65 jaren op de teller, 41 jaar ervaring in de journalistiek. De 29 dagen die februari dit jaar telt, keer ik even terug in de tijd met journalistieke bijdragen van mijn hand. Werk voor radio of televisie komt helaas niet aan bod. Niet chronologisch, maar kriskras grasduinend door wat met enige zin voor overdrijving een journalistiek oeuvre zou kunnen genoemd worden. Vandaag bijdrage 4.

U heeft al kunnen lezen dat ik Maurice De Wilde als een leermeester en mentor beschouw, maar dat ik ook flink gebotst ben met hem, in de acht maanden dat ik mijn burgerdienst vervulde aan de Reyerslaan 52. Toch blijf daar niets van hangen, zo bleek negen jaar later, toen ik hem belde voor een interview met Dag Allemaal, waar ik in die periode als freelancer meewerkte. Hij was onmiddellijk bereid tot een lang gesprek, de ontvangst was vriendelijk, hij praatte honderduit over zijn gezondheidsperikelen en zijn werk. Het gesprek werd in twee delen gepubliceerd, op 22 en 29 maart 1994. In deel 2 gaat het vooral over zijn ‘oorlogsprogramma’s’. Hieronder leest u deel 1, een meer persoonlijk relaas, dat ik heb weergegeven als een monoloog (wat het ook wel was…). Dichter bij echte memoires is de iconische onderzoeksjournalist (helaas) niet gekomen. Opnieuw heb ik de progressieve spelling (‘kollaboratie’, ‘hartkrisis’, ‘aktief’) vervangen door de voorkeurspelling. Voor de ‘petite histoire’: op de cover van 22 maart staat bij een kleine foto van De Wilde en zijn echtgenote — centraal stond een grote foto van bondscoach Paul Van Himst die zich klaarmaakte voor het WK in de Verenigde Staten later dat jaar — de tekst: ‘Maurice De Wilde vecht verbeten terug. “Na elke operatie moet ik een nieuw pak kopen”’. Een week later, 29 maart, pronkt bisschop Roger Vangheluwe op de cover bij een ‘paasgesprek’. Bijschrift: ‘Liefde vraagt om offers van man en vrouw’. Tja…

***

‘Ik was dood en was me daarvan bewust. Toch ben ik teruggekeerd’

***

Als er ooit een journalist bekroond mag worden voor een levenslange carrière dan is het Maurice De Wilde wel. De Wilde werd in de jaren 50 en 60 hét voorbeeld van de kritische onderzoeker, de man die menig deksel van doofpotten lichtte. Helemaal bekend werd hij in het vorig decennium met zijn reeksen over De Nieuwe Orde, collaboratie, verzet en repressie. Een levende legende, al mag het bijna een wonder heten dat hij nog leeft.

Maurice De Wilde (70) heeft zopas een hartcrisis achter de rug, zijn zoveelste. Gevolgd door een crisis van de reeds grotendeels weggesneden pancreas. Maar hij is wéér doorgeraakt. Ook in het gewone leven toont hij de vechtersmentaliteit die hem als tv-journalist al zo kenmerkte. In plaats van een rustige oude dag te beleven, blijft hij actief. De Wilde schreef voor de ‘Oorlogskranten’, geeft heel wat voordrachten en moet naar eigen zeggen nog drie boeken schrijven. Het verhaal van zijn leven vertelt hij aan ons.

Gezellig naar de kerk

“Ik heb altijd rijksonderwijs gevolgd: het atheneum in Mechelen, de regentenschool in Gent en later als werkstudent ook de rijksuniversiteit in diezelfde stad, hoewel ik toen al in Brussel werkte. Ook mijn kinderen hebben steeds rijksonderwijs gevolgd, opdat zij in aanraking zouden komen met álle strekkingen. Mijn ouders waren nochtans zelf niet politiek geëngageerd. Ik heb nooit geweten voor wie mijn vader stemde.

“Waar mijn socialistische overtuiging vandaan komt? Ik zou het echt niet kunnen zeggen. Mijn moeder stuurde mij ’s zondags naar de kerk, naar Sint-Rombouts in Mechelen, en ik vond dat eigenlijk wel gezellig. (lacht) Zo rond mijn vijftiende raakte ik dan geïnteresseerd in de socialistische ideeën. Ik kon bovendien niet geloven wat de kerk allemaal vertelde. Maar den bouquet is dat ik getrouwd ben met iemand die overtuigd katholiek is.”

