65 jaren op de teller, 41 jaar ervaring in de journalistiek. De 29 dagen die februari dit jaar telt, keer ik even terug in de tijd met journalistieke bijdragen van mijn hand. Werk voor radio of televisie komt helaas niet aan bod. Niet chronologisch, maar kriskras grasduinend door wat met enige zin voor overdrijving een journalistiek oeuvre zou kunnen genoemd worden. Vandaag bijdrage 16.

Ik vermeldde eerder al mijn prettige samenwerking met collega Geert De Vriese. In 2018 schreven we samen Mei ’68. 31 dagen die ons leven veranderden?, precies vijftig jaar na dat iconische moment. Geert maakte een dag-na-dag reconstructie, ik interviewde 31 bekende figuren die Mei ’68 bewust en actief hebben meegemaakt. Pardon, ik interviewde er 30 (plus nog enkele historici), omdat Daniel Cohn-Bendit nooit reageerde op mijn verzoek hem te spreken. Ook Paul Goossens was aanvankelijk niet bereid om te praten. In zijn woorden omdat hij die ‘oudstrijdersverhalen’ beu was. Pas bij het vierde of vijfde telefoongesprek hapte hij, zeer tegen zijn zin, toe. We ontmoetten elkaar in Grand Café Paon Royal in het Antwerpse Centraal Station. Nadat ik hem de tekst ter nalezing bezorgde, ontving ik een e-mail van hem: “Ik heb geen correcties bij de tekst. Je hebt perfect uitgeschreven wat ik formuleerde. Vakwerk! Overigens, was het een prettige en boeiende ontmoeting. Warme groet, Paul.” U zult begrijpen dat ik die woorden koester. En hier volgt dus die ‘perfect uitgeschreven’ weergave van ons gesprek.

***

‘Als het echt om de knikkers ging, speelden wij niet mee’

Paul Goossens (25, student)

***

“De aanleiding van protest is vaak banaal”, zegt Paul Goossens. “Een agitator gaat op zoek naar argumenten waar hij voldoende volk kan achter verzamelen. In Leuven werd het ons door de bisschoppen in de schoot geworpen, dat was een cadeau.”

Zowel in mei 1966 als in januari 1968 beleefden de Leuvense studenten semirevolutionaire hoogdagen, telkens na ondoordachte, arrogante teksten van de Belgische bisschoppen, die niet wilden weten van de overheveling van de Franstalige afdeling van de Leuvense universiteit naar Waals grondgebied. ‘Leuven Vlaams!’ werd de strijdkreet.

Niet voor Paul Goossens, want die zag toen al het ruimere plaatje. In een Panorama-reportage van 24 april 1968 hekelde hij de universiteiten als leveranciers van braaf, hooggeschoold personeel. “Het is in deze situatie dat zich op dit ogenblik het probleem van de crisis van de universiteiten stelt. Het zijn de monopolies, het zijn de grote ondernemingen, het is de economische macht die knowledge vraagt, omdat het business is. Daar vraagt men gevorderde arbeidskrachten die volgzaam zijn en die zeer bekwame techniekers zijn. Afhankelijke mensen die bekwame radertjes zijn in het systeem. En het is deze omvorming die wij op dit ogenblik in West-Europa meemaken en die de crisis van de universiteit voor een groot gedeelte tot gevolg heeft.”

