat porselein en wat verroeste scheermesjes die je in eender welke antiekwinkel ook kunt zien. Waren die artefacten van een ander schip afkomstig, niemand zou ernaar omgekeken hebben. Ach, ik begrijp het wel dat mensen de mythe van dichtbij willen bekijken. Maar voor mij is het maar goed dat het boek al geschreven was. Ik zou Koraal aan het einde van de reis nooit hebben kunnen schrijven ná de ontdekking van die wrakstukken. Ik weet het nu wel zeker: mijn boek gaat over een mythe, niet over een echt schip.”

De dagen voorafgaand aan de fatale botsing met de ijsberg ontving het schip talloze waarschuwingen van andere schepen. Maar de Titanic voer rechtdoor verder, de eigen ondergang tegemoet. “Je mag niet vergeten dat de Titanic voor die tijd revolutionaire communicatiemiddelen bezat. Iedereen probeerde dus berichten door te sturen, meestal groeten van familieleden. ‘Vergeet je sjaal niet om te doen als je op het dek wil wandelen’ en dat soort dingen. It was used for chattering. De berichten van naderend onheil gingen verloren in die massa, want er was geen prioriteit vastgesteld. De berichten stroomden één voor één binnen. Sommige waarschuwingen bereikten de kapitein, andere niet.”

“Kijk naar vandaag: ook nu gebruiken we de communicatiemiddelen niet optimaal. Men gebruikt de gsm om even naar huis te bellen en te zeggen dat men in de auto stapt, even later om mee te delen dat men onderweg is, en nog wat later om te vertellen dat men op twee straten van huis is. Ik heb dat met m’n eigen ogen gezien, mannen die hun kantoor verlaten en hun vrouw bellen: ‘I’m going home, darling.’ ‘Yes, I’m at home and I’m making dinner, I’ll see you.’ Dat een hartchirurg een mobiele telefoon nodig heeft, begrijp ik, maar waarom het ding gebruiken om te babbelen, babbelen, babbelen… over niets?”

“Ik zit dezer dagen regelmatig op een vliegveld en dan zie je al die gewichtig doende heren met hun witte hemd en hun das driftig telefoneren. En het rare is: de echt belangrijke mensen hebben dat niet eens nodig, die hebben anderen die die telefoontjes voor hen doen. Zie je in een executive lounge iemand zitten zonder das en in jeans, dan kan je er donder op zeggen dat hij de rijkste van de bende is. (lacht) Die leest rustig een boek.”

“Al dat getelefoneer hebben we nodig om duidelijk te maken dat we bestáán. Dat wordt trouwens steeds moeilijker. Daarom kies ik zo’n klassieke vorm voor mijn roman. Ik vind dat het vertellen van verhalen veel te ernstig is om het over te laten aan de televisie of aan Barbara Cartland-achtige schrijvers. Storytelling is a very basic thing. De tragedie is dat het langzamerhand verdwijnt. De roman is dood, zegt men dan. Waarom verkoop ik dan honderdduizenden exemplaren van mijn dode roman?”

“Er bestaat nu niet alleen zoiets als political correctness, maar er is ook artistical correctness. Hoe minder je begrijpt van een boek, hoe artistieker het is. Mijn genre van literatuur is een protest tegen dat elitaire gedoe, dat uiteindelijk niks met kunst te maken heeft. Ik hou er ook niet van passages uit mijn boek te verklaren. Ik hou het liever ambigu. Dat zal je wel gemerkt hebben tijdens dit interview. Als je mij zou vragen waarom ik dit boek heb geschreven, zou ik het in feite opnieuw moeten schrijven. Een roman is een holistisch model. Heb je een goed advies voor de mensheid, dan hoef je dat niet in een roman te verpakken, daar zijn andere middelen voor. Bovendien ben ik het een beetje beu om te praten over een boek dat vijf jaar oud is, mentaal sta ik al veel verder. Laat de lezers maar interpreteren.”