Voor de klas

“Ik ben in september 1945 beginnen lesgeven als regent in Mechelen. Maar wat ik eigenlijk wilde was speaker worden van het nieuws op de radio. Ik kende het onderscheid nog niet tussen een regisseur-omroeper, die niks met het nieuws te maken had, en een journalist, die zelf het nieuws presenteerde. Ik schreef een brief naar het N.I.R. (het Nationaal Instituut voor Radio-omroep, de voorloper van de BRT, FVL) en kreeg geen antwoord. Dus bleef ik maar leraar.”

Micro-microbe

“Werk in eigen stad, het kon niet beter. Kreeg ik toch een antwoord van het NIR, zeker. Of ik een stage wilde komen doen. Dat kon niet slechter vallen, maar die drang bij mij was toch zo groot! Ge kunt dat niet uitleggen. Dat is een microbe. Ge hebt dat, ge zit daarmee en ge kunt niet verklaren waarom ge daar zo moeilijk afstand van kunt nemen. Bij mij is dat zeer ver gegaan. Andere mensen zouden gezegd hebben ‘’t Is nu te laat!’, er was een open plaats als regent, er lag een vaste benoeming in het verschiet. Maar ik niet. En ik werd dan in Brussel op het ministerie van Openbaar Onderwijs bij de bestuursdirecteur geroepen. Ik deed de deur nog maar open of die vent brulde: ‘Gij zijt De Wilde, hé. Wat denkt gij wel? Dat het onderwijs een duivenkot is? Awel, als gij naar ’t NIR wilt gaan, gaat dan naar ’t NIR!’ Ik antwoordde: ‘Dat zal ik ook doen.’

“Ge moet weten dat, zeker bij de BRT, wordt verondersteld dat ge u als journalist een beetje onderdanig opstelt tegenover een minister of andere hooggeplaatste personen, alsof ge een minderwaardigheidsgevoel hebt. Wel, ik heb dat nóóit gehad! Ik heb de job van journalist nooit als minderwaardig beschouwd aan die van politicus of minister. In sommige gevallen vind ik ze zelfs belangrijker.”

Geen tijd om te eten

“Op het NIR leerde ik een zekere Claessens kennen. De dag vóór het einde van de stage zei die: ‘Gij hebt toch Germaanse gestudeerd, hé? Ik kan u aan een plaats helpen bij het nieuwsbureau Belga!’ Dat was daar privé in ’t kwadraat, hé, daar moest ge werken! Van acht uur ’s avonds tot acht uur ’s ochtends zat ik, alléén, op de Nederlandstalige redactie. Mijn teksten dicteerde ik aan een mannelijke typist, die drie jaar lang kampioen van België sneltypen was geweest. Kon die snel tikken!

“Ik weet nog goed dat ik mijn stoop met koffie en mijn boterhammen meebracht en dat ik die op de trein opdronk en -at, op de weg terug naar Mechelen. ’s Nachts niet de tijd gehad om te eten of te drinken! Ik ben daar weggegaan omdat ik regisseur-omroeper kon worden bij het NIR, nadat ik geslaagd was voor een examen. In ’48 was dat. Ze hebben het me wel tot drie keer toe moeten vragen, want het stak me wat tegen dat ik altijd teksten van anderen moest voorlezen. Plaatjes aankondigen, concerten, dat soort dingen. Maar ik zou dan tenminste toch al bij het NIR binnen zijn.”

Blinde liefde

“Ik was niet zo graag regisseur-omroeper. Maar ik heb er wel mijn vrouw leren kennen. Dat ging als volgt. Door het vele lezen kreeg ik last met m’n ogen. Ik ging dan naar het toilet voor de spiegel staan en probeerde druppeltjes in m’n ogen te laten vallen. Elke keer ernaast! Ik naar de infirmerie, waar mijn toekomstige als verpleegster juist van dienst was. Van de eerste keer waren die druppeltjes in mijn ogen en ik was blind, hé!

