Mijn vader
was niet de eerste de beste.

Hij was in
vele dingen wel de eerste en de laatste.

Hij was de
eerste om ’s ochtends op het werk te verschijnen en de laatste om ’s avonds uit
te prikken. Hij deed als eerste de deur open en het licht aan en als laatste
het licht uit en de deur dicht. Hij bood als eerste zijn hulp aan en was de
laatste om zelf hulp te vragen. Hij was de eerste om te trakteren en de laatste
om nog één allerlaatste rondje te bestellen. Hij lachte als eerste om een
flauwe mop en was de laatste om zijn eigen grappen op te dringen. Hij was de
eerste om de dingen des levens te relativeren, de laatste om zich in zelfbeklag
te wentelen.

Hij was de
laatste om te zeuren en de eerste om problemen van anderen te aanhoren. Als
laatste wilde hij in het centrum van de belangstelling staan, als eerste gunde
hij anderen het licht van de zon. Hij was de laatste om te zeuren als iemand zijn verantwoordelijkheid niet opnam, bleef de eerste om het zelf wél te doen.
Met ‘laatste woorden’ en zo was hij niet bezig, hij opende wel als eerste een
gesprek. Hij applaudisseerde voor de laatste én voor de eerste.

Mijn vader
was de beste, de eerste.

(Jos Van
Laeken, 23 mei 1936-24 januari 2016)