65 jaren op de teller, 41 jaar ervaring in de journalistiek. De 29 dagen die februari dit jaar telt, keer ik even terug in de tijd met journalistieke bijdragen van mijn hand. Werk voor radio of televisie komt helaas niet aan bod. Niet chronologisch, maar kriskras grasduinend door wat met enige zin voor overdrijving een journalistiek oeuvre zou kunnen genoemd worden. Vandaag bijdrage 13.
Ik heb vijf boeken geschreven samen met Geert De Vriese. Ik kende Geert als eindredacteur van TV-Ekspres, waarvoor ik halfweg de jaren 90 een tijdje heb geschreven, en haalde hem later, toen ik zelf hoofdredacteur van de sportredactie van de VRT-televisie was, binnen als chef sport voor Het Journaal. Geert is heel direct in zijn communicatie en toch ook bijzonder discreet, twee positieve en helaas ook nogal zeldzame eigenschappen, zeker in combinatie met elkaar. Na onze gemeenschappelijke VRT-periode verloren we elkaar een beetje uit het oog, tot Geert me in 2015 contacteerde met een voorstel voor een gezamenlijk boek over de Rode Duivels in de periode 1975-1980, kort samen te vatten als ‘from zeroes to heroes’. Dat zag ik wel zitten. We bleken een complementair duo te zijn: Geert is de man van de archieven, geen op het eerste gezicht pietluttig maar achteraf zeer relevant detail ontgaat hem. Bovendien heeft hij een begenadigde pen, je hoort zo de stem van de verteller. Hij doet echter niet graag interviews, ik wel. Op die manier vulden we elkaars sterke punten aan. Dat resulteerde niet alleen in een handvol boeken (over de Rode Duivels, zoals reeds gemeld, over de brand in de Innovation, over Mei ’68, over de eerste muziekfestivals in ons land, over de BRT Top 30), maar ook in bijdragen voor andere media, onder meer in het maandblad Eos Wetenschap. In het septembernummer van 2020 schreven we een bijdrage over onze ‘witte universiteiten’.
***
Onze universiteiten leveren witte producten af
***
De westerse machtsstructuren kleuren nog altijd wit. Volgens velen té wit. Dat geldt ook voor de Vlaamse universiteiten en bijgevolg ook voor onze wetenschap. Wordt dat in de toekomst anders? En hoe werken we daaraan?
“Als je een foto bekijkt van de raad van bestuur van een Amerikaanse Ivy League-universiteit zie je een heel diverse groep mensen”, opent Orhan Agirdag, onderwijssocioloog aan de KU Leuven. “Hier bij ons staan er alleen witte mensen op. Om te beginnen zou het bestuur van onze universiteiten al een betere weerspiegeling van de samenleving moeten vormen.”
Amerika als het goede voorbeeld? Nochtans gingen meer dan vijfduizend Amerikaanse wetenschappers na de gewelddadige dood van George Floyd in staking om te protesteren tegen racisme en discriminatie in hun land, maar ook in hun directe omgeving. Hashtag Strike4BlackLives. En uiteraard: #BlackLivesMatter. Maar Agirdag heeft ongetwijfeld een punt: bestuurders en lesgevers zijn aan onze universiteiten bijna zonder uitzondering wit, of blank zo u wilt. Dat was al zo in het verdere verleden, zij het dat het toen alleen maar om witte mánnen ging. Díe emancipatiegolf werpt stilaan wel enige vruchten af.
Geen cijfers
Officieel weten we het niet. Mógen we het niet weten. De verstrengde privacywetgeving bepaalt dat universiteiten niet meer mogen vragen wat de achtergrond is van hun sollicitanten. Of die Belg zijn met ook nog de Marokkaanse of Turkse nationaliteit, kom je dus niet meer te weten, hooguit kan je dat afleiden uit hun naam of geboorteplek. Of wanneer ze dat zelf benadrukken. Konden kranten acht jaar geleden nog melden dat er amper vier professoren met een migratieachtergrond waren aan de Vlaamse universiteiten, dan moet de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) het antwoord nu schuldig blijven. Je kunt het wel zíen: in het auditorium ‘verkleurt’ de studentengemeenschap langzaam maar zeker, op het verhoogje vooraan nauwelijks.