“Ik heb maar vijf maanden met haar gevreeën. Zij woonde aan het einde van de wereld, in Merksem. Wij hadden dikwijls verschillende diensten: ik ’s ochtends en zij ’s avonds, of omgekeerd. Ik bracht haar dan met de trein en de tram tot bij haar thuis en nam dan zelf de trein terug tot in Mechelen, waar ik woonde. Om half twee ’s nachts kwam ik thuis en om kwart over vier moest ik er terug uit om te gaan werken. Dat was niet vol te houden. Ik heb haar geen enkele brief geschreven, daar was niet eens de tijd voor. (lacht) We zijn dan maar getrouwd. En we zijn nog altijd bijeen en hebben vijf kinderen. Andere koppels vrijen zes jaar, trouwen dan, en na een half jaar zijn ze weer uiteen. ’t Is toch een lotje trekken, hé.”

Tegen mijn zin naar ’t ministerie

“Omwille van een persoonlijke zaak ben ik toen echter moeten weggaan bij het NIR. Na een examen als vertaler ben ik vervolgens op het ministerie van Economische Zaken terecht gekomen. Alleen daar en op Buitenlandse Zaken is een grondige kennis van vier talen noodzakelijk. En daarna heb ik examen afgelegd voor vertaler-revisor. Ge weet dat het journalistenexamen bij de BRT moeilijk is. Wel, dat bij Economische Zaken was nog veel moeilijker. Zeven jaar heb ik daar gezeten. Geen dag beviel me dat! Ik voelde me daar niet thuis. Ik was Belga gewoon, hé, waar ge moest doorwerken. Als ik op het ministerie doorjaagde had ik om twee uur gedaan. Of zelfs om één uur. Ik heb me dan ingeschreven aan de rijksuniversiteit in Gent, specialisatie Sociale Wetenschappen. Een halve dag per week kreeg ik vrij om lessen te volgen. Dat was geen verlof, hé. Ik moest al die uren inhalen. Het hoofd van de sociale dienst had toen op alle verdiepingen een prikklok laten installeren. Alle, behalve één: dat van hem. Maar ge kent de Belgen, die passen wel aan die prikklok! (lacht)

“Op zekere dag vernam ik dan dat het NIR het eerste openbaar examen voor journalist organiseerde Ik had daar nog mee voor gevochten. Tevoren moest de raad van beheer u voordragen om te mogen deelnemen aan zo’n examenke. Dat vond ik vreselijk in een instelling tot openbaar nut. Natuurlijk heb ik deelgenomen aan dat eerste examen.

“Nu moet ge weten dat mij op Economische Zaken een vlakke loopbaan te wachten stond. Tot en met directeur, hé. Ik wist dat. Ik was eerste geklasseerd in het examen, dat heeft nog in het Staatsblad gestaan. Eerlijk gezegd, op dat ministerie moest g’u niet doodwerken. Willen we het zo eufemistisch zeggen? Maar het was weer sterker dan mezelf. Die televisie zweefde toen nog ergens in de lucht, niemand wist wat dat ging worden. Mijn collega’s zeiden: ‘Maar, dien De Wilde is krankzinnig! Een vaste job laten staan in eerste categorie voor iets dat geen enkele zekerheid biedt.’ Want daar kwam nog bij dat de wedde van journalist lager was dan diegene die ik kreeg als viertalig vertaler-revisor. Dat speelde voor mij geen rol! Ook niet voor mijn vrouw. Wij hebben toch nooit het geld door ramen en deuren gesmeten.”

Choclat en koekskes

“Op de Expo ’58 leidde ik ter plekke de nieuwsuitzending van het NIR. Op zekere dag komt daar een tiep aanrijden, met een chique nieuwe Citroën, met lederen zetels en zo. ‘We gaan niet rond de pot draaien’, zei hij, ‘ik kom u een aanbod doen.’ Die man was directeur in een chocolade- en koekjesfabriek en wilde mij als publicrelationsman. ‘Hoeveel verdient gij?’, vroeg hij. Toen ik dat vermeldde, schrok hij zich bijna een ongeluk. Hij had nooit kunnen denken dat die wedde zo laag was — een algemeen verschijnsel, want de meeste kijkers denken dat die journalisten van de BRT schatten verdienen. Die man bood mij het dubbele van wat ik toen had, een ruim aanvullend pensioen en een auto zoals de zijne. Wij wilden toen juist gaan bouwen en hadden geld nodig. Potverdomme! Ik vroeg enkele dagen bedenktijd.

