Wie deze blog al een tijdje volgt, weet ik dat vorig jaar een eigenzinnige, persoonlijke top 20 van voetballers heb samengesteld. Voor wie er niet bij was, niet goed heeft opgelet of een slecht geheugen heeft: Lionel Messi stond op 1, Pelé op 3, Johan Cruijff op 3. Alleen die eerste twee staan ook in mijn G.O.A.T. Top 20, waarbij die afkorting staat voor Greatest Of All Time. Vandaag serveer ik u nummer 20 tot en met 11, morgen komen 10 tot en met 4 aan de beurt, zaterdag volgt de apotheose met de top 3.
Ik heb er lang over getwijfeld: wat doe ik met de vrouwen? Want hoe je het ook draait of keert, in een lijst met sportfiguren draait het vooral rond hun sportprestaties: het fysieke verschil tussen mannen en vrouwen komt daarin nadrukkelijk tot uiting. Mannen springen hoger, lopen sneller, zijn krachtiger, hebben een groter uithoudingsvermogen. Ik heb het niet over mezelf, maar over sportmannen die boven het gemiddelde uitsteken. Altijd zal een man het halen van een vrouw, ook al won de nog actieve tennisster Billie Jean King (30) in 1973 ’the battle of the sexes’ van de luidruchtige, gepensioneerde tennisser Bobby Riggs (55) in drie sets. Het was een uitzondering, niet meer dan een demonstratiewedstrijd en het leeftijdsverschil speelde een belangrijke rol.
Een verdienste is dat niet, dat je man bent. Je bent zo geboren, die verschillen zijn er nu eenmaal. Maar het maakt wel dat als je sportmannen en sportvrouwen in de weegschaal legt, dit neerkomt op appelen met peren vergelijken. Twee keer fruit, dat wel, maar onvergelijkbaar.
In eer en geweten heb ik gepoogd vrouwen in mijn lijst te smokkelen. Ik dacht aan de Amerikaanse atlete Jackie Joyner-Kersee, koningin van de zevenkamp, aanwezig op vier Olympische Spelen, goed voor drie gouden, één zilveren en twee bronzen medailles. Ondanks nationale heldin Nafi Thiam blijft Joyner-Kersee het wereldrecord behouden, dat nu al bijna tweeëndertig jaar op haar naam staat. Ze is nooit betrapt op het gebruik van doping, verdachtmakingen waren er wel.
Die geruchten waren nog veel steviger bij de bijna buitenaardse prestaties van haar landgenote Florence Griffith-Joyner. Haar wereldrecords op de 100 en 200 meter zijn ook ruim dertig jaar oud: niemand kwam en komt enigszins in de buurt van die 10.49 en 21.34. Ze stierf op haar 38ste in haar slaap, waarna de dopingverhalen opnieuw opdoken. Bewezen werd het nooit, maar wie gelooft haar onschuld nog? En toch… die fenomenale tijden tonen nogmaals aan dat je mannen en vrouwen niet mag vergelijken, want de wereldrecords van Usain Bolt op diezelfde afstanden zijn respectievelijk 91 honderdsten (9.58) en liefst 2 seconden en 15 honderdsten (19.19) scherper dan die van Griffith-Joyner. ‘Buitenaards’ moet dus gerelativeerd worden tot ‘buitenaards in de vrouwenatletiek’. Het is wat het is.
Serena Williams, ook even aan gedacht, maar waarom eigenlijk? Ze verliest ongetwijfeld van de nummer 100 in het mannentennis. Kracht, snelheid, souplesse: ze wordt gewoon van de baan geblazen. Laat haar dus maar de nummer één aller tijden zijn bij de tennisvrouwen. Mijn conclusie: deze ‘GOAT’ is een mannenlijst, in de zomer van 2021 maak ik wel een vrouwenlijst, die wat mij betreft even waardevol is: dan kan ik tenminste peren met peren vergelijken.
Goed, de lijst. Er staat één Belg in, die volgt morgen. U weet wel wie. De eerste vier namen zijn er enkel om te bewijzen dat ik een wijsneus ben en Wikipedia-erelijsten kan aflezen als geen ander…
20. OLE EINAR BJØRNDALEN (°1974). Deze Noorse biatleet en langlaufer is de succesvolste winterolympiër (bij de mannen) ooit. Hij behaalde 20 keer goud, 4 keer zilver en 1 keer brons op zes Olympische Spelen. Daarnaast won hij 20 gouden, 14 zilveren en 11 bronzen medailles op wereldkampioenschappen. En met 95 overwinningen in wereldbekerwedstrijden is hij ook op dat vlak de beste aller tijden in de sneeuw.
