Mijn
grootmoeder, die vandaag 103 wordt, is al in geen twintig jaar in een
bankkantoor geweest. Het is het voorrecht van oude mensen dat hun financiële
zaken worden geregeld door kinderen en schoonkinderen. “Dat is toch niks
voor mij, ik ken dat allemaal niet meer!”, u kent dat riedeltje wel. Ze is
klant, trouwe klant zelfs, maar ze heeft geen nood aan een loketbediende die
een gezellig praatje met haar maakt.

Mijn
moeder, die binnenkort 85 wordt, gaat nog wel voor al haar financiële
transacties naar de bank en ze waardeert heel af en toe dat gezellige praatje
met de loketbediende. Ze heeft geen computer, maar is nog voldoende fit en
alert om overschrijvingen zelf te doen. In de bank. Aan de automaat. Slechts occasioneel
moet ze nog aan het loket zijn.

Ik, die
over een paar maanden 58 wordt, regel bijna al mijn zaken via computer. Alleen als er
een lening moet herzien worden of persoonlijke financiën besproken, wat hoogst
uitzonderlijk is, heb ik nood aan een tête-à-tête, maar dat is dan rechtstreeks
met de bankdirecteur, niet met een loketbediende. Ik print wel nog mijn
rekeninguittreksels uit, zo ouderwets ben ik dan weer wel, maar daarvoor
volstaat één keer per maand de automaat in de hal van mijn bankkantoor te
activeren. Ik hoef daar niemand voor te zien of te spreken.

Ik heb geen
kinderen, maar mocht ik die gehad hebben, dan zouden die ongetwijfeld geen poot
meer zetten in een bankkantoor. Alles zou online verlopen, zoals twintigers en
dertigers dat tegenwoordig afhandelen. En de generaties die nu nog niet
volwassen genoeg worden geacht om hun financiën te regelen, zullen over een
paar jaar al helemaal niet meer weten waar zich dat kantoor ook alweer bevond.

Over
twintig jaar zullen de generaties van mijn grootouders en ouders en, wie weet,
ook ikzelf, uitgestorven zijn. Gesteld dat er dan nog bankkantoren bestaan, dan
zouden het spookhuizen zijn. Lege lokalen, waar hooguit nog wat activiteit is
aan de automaat (als die tegen dan nog bestaat) en achter een ontzettend
rustige balie. Je kan dat betreuren (“Er is geen sociaal contact meer hé,
meneer!”), maar het is onvermijdelijk. Het is onvermijdelijk omdat we dat blijkbaar zelf willen. Het is niet de bank die ons op afstand houdt, het zijn
wij die de afstand van de bank waarop we zitten tot de bank waar we klant van
zijn te groot achten.

***

Ik wil maar
zeggen: het is niet onlogisch dat ING — als eerste van ongetwijfeld een pak meer
banken en verzekeringskantoren — een drastische beslissing neemt. Het was
schrikken en het wordt wennen, maar het is de harde realiteit die we zelf mee
hebben veroorzaakt. Vluchten kan niet meer. Huilen is voor ons te laat.

Wát ING
deed is de economische logica zelve. Hóe ING dat deed is hemeltergend. Een
grote baas die vóór het weekend in een email aankondigt dat er ‘spannende
dingen’ te gebeuren staan, o gruwel. “Je moet het dak repareren als de zon
schijnt” en “We moeten snoeien om te groeien”, zijn uitspraken
die je misschien kunt doen in een besloten bestuurskamer — onder grofgebekte
ondernemers voor wie een mens niet meer dan een FTE is en bedrijfsresultaten in
k worden uitgedrukt in plaats van in duizendtallen —, maar die je niet als
officiële communicatie naar buiten brengt op een ogenblik dat je ongeveer
gelijktijdig het ontslag van duizenden werknemers aankondigt én dat je de
eerste jaarhelft 600 miljoen euro winst hebt geboekt. Winst die over het hele
jaar 2015 1,1 miljard bedroeg. De ceo, Ralph Hamers, kende zichzelf en passant ook nog eens 28 procent opslag
toe. Goed bezig, zal het argument geweest zijn.

Cynischer
wordt het zelden. Communicatief ging ING compleet de mist in. Heel Vlaanderen
en Nederland weet nu: gewetenloze schurken. De emotionele woorden van de
Belgische ceo: ach, krokodillentranen, een ingestudeerd nummertje, die man
heeft misschien wel wakker gelegen van hóe hij het nieuws moest brengen, maar
niet dát hij het nieuws moest brengen. Moeilijk momentje, lastige dagen, volgende
week is het echter weer business as usual,
kop op, jongen. De ontmenselijking van het bedrijfsleven schrijnend in beeld en
woord gebracht.

***

Cynische
logica is het, maar wel: logica. En
dan kom ik terug bij de eerste paragrafen. Daar hebben we zelf voor gezorgd
en daar zullen we in de nabije toekomst nog veel meer voor zorgen. In plaats
van op de barricaden te springen en een op middellange termijn onrealistisch
doel na te streven, maximaal jobbehoud, moeten overheid én sociale partners
volgende pijnlijke aankondigingen een stap voor zijn, door nu al, preventief, ruimte
te scheppen voor alternatieve tewerkstelling en, vooral, mee te zijn met de
digitale trein. Weg met dat typisch Belgische gedoe van bescheidenheid,
volgzaamheid en achter de feiten aanhollen: we moeten voortrekkers worden.

Helaas
lijken we geneigd dezelfde reflex te vertonen als dertig jaar geleden toen de
staalnijverheid en de steenkoolmijnen slabakten. Er werden miljarden in
bodemloze putten gepompt, in plaats van realistisch te zijn (net zoals de
mensen nu nog nauwelijks een bank bezoeken, werd er toen al een tijdje niet
meer op kolen gestookt en was dat staal ook al passé) en maximaal in te zetten
op alternatieven. (Die staatsschuld komt ergens vandaan, moet u weten.)

Maar dan
nog — en ondanks het stoer klinkende ‘Jobs, jobs, jobs!’, dat een mantra van deze
federale regering is geworden — zal de harde realiteit zijn dat er nog wel
vaker noodkreten en alarmbellen zullen weerklinken, gevolgd door afslankingen
en optimaliseringen, om wat newspeak te
hanteren, en dat we de verloren jobs nooit meer 100 procent zullen terugwinnen.
Daarom is dat basisinkomen voor iedereen — laten we zeggen: 500 euro tot 18
jaar, 1.250 euro netto vanaf 18 jaar — een piste die dringend onderzocht moet
worden. Tenzij we ons liever in zelfmedelijden blijven wentelen, het
onafwendbare ontkennen en alleen nog maar in staat zijn tot verontwaardiging,
hoe terecht die ook is.

De kracht
van veranderING (dank aan Joël De Ceulaer voor de inspiratie) zou er weleens in
kunnen liggen dat we anders gaan denken over én kijken naar leven, welzijn, onderwijs
en economie. Er zijn genoeg filosofen, sociologen en arbeidsmarktdeskundigen
die daar al over nagedacht hebben. Wanneer schieten de beleidsmakers wakker?