Volgde een verwijzing naar de Free Speech Movement op Berkeley, “waarmee men reageerde tegen de mastodont-universiteiten, waar de student verlaagd was tot een nummer in het ganse radersysteempje, waar ie als persoon niet aan z’n trekken kon komen. Dat was de initiële reactie. Nadien is er dan bij gekomen: een reactie tegen de ganse Amerikaanse consumptiemaatschappij. Maar dit is niet uitgewaaid. Nu in Europa – in Berlijn, Amsterdam, Milaan, Rome, Frankrijk en ook al België – is de reactie niet zozeer psychologisch, maar wel tegen een ganse maatschappij. Er is in grote trekken een gemeenschappelijke visie, een gemeenschappelijke kritiek tegen deze welvaartsmaatschappij, die wij zeer kritisch willen bekijken en waar we niet alleen bij kritisch bekijken blijven, maar waar wij ook voor het engagement opteren om deze maatschappij te veranderen. (…) Als student aan de universiteit worden we op dit ogenblik opgeleid tot zeer bekwame technocraten, mensen die perfect weten wat ze moeten doen en hun job kennen, die technisch op de hoogte zijn. De geneesheer die niet weet dat geneeskunde in de eerste plaats een sociaal beroep is. De economist die niet weet dat hij een kapitalistische economie gaat perfectioneren waar het imperialisme bij hoort. Tegen deze opleiding reageren wij. En tegen een maatschappij waar de economische en sociale macht in de handen van een kleine groep mensen te liggen komt. Waar geen enkele controle meer bestaat hoe zij dat juist beslissen. Waar we wel weten wat de rationaliteit van het ganse systeem is: namelijk de winst zo groot mogelijk trachten te vermeerderen. Dat heeft gevolgen op het politieke, parlementaire vlak: het brengt de ganse democratie in gevaar en verlaagt heel deze wereld tot een plat materialisme om zoveel mogelijk te consumeren op alle domeinen, tot in de cultuur toe.”

***

Alvorens hij op het voorplan trad in Leuven, zat Goossens twee jaar lang op het seminarie. “Priesteropleiding is een groot woord. Ik was maatschappelijk bewogen, idealistisch, en omdat ik niet beter wist, ging ik dan maar die richting uit. Of ging ik daar eens ‘kijken’, laat me het zo stellen. In feite is dat een vorm van indoctrinatie: het milieu waarin je opgroeit, de katholieke zuil waar je automatisch toe behoort, de school waar je naartoe gaat, het gebrek aan andere horizonten. Zoals een leger is een seminarie iets waar je heel veel reglementen hebt. Het minste wat je doet, loopt de boel in het honderd. Er was niet veel nodig om de zaak wat te ontregelen. Opeens doken de grote vragen op. Zoals: ‘Bestaat God?’ Op dat vlak spoorde ik niet met het orthodoxe gedachtegoed. Hoe langer ik daar zat, hoe anti-autoritairder ik werd. Er was ook de tijdsgeest. Niet alles werd zomaar aanvaard. Bij mij was dat nogal uitgesproken aanwezig. Tot ik buitenvloog. Ik was sowieso niet van plan om verder te gaan, maar voor ik het zelf geformuleerd had, hadden zij dat al voor mij gedaan.”

In 1963 trok hij naar de universiteit van Namen. “Bij mij thuis, in Mechelen, vertrouwden ze het niet zo goed dat ik naar de unief zou gaan. Ze dachten dat het weleens uit de hand zou kunnen lopen, als ik op kot ging. Ik heb ze kunnen overtuigen door te zeggen dat ik mijn Frans zou verbeteren, zo mocht ik toch gaan. Namen was leerrijk voor mij omdat je daar geen objectieve doorsnede van de samenleving had. Daar zat echt alleen de upper class. Een pak Vlamingen ook, allemaal afkomstig uit wat ‘de betere burgerij’ werd genoemd. De happy few. Het studentenleven was daar heel traditioneel, dat sprak me niet aan. In de zomer van ’65 ben ik dan maar naar Leuven gegaan.”

***

“Ik kwam in Leuven toe toen de overhevelingskwestie al geformuleerd was. Het hele politieke studentenleven draaide daarrond. Een aantal Naamse medestudenten die mee de overstap hadden gemaakt, voelde zich daar zeer verwant mee. Ik niet. Ik zat op een kot waar ik de enige Nederlandstalige was. De rest waren Spanjaarden en Latijns-Amerikanen. Een behoorlijk revolutionair gezelschap. Een van de oud-studenten van Leuven was de Colombiaanse paster Camilo Torres, die eerst lesgaf aan de universiteit van Bogotá en daarna in de guerrilla was gegaan. Toen de Colombianen op ons kot hoorden dat hij was doodgeschoten, was dat wekenlang thema van discussie. Er zaten ook Bolivianen, een van hen is later nog president van zijn land geworden. En nog wat Spanjaarden, allemaal tegenstanders van Franco. Zoals Felipe González, de latere secretaris-generaal van de socialistische partij en premier van Spanje. Ik vermoed dat die af en toe wel naar de les zal gegaan zijn, maar meestal pendelde die tussen Leuven, Parijs en Spanje, waar hij illegaal verklaard was. Dat was mijn biotoop van dat moment.”