“Thuisgekomen zat ik met een probleem, hé. Mijn vrouw, die wegens de kinderen thuis was gebleven, heeft dat simpel opgelost. Zij vroeg: ‘Maurice, wat doet ge het liefste?’ ‘Ha, het NIR natuurlijk’, antwoordde ik, ‘ziet ge mij al tussen die choclat en die koekskes?’ Zij vond dat wij rondkwamen met hetgeen ik bij het NIR verdiende. ’t Was beslist, hé.”`

Socialisme en partijtucht

“Men heeft mij het etiket opgekleefd van Vlaamsvoelend, onafhankelijk socialist. En ik denk dat dat juist is. Maar ik heb altijd een onderscheid gemaakt tussen een socialistische overtuiging en afhankelijkheid van de partij. Onafhankelijkheid moet voor een BRT-journalist het hoogste goed zijn. Willy Calewaert van de BSP (de voorloper van Vooruit, FVL) heeft mij tot drie keer toe gevraagd om adjunct-kabinetschef te worden. De derde maal drong hij heel sterk aan. Maar ik zei ‘m dat ik de BRT niet in plan kon laten. Ik was toen de programma’s over De Nieuwe Orde aan het voorbereiden. Hij sloeg zijn handen tegen zijn voorhoofd en zei: ‘Maurice, dat gij nog altijd scrupules hebt tegenover de BRT, dat versta ik niet na al wat ge hebt meegemaakt!’ Maar ik hád die scrupules!”

De bede van Hugo Schiltz

“Ook de Volksunie heeft me benaderd na mijn heroïsche strijd binnen de BRT om uitzendingen over onze havens op antenne te krijgen (na de onderzoeksreportage ‘Geen mammoets in Antwerpen’ uit 1967 werd hij gewraakt door de CVP en hun handlangers binnen de BRT-directie, waarna hij zeven jaar lang van het scherm verdween en eindredactie moest doen, FVL). Ze hebben me de eerste plaats op de Kamerlijst in Brussel aangeboden, in 1968. Waar gij nu zit, zaten toen Vic Anciaux en Maurits Coppieters, twee Vlaams-nationalisten die niks met de collaboratie te maken hebben gehad. Maar ik had nooit actief aan politiek gedaan, hé. Ik schreef wel voor Socialisme, was redactiesecretaris van Socialistische Standpunten en werkte mee aan het Emile Vandervelde-instituut, maar daar hield het voor mij mee op. Die vraag van de VU kwam dus heel onverwacht. Terloops gezegd, vandaag lopen ze gemakkelijker over van de ene partij naar de andere. Dat is niet uit overtuiging, maar voor het mandaat en de macht, hé. En voor de 150.000 frank netto in de maand.

“Die Volksunie-mannen zeiden me: ‘Gij zijt socialist? Bij de BSP kunt ge niet echt socialist zijn, hé!’ Ze raakten daar een gevoelige snaar. Want ik had zeker niet alleen vrienden bij de BSP. Wim Geldolf heeft me jarenlang vervolgd. Echt vervolgd, hé. De ‘drie Guys’ (Mathot, Coëme, Spitaels, vooraanstaande politici van de Parti Socialiste die in de jaren 80 en 90 betrokken bleken bij een aantal schandalen, FVL), da’s niet alleen van vandaag, dat bestond toen ook al, hoor. ‘Bij ons kunt ge echt socialist zijn’, gingen ze verder. Ik repliceerde: ‘Dat zou ik nog wel eerst ’s willen zien!’ (lacht)

“Voor mij was dat daarmee afgedaan, ik ben geen paljas. Toch hebben ze me nog vier keer in één week proberen te overhalen, ze boden zelfs extra geld bovenop de parlementaire wedde en die bedroeg al het dubbele van mijn BRT-salaris. Omdat ik bleef weigeren, heeft iemand me toen op straat toegeroepen, in het Gents ‘dwoaze kluut’. Ook Hugo Schiltz werd ingeschakeld, met al z’n overredingskracht.