“Op het vlak van het doorbreken van de klassieke witte gezichten in de auditoria scoren we goed”, stelt Luc Sels, rector van de KU Leuven. “Onze internationale staf is zeer divers, met lesgevers uit verscheidene landen en continenten, van China, India of Iran tot Turkije en Vietnam. Al geef ik toe dat Afrikaanse landen, op een paar Noord-Afrikanen na, nagenoeg afwezig zijn. Ongeveer 50 procent van de doctoraatsstudenten en 60 procent van de postdoctorale medewerkers zijn niet-Belgen. Van de bijna 13.000 internationale studenten is de helft niet-Europees. Het beeld van de witte KU Leuven klopt dus niet. Wij tonen geen enkele vooringenomenheid, we rekruteren de beste talenten. 30 procent van de nieuwe studenten heeft ofwel een migratieachtergrond, ofwel een beurs, ofwel zijn het pioniers, van wie niemand uit de familie voordien naar de universiteit is gegaan. Dat is al heel wat, maar ik geef toe dat onze studentenpopulatie nog geen correcte afspiegeling is van de Belgische samenleving en dat dit nog veel meer geldt voor de professoren.”
“We waren de eerste universiteit die een actief beleid invoerde om allerhande discriminaties op te sporen en te stoppen”, benadrukt rector Caroline Pauwels van de VUB. “Minder dan de helft van de VUB-generatiestudenten heeft een Belgische achtergrond (46,9%), minder dan de helft komt uit een eentalig Nederlandstalig gezinsmilieu (43,6%). Wanneer je naar de studenten kijkt, is de VUB een correcte afspiegeling van de samenleving en Brussel in het bijzonder. Het docentenkorps is dat veel minder. En daar gaat het natuurlijk om: maken dat studenten met Afrikaanse wortels zich herkennen in hun docenten en zo de boodschap krijgen dat een wetenschappelijke carrière ook in hún bereik ligt. De volgende, belangrijke fase in de democratisering van ons onderwijs — na de inclusie van vrouwen en socio-economisch zwakkere groepen — is dan ook diversifiëring. Ik voerde recent een reeks gesprekken met studenten, onderzoekers en medewerkers over racisme. Zoals Gandhi instrueerde: alles wat je voor mij doet, maar niet met mij, doe je tegen mij. Het traject naar inclusiviteit doen we trouwens in een internationale samenwerking met verschillende universiteiten waarbij we nadenken over de universiteit van de toekomst, Eutopia, en die is uiteraard inclusief.”
Genderspits
“Met meer kleur in de aula stopt het niet: ook onze curricula moeten meer divers worden in termen van leerinhouden, bibliografieën en perspectieven die ze aanreiken”, gaat Pauwels verder. “Recente studies tonen aan dat universitaire opleidingen een eurocentrisch perspectief op de wereld bieden, wat een negatieve impact heeft op het zelfbeeld van studenten die behoren tot etnische minderheden. Vandaar dat er momenteel een pilootproject loopt aan de VUB, de ‘curriculumscan’, dat best practices in kaart brengt en aanbevelingen formuleert voor een meer divers en inclusief curriculum.”
“Over cijfers beschikken we niet”, zegt Sam Smit, stafmedewerker Diversiteit aan de UAntwerpen, “maar het is niet omdat we niet exact weten hoe groot het probleem is, dat we moeten ontkennen dat er een probleem ís. De afgelopen jaren is het bewustzijn bij het personeel verder gegroeid: we werken nu niet alleen maar op gendergelijkheid, maar hebben onze scoop verbreed naar onder meer levensbeschouwing, seksuele oriëntatie, functiebeperking en migratieachtergrond. Bij de start van het nieuwe academiejaar in oktober zullen we trouwens een nieuw actieplan lanceren. We zullen onder meer onze vacatures beter verspreiden naar bepaalde doelgroepen, zodat ze zichtbaarder zullen zijn, en interne opleidingen organiseren voor selectiecommissies om te wijzen op de mogelijke aanwezigheid van unconscient bias (onbewuste vooroordelen; red.).’