“Dit lag nogal ver af van de overhevelingsproblematiek, een thema dat mij niet echt kon boeien. Tot het mandement van de bisschoppen er kwam, op 13 mei 1966, gesteld in offensieve, autoritaire termen. Twee dagen later was er op zondagavond een spontane samenkomst op de Grote Markt in Leuven. De officiële studentenleiders, waar ik niet toe behoorde, zaten in vergadering bijeen om hun standpunt te bepalen. Met tweeduizend stonden we aan de pui van het stadhuis en daar moest iets gezegd worden. Toen heb ik zonder enige dekking van de officiële studentenleiders het woord genomen: ‘Morgen, algemene staking. De katholieke universiteit behoort tot het verleden, het wordt een pluralistische. En het academiejaar is nú gedaan!’ Dat was uit de losse pols. Het merkwaardige was dat er ’s anderendaags inderdaad een algemene staking begon en dat twee dagen later het academiejaar afgesloten werd. Zo werd ik wel gedwongen om mij ervoor te interesseren, omdat ik plots een rol speelde. Dat moment heeft mijn leven veranderd. Ik had dat niet moeten doen…” Hij lacht. “Dat was niet doordacht, neen, met niemand doorgesproken. Stel je voor: een eerstejaars die zomaar eventjes een algemene staking aankondigt en het academiejaar afsluit! Had dat geen gevolgen gehad, dan had er niemand nog over mij gesproken. Maar het marcheerde, tot mijn eigen verbazing. Men kende mij niet, maar een paar uur later hadden ze mij geïdentificeerd en kreeg ik de raad om onder te duiken, ze wilden me meteen van de universiteit sturen. Omdat er zo al genoeg ambras was, hebben ze dat uiteindelijk niet aangedurfd.”

***

Praten over die periode doet hij met lichte tegenzin. Oudstrijdersverhalen, noemt hij het. En die heeft hij al genoeg verteld en gehoord. Toen BRT-journalist Walter Zinzen hem in oktober 1975 opzocht voor een Panorama-reportage zei Goossens, op dat ogenblik economisch redacteur bij De Standaard, onder meer dit: “Vroeger zat ik helemaal in het engagement, in de actie. Dat is nu niet meer waar. Je mag gerust zeggen dat ik op zeker moment heb afgehaakt en een toeschouwer ben geworden. Voor mij is dat een heel moeilijke zaak geweest. Ik geloof dat ik gedurende mijn studententijd in zekere zin misvormd geweest ben, in die zin dat ik te veel als individu aan politiek gedaan heb: te veel het individuele politieke spelletje gespeeld en te weinig in groep leren werken. Ik geloof dat dat een invloed heeft gehad op mijn mentaliteit en dat het tot gevolg heeft gehad dat ik het geduld ben gaan missen om politieke veranderingen op lange termijn te kunnen plannen. Het is in zekere zin een vorm van capitulatie.”

Waarop de commentaarstem van Zinzen: “De meeste studenten van 1975 lijken overigens geheel onverschillig voor welke actie dan ook.” Repliek van Goossens: “Nu zien we dat in het studentenmilieu de rechtse tendens opnieuw veld wint. Meer zelfs: groepen die hun ideologie direct putten uit fascistische theorieën krijgen opnieuw een kans. Dat vind ik bijzonder gevaarlijk. (…) Ik geloof dat de stilte aan onze universiteiten heel snel zou kunnen omslaan. We hebben hetzelfde gezien. Niemand had Mei ’68 voorspeld en plots was het daar.”

“In diezelfde uitzending heb ik ook gezegd dat ik zou bewijzen dat ik niet ingekapseld ben in het systeem. Daarvoor hebben ze me nog op het matje geroepen bij De Standaard.”

***

“De bijdrage van Mei ’68 aan de samenleving is dat het plots energie vrijmaakte bij mensen. Om de dingen zelf aan te pakken. Om in te gaan tegen het dictaat van boven. Er kwam altijd een emancipatorische invulling bij te pas, maar veel meer was het ook niet. Wij hebben geen revolutie gemaakt en wij hebben geen standbeelden gekregen, omdat wij niet zoveel hebben gedaan. Het was een momentopname. We hebben iets in beweging gezet, meer niet.”