“Sommigen vinden mijn weigering de grootste stommiteit uit mijn leven, omdat ik op de tribune van de Kamer het een en ander had kunnen zeggen. En ik had dat gewis ook gedaan. Maar in een politieke partij had men, zoals in de BRT, mijn vrijheid wel willen beknotten. Ik had daar voorzeker óók brol gehad. En bij de BSP-leiding behandelde men mij op dat ogenblik alsof ik volmondig ‘Ja’ had gezegd. Alleen de socialistische militanten — én Willy Calewaert — hebben mijn weigering naar waarde geschat.”

Met de steun van mijn vrouw

“Jerome Verhaeghe, de verantwoordelijke van de dienst Volwassenenvorming, vroeg mij of ik meende dat de BRT nog programma’s over de collaboratie moest maken. Ge moet u dat voorstellen, ik zat al jaren in de actualiteit waarbij het nieuws van een kwartier geleden al bijna achterhaald is en dan komt men mij zeggen dat er iets zal worden gemaakt over 35 jaar vroeger! Zwanzend zei ik: ‘Is dat nog niet gebeurd? Dan wordt het wel de hoogste tijd. Tot mijn eigen verbazing heeft hij mij dan gevraagd om dat te doen. Later heeft hij me verteld dat hij naar mij was gekomen, omdat de collaboratie een moeilijke zaak zou zijn en ik mij al door heel wat andere problemen had gewurmd.

“Ik heb trouwens geluk gehad met mijn vrouw. Collega-journalisten zagen hun huwelijk kapotgaan, omdat ze zoveel van huis waren. In die vijftien jaar dat ik programma’s over de Tweede Wereldoorlog heb ik nooit vakantie genomen. Géén dag! Het werk ging voor mij altijd voor. Als ge van de stelling vertrekt dat ge alleen uw oren klopt ­­— en liefst nog iets minder, zoals sommige BRT-medewerkers, dat durf ik hier gerust zeggen —, dan maakt ge nooit echt iets goeds, hé. Ik geloof niet in genieën. Mijn ervaring is dat televisie vooral een kwestie is van hard werken. Als gij in plaats van twee uur, vijf uur monteert aan een programma, zal het resultaat beter zijn. Het allermoeilijkste bij de televisie is kwaliteitsprogramma’s maken voor een groot publiek. Geleerde programma’s voor tienduizend man? Dat schudt ge zo uit uw mouw. Rad van Fortuin: hetzelfde.

“Ze bestempelden mij bij de BRT als een doodwerker, een slavendrijver. In de wetenschappelijke commissie hebben ze daar zelfs mee gelachen. Eind juni, vlak vóór de zomervakantie, zeiden de professoren van de wetenschappelijke commissie: ‘Maurice, wij gaan nu twee maanden met vakantie. Als wij in september terugkeren, willen we dat er twéé programma’s klaarliggen.’ Ik kon toch moeilijk tegen mijn medewerkers zeggen dat ze geen vakantie mochten nemen. Stel u dat voor, ’t zou revolutie geweest zijn! En wie deed dan maar voort? Bibi. En zo is dat vijftien jaar lang gegaan. Dat was mijn cadeau aan de BRT. Vandenbussche (administrateur-generaal Paul Vandenbussche, FVL) had mij altijd ‘voor later’ een speciale regeling beleefd, maar de Cas Goossens (de opvolger van Vandenbussche, FVL) heeft dat geweigerd. Ik had mijn vakantie en mijn recuperatie ­­— samen goed voor twee jaar! — maar moeten nemen, werd mij gezegd.”

Hart op hol

“De problemen met mijn gezondheid zijn tien jaar geleden begonnen. De Nieuwe Orde was op de Vlaamse tv geweest en ik was de reeksen over de collaboratie aan het samenstellen. De RTBf had mij gevraagd een Franse versie van De Nieuwe Orde te maken. Ik ben wel goed in het Frans, maar het blijft toch een vreemde taal, hé! Aangezien ik tijdens de week voor de BRT moest werken, dienden de studio-opnamen voor de RTBf in het weekend te gebeuren. Zeven dagen op zeven, lange dagen en halve nachten, werkte ik door. Tot de voorkant van mijn hart stilviel en de zwakkere achterkant alle functies moest overnemen. Mijn hart was totaal uitgeput.