Rector Rik Van de Walle bezorgde ons via zijn persdienst het Diversiteitsplan UGent 2019-2023. Een lopend programma dat vorig academiejaar werd uitgebreid met het voeren van een actief antidiscriminatiebeleid, het versterken van de diversiteitscompetenties van studenten en medewerkers, en het bevorderen van het groepsgevoel en de sociale cohesie onder studenten. Ondanks de progressieve reputatie oogt het professorenkorps aan de UGent opvallend wit. Net als in Leuven werken ze in Gent met een ‘genderspits’, een hoogleraar uit de facultaire beoordelingscommissie die erover moet waken dat onbewuste vooroordelen op basis van gender of diversiteit de benoemingsprocedures niet beïnvloeden.
Kleine instroom, kleine doorstroom
Hoewel er ook hier racisme en discriminatie zijn, kan je de Belgische samenleving niet vergelijken met de veel meer gepolariseerde Amerikaanse. En toch. Arbeidseconoom Stijn Baert (UGent) onderzocht discriminatie op de arbeidsmarkt en kwam daarbij tot de vaststelling dat kandidaten met een ‘vreemde’ familienaam tot 46 procent minder kans maken om uitgenodigd te worden voor een sollicitatiegesprek. Ziet hij ook in zijn omgeving dat mensen van andere origine weinig of geen kansen maken om net als hij professor te worden? “Je moet twee niveaus onderscheiden. Aan de ene kant heb je heel wat internationale doctoraatsstudenten: in sommige velden spreekt meer dan de helft Engels. Op dat vlak zit het echt wel goed. Aan de andere kant zie je er weinig als prof opduiken. Om les te kunnen geven moet je een master hebben behaald, een doctoraat hebben gemaakt én er moet een vacature zijn. Als ik tijdens mijn lessen in opleidingen zoals economische wetenschappen rondkijk in het auditorium, zie ik een blank publiek. Voor de opleidingen bestuurskunde en publiek management, en toegepaste taalkunde is het auditorium gemengder, maar het gaat zeker niet om een dwarsdoorsnede van de samenleving.”
“Het probleem zit ‘m in de eerste plaats aan de aanbodzijde. Er melden zich wel kandidaten uit het buitenland, maar geen van hier. Een van de oorzaken kan zijn dat mensen van allochtone afkomst in het middelbaar onderwijs veeleer naar technische richtingen afgeleid worden. En dan zijn er nog de ouders, die de universiteit te hoog gegrepen vinden. Het ligt dus aan de maatschappij én aan de keuzes die thuis gemaakt worden. Het is ook niet zo dat er geen plannen bestaan om mensen met een migratieachtergrond aan te trekken: als je die allemaal op elkaar zou leggen, krijg je een hele hoge stapel.”
“De instroom is niet groot en daardoor is de doorstroom klein”, bevestigt professor Tatjana Parac-Vogt, voorzitter van de Diversiteitsraad aan de KU Leuven. “We proberen inclusiviteit te organiseren door een actief antidiscriminatie- en inclusiebeleid te voeren, maar dat is niet makkelijk. Door de privacywetgeving is het moeilijk om systematisch gegevens als migratieachtergrond of etniciteit te registreren. Dat maakt monitoring van drempels of discriminatie bij in- en doorstroom bijzonder moeilijk. Meten is weten en we weten het dus niet. Nochtans durf ik te zeggen dat dit probleem aan de KU Leuven minder het gevolg is van expliciete discriminatie, maar vooral van minder zichtbare mechanismen in academische loopbanen, zoals implicit bias (onbewuste vooroordelen; red.) Daar moeten we op inzetten.”
In Leuven heeft men daarom een ambassadeurswerking opgestart. ‘Het A-Team’, noemt rector Sels het. “Onze medewerkers met een migratieachtergrond staan in nauw contact met ‘hun’ gemeenschap, bezoeken scholen, proberen scholieren warm te maken om te komen studeren. Tijdens onthaaldagen proberen we iedereen die vreest met minder wapens aan de start te komen, dus niet alleen mensen met een migratieachtergrond, via een pre-academisch programma te overtuigen dat het wel kan. Die inhaalbeweging is volop bezig.”