Die beweging bleeft niet beperkt tot Leuven of tot de universitaire wereld. Ook scholieren kwamen op straat. Nooit gezien in het brave Vlaanderen. “Niemand is zich er nog goed van bewust hoeveel volk er toen uit die scholen is getrokken om zich af te reageren en het soort vrijheid te beleven waar ze tot dan alleen van konden dromen. Tientallen en tientallen scholen in het vrije- en het officieel onderwijs deden mee. Er waren momenten dat ik heel Vlaanderen mocht afreizen om speeches te gaan geven. Wat daar gezegd werd, viel niet op een koude steen. Er werden vragen gesteld, eisen geformuleerd voor de hervorming van het schoolreglement, dat soort dingen. Dat ging veel verder dan ‘Leuven Vlaams!’. Alles in België of in Vlaanderen heeft wel ergens een communautaire dimensie, dus dat speelde altijd mee, maar onmiddellijk in de foulée daarvan had je vragen als ‘Maar, hoe zit dat híer?’, ‘Welke inspraak hebben wíj?’ en ‘Hoe verhoudt onze school zich tot de samenleving?’”

“Als ’68 een mythe is geworden, zit je als studentenleider mee in dat verhaal, omdat je nu eenmaal een rol hebt gespeeld. We zijn een deel van de mythe geworden. Het borrelde overal tegelijk in die dagen. Een soort ‘Westerse Lente’, of hoe je het ook wilt noemen. In eigen land zijn we er toch maar in geslaagd om een regering te doen vallen. Als in januari 1968 niet het tweede grote kabaal was uitgebroken in Leuven, waren ze nog twintig jaar bezig geweest met de overheveling. Het is maar dankzij ons verzet, dat Jan Verroken zijn moedige daad gesteld heeft in het parlement. We hebben daar echt wel naartoe gewerkt. Er werd gepokerd, door hen en door ons. We wisten dat er een expansieplan was. Daar ontstond binnen de Studenten Vakbeweging discussie over, ruzie zelfs. De hardliners zoals Ludo Martens zeiden me: ‘Goossens, vergeet dat! Ge hebt uw plezier gehad in ’66, dat komt niet meer terug.’ De uitspraak ‘L’histoire ne se répète jamais’ werd daar gebruikt. Zij geloofden daar niet in. Wij wilden het tegendeel bewijzen. Met dat in het achterhoofd zijn er die dagen nogal forse dingen gebeurd, ja. Het smijten met het meubilair van het rectoraat, dat was niet zo spontaan als dat we toen beweerden.”

***

Opvallend: uit de Studenten Vakbeweging zijn grosso modo twee stromingen voortgevloeid, Amadezen (Ludo Martens, Kris Merckx, Herwig Lerouge) en journalisten (Paul Goossens, Walter De Bock, Henry Coenjaerts). “Men zei weleens dat journalistiek de voortzetting van de contestatie was met andere middelen. Ik denk dat ik zelf ook met die instelling de journalistiek ben ingestapt. In feite stond Amada haaks op ’68. In oorsprong waren wij anti-autoritair. Dat was het bindmiddel. Je kunt niet zeggen dat Amada op basis van de meesters die zij omarmden en de ideologie die zij volgden, een anti-autoritaire beweging was. Integendeel.”