“De dokters raadden mij een openhartoperatie aan. Dat wilde ik niet! In de jaren 60 had ik een reportage gemaakt over hartoperaties in Amerika en terwijl we daar aan het filmen waren, zag ik op één voormiddag drie patiënten sterven. Voor mijn eigen ogen! Ge ziet van hier dat ik daar tegen was! Ik heb mij dus niét aten operareren en ge ziet: ik leef nog!”

Kanker door stress

“Ook in 1987 heb ik heel wat miserie gehad. Kanker. Van de grote stress. Ik wist niet eens dat dat kon. Ik ben toen twee keer in één maand geopereerd. Ze hebben mijn maag, galblaas en het grootste deel van de pancreas weggesneden. De pancreas, dat is een brein, een soort computer voor de ingewanden. Alleen het uiteinde ervan hebben ze gelaten, anders kreeg ik suikerziekte. Ik ben toen dertig kilo vermagerd. D-e-r-t-i-g! Ik woog nog 60 kilo.

“De oorzaak van mijn stress? Ik had onder meer hevige discussies gehad met de wetenschappelijke commissie. Altijd scheelde er iets. ’t Was ofwel té wreed, ofwel toonde ik te veel begrip tegenover de Oostfronters, en vooral was ik te kritisch. Allez, zolang ik met de collaboratie bezig was, geen probleem. Tegenover het verzet was ik echter even kritisch. Vandaar al die heibel bij de behandeling van de repressie. En toen ik ook de rol van de magistratuur kritisch wilde behandelen, zat het er bovenarms op. Kleine collaborateurs ondervragen, oké, maar de rechterlijke macht aanpakken, ho maar. Zeventien bladzijden moest ik schrappen uit een scenario, hoofdzakelijk over de bestraffing van de Oostfronters. Ik heb dat geweigerd.

“Mijn ‘begeleiders’ begrepen niet altijd dat ik tegenover iedereen eerlijk en correct wilde zijn, dat ik mijn bevindingen koppig verdedigde en dat ik niet aan politiek wilde doen. Als ze mijn werk afschoten, schoten ze eigenlijk mij af. Dat heeft niks te maken met eigendunk. Maar als mijn naam onder dat programma stond, moest het nog ergens van mij zijn! Als men mij wilde vervolgen, moest dat maar ná de uitzending.

(opgewonden) Ik haat censuur! De BRT-hiërarchie beschouwt wegknippen niet als censuur, maar als de normale uitoefening van haar gezag. Zij aanvaardt trouwens het moreel auteursrecht van de programmamaker niet. Maar ik wel!”

Verbannen naar de TV Twee-woestijn

“Op zeker ogenblik moest ik weer dringend twee scenario’s klaarkrijgen. Ik heb toen twee dagen en twee nachten in mijn BRT-kantoor doorgewerkt, met een verwarmingstoestelletje op olie aan mij zij. En dan kreeg ik een crisis die vijf dagen heeft geduurd. Vreselijke pijn geleden.

“Als ik eraan terugdenk dat verscheidene repressieprogramma’s maandenlang werden uitgesteld en pas midden juli 1991, in volle zomer, werden uitgezonden, toen velen met vakantie waren en deze uitzendingen dus onmogelijk konden volgen! Daarenboven werden deze programma’s in de woestijn van het tweede net gestuurd. Ik haalde er nog een kijkdichtheid van 5 procent, 250.000 kijkers, een record!”

Ik heb mijn maîtresse, de BRT, zeer erg liefgehad

“Ik kijk nog altijd naar Panorama. Maar soms denk ik toch in mezelf (op tafel slaand) ‘Pak toch aan wat de mensen werkelijk iets zegt!’ Vorig jaar heb ik hen aangeboden om de moord op André Cools (Franstalige sociaaldemocratische politicus die op 18 juli 1991 werd neergeschoten, FVL) te onderzoeken. Gratis. Opdat in geld geen alibi zou gezocht worden om het niet te doen. De ploeg van Panorama zag dat wel zitten — die willen ook kijkcijfers halen! —, maar hogerop werd mijn voorstel verworpen. Zogezegd omdat daar geoordeeld werd dat ik als gepensioneerde geen programma’s meer mocht maken, maar in feite omdat de leiding bevreesd was voor moeilijkheden met de politieke wereld.