19. JOE MONTANA (°1956). Quarterback van de San Francisco 49ers en de Kansas City Chiefs in de National Football League (NFL, American Football). Won vier keer de Super Bowl — het grootste eendagssportevenement ter wereld — en werd bij drie gelegenheden uitgeroepen tot Most Valuable Player, in deze in Amerika bijzonder grote sport. Dat laatste record deelt hij sinds 2015 met Tom Brady.
18. BABE RUTH (1895-1948). Honkballer/baseballer, noem het zoals u wilt, die zijn bijnaam ‘Babe’ dankt aan de jonge leeftijd, 19, waarop hij zijn eerste profcontract ondertekende bij de Baltimore Orioles. Op zijn identiteitskaart staat immers ‘George Herman’ als voornaam. Brak door bij de Boston Red Sox en, vooral, de New York Yankees. Maakte in 1927 als eerste speler meer dan 60 homeruns in één seizoen, een record dat standhield tot begin jaren 60. Is tot nog toe de enige die twee keer drie homeruns in een wedstrijd van de World Series sloeg.
17. WAYNE GRETZKY (°1961). Op heel wat Amerikaanse lijstjes staat deze Canadees bovenaan. Na basketbal, American Football en baseball is ijshockey de grootste sport in de States. In de National Hockey League (NHL) geldt Gretzky als The Great One. Niemand komt in de buurt van zijn totaal van 894 goals en 1963 assists, vooral opgetekend bij de Edmonton Oilers en de Los Angeles Kings. Geen andere ijshockeyer maakte meer dan 200 punten in één seizoen. Speelde met rugnummer 99 en stopte in ’99, op zijn 38ste. Vier landstitels, negen keer uitgeroepen tot Speler van het Jaar. “You miss 100% of the shots you don’t take,” zei hij ooit. Waarheid als een koe.
16. MARK SPITZ (°1950). De Amerikaanse zwemmer met de snor. Zijn succesperiode valt terug te brengen tot de Olympische Spelen van 1972 in München. Spitz won toen zeven gouden medailles, een record dat hij tot 2008 en Michael Phelps zou behouden. In Mexico-City, vier jaar eerder, had hij ook al twee keer goud gewonnen op de estafettenummers. Op de All Time-lijst van succesvolste medaillewinnaars op één editie van de zomerspelen, staat hij nog altijd op de vierde plek. En voor wie jong was begin jaren 70, was hij een tot de verbeelding sprekend figuur. Mede dankzij die snor, zonder twijfel. Stopte na de Spelen van München met competitiesport, voornamelijk omdat zwemmers toen nog amateurs waren: er viel niets te verdienen in hun sport.
15. TIGER WOODS (°1975). Vergeet even de uitspattingen naast de court van Eldrick Tont ‘Tiger’ Woods, hij is een van de beste golfers aller tijden. Er zijn er met een grotere erelijst, maar niemand overtreft de uitstraling van de eerste zwarte topgolfer, die al op zijn eenentwintigste The Masters won, zijn eerste van vijftien ‘major’-toernooien (5 keer The Masters, 4 keer het PGA Championship, 3 keer de US Open en The Open Championship). Toen de Amerikaan in augustus 1996, twintig jaar oud, zijn eerste contracten met sponsors Nike en Titleist ondertekende, waren dat de lucratiefste contracten uit de golfgeschiedenis.
14. EMIL ZÁTOPEK (1922-2000). De Locomotief. Zijn gouden drieluik 5000 meter-10.000 meter-marathon in Helsinki (1952) was onuitgegeven. In de periode daarvoor, 1949-1951, won de Tsjecho-Slowaak alle 69 wedstrijden waaraan hij deelnam. Op de 10.000 meter bleef hij zelfs zes jaar ongeslagen. In totaal vestigde hij achttien (18!) wereldrecords. Voor chauvinistische Belgen is hij de man die in 1948 in Londen op de 5000 meter de duimen moest leggen voor onze landgenoot Gaston Reiff. Zijn net even oude echtgenote Dana Ingrova won in 1952 het speerwerpen. Zátopek wordt ook herinnerd vanwege zijn lelijke loopstijl, waarbij het hoofd voortdurend schudde en het lichaam schokte. Als het maar vooruitging… Na de Praagse Lente van 1968, waarvoor hij openlijk sympathie toonde, werd Zátopek uit de Communistische Partij gezet en verplicht om eerst als bouwvakker en later als mijnwerker te gaan werken. Na de Fluwelen Revolutie van 1989 werd hij door Václav Havel in ere hersteld.