“Als je nu zou vragen wat er overblijft van Mei ’68, zou je kunnen stellen dat het meest zichtbare de PVDA is. Terwijl dat in feite een negatie van ’68 is. Doctrinair, het niet willen zien van dictatoriale ontsporingen en die als een middel aanvaarden dat het doel heiligt. Dictatuur van het proletariaat werd vaak dictatuur van één enkel individu. Dat model van 1917 dat later door Mao Zedong werd aangepast, werd op verbijsterende wijze overgenomen. Aan de ene kant heb ik grote bewondering voor hun engagement, aan de andere kant denk ik: wat een tragische vergissing. Zoals ook het gebruik van geweld door de Baader Meinhoffgroep een tragische vergissing was. Ook wij hebben nog gediscussieerd over het gebruik van geweld. ‘Dat pacifistisch verzet, tot wat leidt dat?’ vroegen we ons af. Je bent jong, de guerrillastrijders waren de helden van die tijd, je zag dingen gebeuren in andere landen… We hebben daar een paar keer over gesproken, maar langs Nederlandstalige kant waren wij vrij eensgezind: ‘Daar beginnen we niet mee.’ Dat er ruiten sneuvelden tijdens een betoging, dat moest kunnen. Maar gericht geweld: neen. We hebben vaak genoeg VMO’ers uit betogingen proberen weg te houden, want dat was een bende schorremorrie die onmiddellijk op de vuist ging. We hadden daar overleg over met de Vlaamse Beweging, maar die vonden vooral dat we de strijd ‘zuiver’ moesten houden, wat zoveel betekende als: praat niet over democratisering, over arbeiders, over vrouwen of over seks. Maar als je hen vroeg om die fasco’s uit de betogingen te houden, zeiden ze dat dat folklore was. Wat een akelige samenklitterij: dáár ben ik genezen van het nationalisme.”

***

“’68 is een mythe geworden. Die mythevorming is niet gebeurd door de activisten van toen, maar hoofdzakelijk door de tegenstanders, die zowel uit linkse als uit rechtse hoek kwamen. Pier Paolo Pasolini, een begenadigd kunstenaar, lid van de Italiaanse communistische partij, schreef: ‘’68 heeft een genocide op de Italiaanse zeden gepleegd.’ Een zware beschuldiging. Je moet dichter zijn om dat zo te formuleren. Régis Debray, linkse Franse filosoof, die al in 1961 in Cuba had gezeten, er had deelgenomen aan de alfabetiseringscampagnes, aan de unief lesgaf onder Castro en in de guerrilla Guevara had opgezocht, en die daarna naar Chili was gegaan tot Pinochet er aan de macht kwam, had zich tot doel gesteld om de hele Mei ’68-beweging onderuit te halen. Dat was een obsessie voor hem. Een briljant auteur, die schitterende teksten schreef, maar dat waren wel pamfletten tegen de studentenbeweging. Zijn stelling was: ‘De 68’ers hebben, ook al waren ze zich er niet van bewust, het Amerikaanse Frankrijk waar de liberalen van droomden gerealiseerd.’ Volgens hem hadden de studentenleiders de Franse samenleving klaargemaakt voor de American way of life. En en passant zouden ze de socialistische en communistische partij verbeurdverklaard hebben. De impact die Pasolini en Debray aan Mei ’68 toeschrijven: ik zie het niet.”

Debray verwoordde zijn afkeer, want dat was het, in 1987 als volgt. “De paradox van Mei ’68 is dat het eruit zag als een revolutie, maar ik geloof dat het fundamenteel een contrarevolutie was. Om te beginnen van het individualisme tegen de collectieve waarden. Van het hedonisme, het individueel plezier, tegen de waarden van opoffering en zelfverloochening die het politieke militantisme tot nu toe eigen zijn. Kijk naar wat er geworden is van de Mei ’68’ers: ze zijn bijna allemaal rechts nu.”

Opnieuw Goossens: “Dat discours is overgenomen door de rechterzijde met als burlesk orgelpunt Sarkozy, die op zijn laatste meeting voor de presidentsverkiezingen van 2007, die hij zou winnen, riep: ‘Deze verkiezing gaat erover om eindelijk af te rekenen met ’68.’ En dan volgde een opsomming van wat wij allemaal misdaan hadden. Als je zoiets zegt veertig jaar na de gebeurtenissen, dan ben je tegen een mythe aan het vechten. Kun je je voorstellen dat politici in 2048 tijdens een verkiezingscampagne zullen uithalen naar de verantwoordelijken voor de financiële crisis van 2008? Men ging in overdrive. Veel neoconservatieven noemen ’68 — en bij uitbreiding de sixties — het begin van alle ellende. Dan krijg je types als Thierry Baudet die uithalen naar ’68 omdat het de natiestaat onderuit zou hebben gehaald en een multicultureel Europa hebben bevorderd. Wat weet zo’n man van Mei ’68, hij heeft het niet eens meegemaakt (de Nederlandse conservatieve politicus Thierry Baudet werd geboren in 1983; gdv&fvl)?”