“Ge moet onderwerpen kiezen die uw publiek echt aanspreken en ze zo behandelen dat de kijkers mee achter de schermen van de hypocrisie kunnen kijken. Taboes mogen voor een instelling tot openbaar nut niet bestaan. Recht-door-zee informatie zal altijd een groot publiek interesseren.

“De BRT is het beste en het slechtste wat mij is overkomen. Het beste, omdat geen enkel tv-station — en zeker VTM niet! — iemand vijftien jaar laat werken aan één onderwerp. Niettegenstaande al de miserie was de BRT een maîtresse die ik zeer erg lief heb gehad. Ik had er alles voor over. Ik blijf een overtuigd voorstander van een instelling tot openbaar nut. Er loopt natuurlijk heel wat mis, dat moeten we ook toegeven.

“Eigenlijk zouden de bazen voortdurend het goede voorbeeld moeten geven. Maar wat wilt ge in een maatschappij waarin zelfs vooraanstaande politici dat niet doen? Hoe wilt ge dan dat het onderaan beter gaat? Dat is het drama van onze democratie. En ik heb tijden meegemaakt dat er geen democratie was, dat was véél slechter! Daarom moet iedereen, waar hij ook staat, zijn bijdrage leveren tot een betere werking van onze democratie. Zeker ook de journalisten.”

Ademloos

“Onlangs heb ik weer drie keer in de kliniek gelegen. Ik kon geen adem meer halen. Mijn hart was zodanig uitgeput dat het niet meer in staat was het bloed door mijn lichaam te stuwen en vooral niet het bloed uit mijn longen te pompen. Daardoor ontstond druk op de longen. De dokters hebben me geneesmiddelen voorgeschreven die ik tot mijn laatste snik zal moeten blijven nemen. Wellicht heeft één geneesmiddel voor het hart een nadelige invloed gehad op mijn pancreas, zodat ook die weer slecht functioneerde. Maar allez, ze hebben mij er weer eens doorgehaald. Bij deze crisis ben ik maar 15 kilo kwijtgespeeld, omdat ze veel korter was. En elke keer moet ik nieuwe kostuums laten maken!”

Geen angst voor de dood

“Ik weet dat die medicamenten een dezer niet meer zullen pakken. Vele mensen reageerden van: ‘Verdorie, hij is er weer doorgeraakt. Dien De Wilde, dat moet een taaie zijn, hé.’ Da’s de vierde keer, het kan niet blijven duren. Maar ik heb geen angst voor de dood, ik besef dat die onvermijdelijk is.

“Ik ben er dichtbij geweest. In 1987, na een eerste geslaagde operatie, kreeg ik bloeduitstortingen. Klonters bloed heb ik toen gebraakt, dat ging tot twee liter per keer. Daardoor ben ik achteraf een tijdlang mijn gevoel voor evenwicht kwijtgeraakt, zodat ik opnieuw moest leren stappen. Bij de derde bloeduitstorting in één week begon ik te ijlen. Ik droomde dat ik in een vuurtoren aan de Engelse kust opgesloten zat en dat ik er niet uit weg geraakte. Waarom precies Engeland? Ik weet het niet. Dan kwamen ze mij plots halen, met bed en al. Ze reden me de operatietafel binnen en — al ijlend — vroeg ik me af of ze weer gingen opereren.

“Ik lag amper op de operatietafel of daar boog het afgeschermde hoofd van de chirurg, professor Willems, naar mij toe. Ik weet nog zeer goed wat hij toen zei: ‘Mijnheer De Wilde, we gaan u opnieuw opereren, want het is dringend.’ Die vroeg zelfs niet of dat mocht. Een chance, want ik was zeker van plan geweest om te zeggen ‘Laat maar’. Een zekere gelatenheid overviel mij. Ze hebben mij hier (wijst op de borststreek) een snee gegeven om een apparaatje in te planten. Ze moeten mijn schreeuw tot in Mechelen hebben gehoord. Die operatie heeft zeven en een half uur geduurd.

“Ik heb toen een moment beleefd, dat ik voelde dat ik weg was. Ik was als dood en ik was me daarvan ook bewust. En toch ben ik teruggekeerd. Wel, ik noem die dokter Willems nu niet meer de dokter, maar de mirakelman. Die had me zelf al opgegeven. Achteraf heeft ie gezegd dat ik ben blijven leven door mijn sterke levenswil.”