Gebrek aan rolmodellen
De problematiek stelt zich niet alleen aan onze universiteiten. Uit een onderzoek uit 2017 bleek dat amper 5 procent van de Vlaamse leerkrachten allochtone roots heeft, terwijl de klassen steeds meer ‘kleuren’. En dan gaat het nog voornamelijk om lesgevers van wie de ouders of grootouders geboren zijn in Frankrijk, Nederland en Duitsland, niet in Marokko, Turkije of Congo. 31 procent van de 18-jarigen in deze regio heeft een andere dan een Vlaamse afkomst. In de studentengemeenschap zijn ze met 10 procent zwaar ondervertegenwoordigd.
Al in 2012 werd aangekaart dat van de, op dat ogenblik, 1611 hoogleraren en professoren er amper 4 van niet-westerse origine waren, met minstens één ouder die geboren is in Afrika, Zuid-Amerika of Azië, en opgegroeid met een andere taal dan het Nederlands. “De universiteiten zouden een afspiegeling moeten zijn van de samenleving”, reageerde onderwijswetenschapper Paul Mahieu (UAntwerpen) toen. “Tel daarbij op dat de wetenschap per definitie internationaal is, en je zou inderdaad meer kleur verwachten in het professorenkorps.”
Inmiddels is Mahieu met pensioen, maar hij blijft een kritische watcher. “Veertig jaar geleden liep er aan de universiteiten van Antwerpen één professor met een ‘vreemde’ naam rond. Nu zijn er… een paar. Dat is problematisch. Hoe komt het dat ook vrouwen nog altijd onvoldoende doorgroeien aan onze universiteiten? Het heeft te maken met ambitie en met sociale processen die impliciet spelen, waardoor hun verwachtingspatroon vaak niet hoger reikt dan assistent worden. Wat allochtonen betreft begint het probleem al in het kleuteronderwijs. Ze zien geen rolmodellen.”
“In feite heb je te maken met een dubbele vicieuze cirkel. Mensen met een andere achtergrond zitten van kleuter tot gepensioneerde in een vast stramien. Vanuit een zekere onwetendheid krijgen ze ook geen toegang tot onze middenklassecultuur, waardoor ze bijna vanzelf gemarginaliseerd worden. Ik ben formeel: dat heeft niets te maken met racisme of discriminatie, al voeren onze universiteiten onbewust wel een soort ‘Eigen volk eerst’-beleid. Ze rekruteren vooral in eigen kring. Ons kent ons: als je jurylid bent bij de verdediging van een doctoraat, zal je die student meer kansen bieden op een job.”
Fixed mindset vs Growth mindset
Orhan Agirdag (KU Leuven) weigert mee te stappen in het instroom/doorstroomverhaal. Hij is perfect geplaatst om het probleem te duiden, als onderwijsexpert én met zijn Turkse achtergrond, al houdt hij niet van de term ‘ervaringsdeskundige’.
“Instanties schuiven de verantwoordelijkheid door. Hoger zegt dat het probleem bij secundair zit, secundair wijst naar lager, lager naar kleuter”, zegt Agirdag. “Dat draagt bij tot de ongelijkheid. En het begint eigenlijk nóg vroeger, bij de kinderopvang, al mag dat geen excuus zijn voor het hoger onderwijs. Als je het alleen maar hebt over gebrekkige instroom, ontken je het probleem, dat begint bij de kwaliteit van het onderwijs. Dat is het allerbelangrijkste. Hoe je als instelling met verschil omgaat doet er ook toe. Vertrek je van een fixed mindset, bijvoorbeeld dat een leerling onvoldoende intelligent is, dan zit je fout. Intelligentie ligt niet vast, mensen kunnen groeien, nieuwe capaciteiten aanleren. Vertrek je van een growth mindset, dan is een belangrijke barrière om ongelijkheid aan te pakken al weggewerkt.”
Professor Agirdag is wel tevreden over de recente evolutie in zijn eigen universiteit. “We staan het verst van allemaal. Leuven heeft de meest diverse proffenpopulatie, maar je kunt het aantal professoren met een migratieachtergrond nog altijd op de vingers van één hand tellen. Internationaal staan we nergens. We zijn eenoog in het land der blinden. Ik vind trouwens dat we af moeten van het idee dat we geen gegevens mogen verzamelen over de achtergrond van studenten en profs. Het enige wat nodig is, is een andere soort toestemming binnen het GDPR-beleid (General Data Protection Regulation-beleid dat in mei 2018 in werking is getreden om gegevens te beschermen en privacy te vrijwaren; red.).”