***

“De nieuwe rechterzijde vindt in ’68 een boeiende vijand. Conservatief Amerika is in 1989, na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie, vol beginnen in te gaan tegen de sixties. Toen de Russen niet meer geloofwaardig waren als vijand, doemde het spookbeeld ’68 op. Na 11 september 2001 zou je toch mogen veronderstellen, dat er zich een nieuwe vijand aandiende: de politieke islam en terreur. Toch verdween ’68 niet van de politieke radar. Hoe dat komt? Volgens mij zijn vele conservatieven tégen de Verlichting. Professor De Dijn, de vader van het conservatisme in Vlaanderen, zegt zelf dat het conservatisme een reactie is op de Verlichting en dat heel wat conservatieven visceraal tegen die Verlichting zijn. Lees er Edmund Burke op na, de filosoof waar de burgemeester van Antwerpen zo mee dweept: die is visceraal tegen de Verlichting. Niet alleen tegen de Franse Revolutie, maar tegen alle Verlichtingsideeën, zoals de emancipatie van het individu. Sinds 2001 mag dat echter niet meer geformuleerd worden, vanwege de moslim. Veel rechtsen zijn vrienden van homoseksuelen geworden. Ze zijn een vorm van Verlichting gaan adoreren om er de moslim mee te kunnen confronteren. ’68 zien zij nu als een vorm van kritiek op de Verlichtingstraditie. En zo worden wij, 68’ers, in stand gehouden en wil dat jaar maar niet uitdoven. Wat voor mij alleen maar betekent dat we wel degelijk invloed hebben gehad op de Verlichtingsemancipatie.”

Heeft Mei ’68 misschien wel voor een verrechtsing van de samenleving gezorgd, zoals Willy Claes eerder in dit boek beweerde? “Claes blijft verbazen… Mag ik Louis Tobback citeren, in een interview met Het Laatste Nieuws uit 2008? ‘Heel mijn leven speelde zich af in Leuven en toch is Mei ’68 compleet aan mij voorbijgegaan. Dat had te maken met de verzuiling. Ik herinner me niet één partijbureau waarop er daarover is gesproken. Mei ’68 was een probleem van de kaloten.’ Omdat Mei ’68 begonnen was aan de katholieke universiteit en omdat de sociaal-democratie en de vrijzinnigheid er niets mee te maken wilden hebben — de Schoolstrijd lag nog niet zó lang achter ons —, interesseerde hen dat niet. Zij waren allergisch voor de studentenbeweging. Er was toen al zo’n rigiditeit en starheid, een specifiek selectiemechanisme van hun politiek personeel dat vloekte met alles waar ’68 voor stond. Zij zochten tiepen die ze in hun macht konden houden. Er was een onmogelijkheid om met ons een gesprek te beginnen, vanwege de verzuiling — katholiek territoir! — en de dynamiek en de logica die bij ons zaten. Tragisch!”

“In Frankrijk had je ook zo’n anti-partijtendens, met name ten opzichte van de communistische partij. Al die oude knarren, met hun regeltjes en hun partijgedoe, zo vonden de studenten. Ook hier. Die samenwerking was onmogelijk, de melk kon alleen maar kabbelen. We hadden wel contacten met enkele individuen, maar die moesten bijna ondergronds gaan om met ons te praten. Dat mocht niet geweten zijn binnen de partij.”

***

“Soms zegt iemand: ‘’68 ligt aan de basis van de seksuele revolutie.’ Ik vind van niet. Dat was de pil, die je kon kopen als je de juiste adressen kende. In Nanterre waren er wat rellen over het seksleven, voornamelijk omdat mannelijke studenten niet op kot mochten bij vrouwelijke. In Leuven had je het seksnummer van Ons Leven van Ludo Martens, maar dat opende geen debat over de machocultuur of vrouwenrechten: dat mondde altijd uit in de klassieke, anti-autoritaire dynamiek. Zo emancipatorisch was ’68 niet op gendervlak. Men genoot van een zekere vrijheid en gooide de katholieke ethiek overboord, maar vergeet niet dat 1968 ook het jaar is van de reactionaire pauselijke encycliek Humanae Vitae. Linkse én rechtse studenten zetten zich daartegen af. Grensoverschrijdend gedrag zágen wij niet, dat bestond niet voor ons. Alle studentenleiders waren venten, er stonden geen vrouwen op het podium.”