13. JOE LOUIS (1914-1981). Heel wat bokskenners beschouwen deze Amerikaanse zwaargewicht als de beste bokser aller tijden. ‘The Brown Bomber’ was meer dan elf jaar wereldkampioen, een periode waarin hij vijfentwintig keer zijn titel verdedigde, een unieke prestatie op dat niveau. Louis bokste met precisie én kracht, zijn stotencombinatie was ongezien in de bokswereld van de jaren 30 en 40. In totaal won hij 69 kampen (55 keer met knock-out) en verloor hij slechts drie keer.
12. PELÉ (°1940). Edson Arantes do Nascimento. O Rei, de koning. Meer dan duizend doelpunten, al moet er toch eens iemand al die jeugdwedstrijden opnieuw bekijken, want het lijkt overdreven veel. Behalve zijn lucratieve uitboljaren bij de New York Cosmos speelde hij zijn hele carrière, achttien seizoenen lang, voor Santos in eigen land. Twee en een halve keer wereldkampioen (Chili-1962 maakte hij vanwege een blessure niet tot het einde mee), vijf keer landskampioen in Brazilië, winnaar van de Copa Libertadores (de Zuid-Amerikaanse Champions League) en, als toemaatje, ook nog kampioen van Noord-Amerika met Cosmos, in zijn allerlaatste seizoen. Van de Braziliaanse regering mocht hij niet in Europa komen voetballen, omdat hij als ‘nationale schat’ werd beschouwd. Pelé dirigeerde, dribbelde, gaf assists en scoorde aan de lopende band. Maakte niet uit hoe: rechts, links, met het hoofd. Technisch briljant en razend snel. Mocht men ooit proberen de ideale voetballer te creëren in de vorm van een performante robot, zoek niet verder: inspireer hem op Pelé.
11. BOB BEAMON (°1946). Ik geef toe, dit is wel heel subjectief, want uiteindelijk blijft deze Amerikaan de man van één moment. De sprong van 8,90 meter op de Olympische Spelen van 1968 in Mexico-City. In de ogen van een negenjarig jongetje kon hij wat wij allemaal wel wilden kunnen in onze gekste dromen: vliegen. Beamon verbeterde het wereldrecord met maar liefst… 55 centimeter. Zijn op één na beste prestatie van dat jaar was trouwens ‘amper’ 8,33 meter. De olympische kampioen verspringen van vier jaar eerder, Lynn Davies, riep nog tijdens de wedstrijd dat Beamon het evenement had verstoord. En de optische meetapparatuur was niet berekend op zo’n verre sprong, officials moesten opnieuw overgaan op handmatige meting. Drieëntwintig jaar hield het ‘onbreekbare’ record van Beamon stand: toen sprong Mike Powell 8,95 meter. Dát record staat nu al negenentwintig jaar op de tabellen, langer dan dat van Beamon, en toch blijft die sprong van Bob Beamon veel meer tot de verbeelding spreken.
(Op basis van sportieve prestaties had hier misschien Michaël Schumacher (°1969) moeten staan. De Duitser werd zeven keer wereldkampioen in de Formule 1, tussen 2000 en 2004 zelfs vijf keer op een rij. Hij domineerde zijn sport meer dan wie ooit, al had Ayrton Senna zonder die crash op 1 mei 1994 meer dan drie WK’s kunnen winnen. Schumacher won 91 races, stond 155 keer op het podium, vertrok 68 keer vanuit poleposition, reed 77 snelste rondes: niemand deed of doet beter. Al was er ook controverse: hij negeerde signalen van de wedstrijdleiding, reed een concurrent in de vernieling, speelde haasje-over met een ploegmaat of parkeerde zijn wagen tijdens een kwalificatierit op het circuit van Monte Carlo dwars over de baan, zodat de tegenstanders zijn tijd niet meer konden verbeteren. Niet netjes.)
Morgen: 10 t/m 4.