Quota of niet?
Te witte universiteiten die hoofdzakelijk witte producten afleveren: de Vlaamse universiteiten zijn zich bewust van het feit dat ze geen afspiegeling van de multiculturele samenleving zijn. Hoe zien ze de toestand evolueren? “Ik verwacht geen kwantumsprong in de goede richting”, waarschuwt professor Baert (UGent). “Een goed idee zou zijn om te investeren in brugprogramma’s, die toelaten dat jongeren met potentieel die wegens omstandigheden in minder prestigieuze richtingen in het middelbaar zijn terechtgekomen, na een jaartje met algemene vakken zoals wiskunde en academisch schrijven toch kunnen instromen in een universitaire richting.”
Sam Smit (UAntwerpen) garandeert dat de inspanningen zullen worden opgedreven de komende jaren. “Top-down zijn we daar al een hele tijd mee bezig, maar we hebben recent nog gemerkt met de Black Lives Matter-beweging dat je in combinatie met een bottom-up-aanpak veel meer in beweging kunt zetten.”
“Jaar na jaar zie ik de niet-witte populatie in positieve richting evolueren”, countert KU Leuven-rector Luc Sels. “Het percentage gaat erop vooruit. Vraag is: hoe kunnen we dat nog versnellen? We zullen in de nabije toekomst steeds meer inspanningen leveren, onder meer door ons A-Team nog beter financieel te ondersteunen. Maar het vraagt tijd. Over quota praten we niet. Die komen mogelijk pas in beeld als er meer kandidaten met een migratieachtergrond zijn.”
Op de vraag hoe professor Parac-Vogt (KU Leuven) de evolutie ziet, luidt het antwoord: “Langzaam. Goede wil is er genoeg. Op het vlak van gender is er heel veel gebeurd en ook qua internationalisering heeft de KU Leuven grote stappen gezet. In het nieuwe academiejaar willen we inzetten op het rekruteren van personeel met een migratieachtergrond, we zullen hierrond een actieplan uitwerken. Met quota kunnen we dit niet oplossen.”
“Het grote voordeel van quota is dat het ons verplicht op zoek te gaan naar het potentieel en om dat potentieel, dat er wel degelijk is, te zien”, beoordeelt Caroline Pauwels (VUB). “Het dwingt ons ook onze bias te onderzoeken en ons af te vragen of de criteria die we hanteren niet herzien kunnen worden, zodat we excellentie én diversiteit ineens vatten, zoals we dat nu voor vrouwen doen.”
“Ik heb geen glazen bol”, stelt professor Mahieu (UAntwerpen). “Wat ik zie, is een traag maar zeker proces. Veel té traag, wat niet gezond is. Kijk, ik ben zelf een voorbeeld van de democratisering van het onderwijs: mijn beide ouders hadden niet gestudeerd, ik mocht dat wel doen, als 68’er. Later is die democratisering er ook gekomen voor vrouwelijke studenten. Ook voor allochtone studenten zal dit het geval zijn. Maar ik kan niet genoeg benadrukken dat ze rolmodellen nodig hebben.”
Rolmodellen is één ding, vindt professor Agirdag. Consequent handelen een ander. “Mijn lab bestaat voor de helft uit mensen van een etnisch-culturele minderheid. Geen gevolg van discriminatie: ik heb gewoon de beste kandidaten gekozen. Met rolmodellen loop je het risico op tokenisme, waarbij die personen gebruikt worden om aan window dressing te doen, waardoor je het probleem verdoezelt.”
“Nog veel belangrijker is beleid”, besluit hij. “Ik vrees dat we hiervoor niet op de overheid moeten wachten, de instellingen moeten dat zelf doen. In Nederland zijn er initiatieven geweest waarbij een deel van de doctoraatsbeurzen voorbehouden wordt voor mensen met een migratieachtergrond. Er moeten streefcijfers komen: tegen 2030 zóveel procent niet-witte profs. Zonder die cijfermatige aanpak gaat het er niet van komen.”