“Als je vraagt wat er overblijft van Mei ’68, moet je de wereld van toen en die van nu naast elkaar zetten. De grote thema’s waar vandaag regeringen over vallen en waar populisten rijk mee worden, zijn allemaal kwesties die toen niet bestonden. Digitalisering, massamigratie, de diverse samenleving, opwarming van de planeet… Dat bestond toen niet, of we zagen het niet. De acute vragen waarop deze tijd een antwoord moet geven, zijn grondig verschillend met de wereld waarin wij leefden. Een wereld van Koude Oorlog, van in blokken denken, dat is er nu niet, of toch veel minder. Toen moest je als politicus tegen alles wat hamer en sikkel was zijn. Dictators werden schaamteloos opgevrijd, zolang ze maar anti-Moskou waren. Mobutu was onze vriend, de Griekse kolonels werden gedoogd omdat Griekenland lid was van de NAVO. Je zou voor minder links worden.”

“Mei ’68 krijgt een dimensie die het nooit heeft gehad. Als we de anti’s mogen geloven, waren Derrida, Foucault en andere Franse filosofen onze goeroes. Quod non. Die hadden geen enkele impact op ons op het moment zelf. In Frankrijk ook nauwelijks. Zoveel profeten hadden wij niet. Noch in de States, noch in Duitsland, noch in Nederland, noch in Italië waren het de linkse filosofen die ons vertelden wat we moesten doen. Die leefden in de marge en die werden vooral achteraf in de pers opgetild tot symbolen. Dan las je termen als ‘deconstructivisme’, dingen waar wij het niet over hadden. Er was geen pensée soixante-huit. Er was een reeks reflexen en impulsen: anti-autoritair, tegen nationalisme, pro-Europees. Maar dat was geen regeerprogramma. Het leek wel of iedereen met iedereen overal samenzat, terwijl het om tijdelijke bondgenootschappen ging. In Leuven waren we tegen de bisschoppen en bepaalde vormen van autoriteit, maar de volgende stap — ‘Gaan we ons organiseren met de arbeidersklasse?’ — leidde tot grote interne discussies over het maatschappijmodel. Dan was het opeens iedereen tégen iedereen. Er was geen evangelie van ’68, dat was geen orthodoxe beweging. Wie dat denkt, creëert een karikatuur.”

***

“Ach, iedereen neemt weleens beslissingen die niet altijd even doordacht en rationeel zijn. Beslissingen waarvan je voelt: ik móet dat doen. Ik kon niet anders dan daaraan meedoen. En ik vond en vind nog altijd dat dit een zinvol engagement is geweest. Het heeft mijn kijk op de wereld veranderd, zoiets leer je niet in de cursuslokalen. Ik heb bij manier van spreken meer in de contestatie geleerd dan aan de universiteit.”

“Wat ik bijvoorbeeld heb geleerd, is dat geen enkele verworvenheid definitief is. Iedere generatie wordt met nieuwe uitdagingen geconfronteerd en moet bepalen wat ze wel aanvaard en wat niet. Democratie en emancipatie zijn nooit definitief, kunnen altijd teruggedraaid worden. Die waakzaamheid hebben we met ’68 meegekregen en die zal nog wel bestaan. Maar wij hebben geen definitieve dingen gedaan. De Franse Revolutie was iets definitiefs, van de Russische Revolutie dachten ze dat aanvankelijk ook, maar de studentenrevolutie was zeker niets definitiefs. We hebben nergens de macht veroverd. We hebben de culturele hegemonie niet doorbroken. We hebben nooit politieke of financiële beslissingen kunnen nemen. Toen de devaluatie van de Belgische frank werd beslist, stonden de 68’ers aan de zijlijn. De deregulering? Niets in de pap te brokken. We hadden hooguit invloed op het ‘tragere’ werk: de vrouwenbeweging, de ecologische beweging, de vredesbeweging. Maar als het echt om de knikkers ging, dan speelden wij niet mee.”

“Het was plezant, we hebben ons goed geamuseerd, maar er is geen enkele reden om euforisch te zijn. We hebben niet zoveel stenen definitief verlegd en enige bescheidenheid is op zijn plaats. Waar we het trouwens dikwijls lastig mee hebben.”