***
Prof. Joy Irobi (UHasselt)
‘Als je voor de klas staat, voel je toch een barrière’
Professoren met een andere huidskleur kom je wel tegen als ze specifiek voor hun expertise worden gerekruteerd, of als ze naar hier komen studeren en daarna beginnen te werken. Zoals Joy Irobi van de vakgroep Immunologie & Infectie aan de faculteit Geneeskunde en Levenswetenschappen van de UHasselt. Ze kwam in 1995, op haar 24ste, uit Nigeria naar ons land om te studeren. “Mijn Nigeriaanse diploma was niet op hetzelfde niveau, ik moest mijn master opnieuw doen.”
Met een FWO-beurs kon ze jarenlang meewerken op het labo van Christine Van Broeckhoven aan de universiteit van Antwerpen. In 2002 behaalde Irobi haar doctoraat, tot 2013 deed ze postdoctoraal onderzoek, drie jaar later begon ze les te geven in Hasselt. “Het moeilijkste was de taal leren”, zegt ze. “Als expert heb je geen probleem om vakliteratuur door te nemen, omdat die meestal toch in het Engels is. Maar als je voor de klas staat, voel je toch een barrière. De UHasselt is een gezellige, kleine unief, waar de studenten ook nog eens in kleine werkgroepen worden onderverdeeld, opdat ze alles goed zouden begrijpen.”
Professor Irobi, die in Antwerpen woont, kreeg al te maken met alledaags racisme, maar wil niet dat het haar leven bepaalt. “Natuurlijk zie ik dingen gebeuren, maar ik ben gefocust en probeer die situaties te vermijden of ze te negeren. Ik ga weg van dat soort mensen. Dan concentreer ik me op de positieve zaken waarmee ik bezig ben. Op de universiteit krijg ik niet te maken met racisme, al stel ik vast dat ze in Hasselt wel iets vriendelijker zijn dan in Antwerpen. Wat me soms wel verwondert, is de mentaliteit. De kwaliteit van het onderwijs is top notch, het beste van het beste, en toch lopen er veel mensen rond die niet gelukkig zijn. Ik begrijp dat niet. Ik weiger depressief te worden van een job, dan ga ik wel andere dingen doen.”
***
Guido Gryseels (AfricaMuseum)
‘Van onze 75 wetenschappers zijn er 9 van Afrikaanse origine, dat is te weinig’
In het jaar dat Congo 60 jaar onafhankelijkheid viert, is diversiteit uiteraard nog meer dan anders een gevoelig thema in het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika (kortweg: AfricaMuseum) in Tervuren, een van de tien federale wetenschappelijke instellingen in ons land. Directeur Guido Gryseels geeft toe dat er nog een lange weg te gaan is. “Ik heb daarover zopas een transmissierapport opgesteld voor de toekomstige minister van Wetenschapsbeleid. Daarin pleit ik voor een veel betere diversiteit en een betere samenwerking met de Afrikaanse diaspora in België. Het kan niet langer dat zowat alle collecties in het museum — dat een kwart van deze wetenschappelijke instelling vormt — door witte mensen werden beschreven. Van onze 75 wetenschappers zijn er 9 van Afrikaanse origine. 10 procent van het personeel heeft Afrikaanse wortels. Dat is te weinig, maar u moet weten dat er geen enkele was, toen ik hier 19 jaar geleden directeur werd. Helaas hebben we maar één curator van Afrikaanse origine. Daarom hebben we voor onze publiekswerking het principe van co-creatie ingevoerd: voor alle tentoonstellingen werken we samen met een Afrikaanse commissaris. We nodigen artists, scientists en journalists in residence uit om ons te begeleiden en een honderdtal Afrikaanse wetenschappers werkt in het AfricaMuseum aan hun doctoraat, verricht er veldwerk of volgt een stage. Ons grootste pijnpunt: mensen met een migratieachtergrond hebben een te beperkte representativiteit in onze wetenschappelijke raad. Van de tien leden is er momenteel slechts één die uit Afrika afkomstig is.”
“Er worden op dit moment nog onvoldoende mensen klaargestoomd voor een wetenschappelijke carrière, die een doctoraat hebben én ervaring. Bij de volgende generaties zal dat beter worden. Ik ben er zeker van: over tien jaar zal minstens een derde van onze directieraad en wetenschappelijke raad, van onze wetenschappers en van het personeel in het algemeen hier Afrikaans of van Afrikaanse origine zijn, en zullen we vier of vijf curatoren met een Afrikaanse achtergrond tellen.”