Hij heette Leemans, dat weet ik nog wel zeker.
Zijn voornaam ben ik vergeten, doet er verder ook niet toe. Ik was vijftien,
puistig puberexemplaar, en deed voor het eerst vakantiewerk, in een papier- en
boekenhandel, lekker dicht bij huis. Eigenlijk mocht dat nog niet op die
leeftijd, je moest zestien zijn, maar ach, zo’n eerste betaalde job in juli klonk
heel aanlokkelijk en ze vonden blijkbaar niemand anders die vier weken lang een
zakcentje wilde bijverdienen.

Leemans was de zaakvoerder, of gerant, of hoe
dat verder ook moge geheten hebben in die dagen. Eind twintig, begin dertig,
schat ik, met terugwerkende kracht. Ik vulde rekken aan, hij was zelden in de
winkel te zien, contact was er nauwelijks die eerste dagen. Als ik hem al zag
liep hij met verende tred door zijn koninkrijk, als een dansende dandy, al wist
ik toen in de verste verte nog niet wat het woord ‘dandy’ zou kunnen betekenen.

Op het einde van de tweede week riep hij me
kort voor het sluitingsuur even bij zich. Of ik na zes uur nog even kon helpen in de
voorraadkelder. Natuurlijk wilde ik dat, bereidwillige jongen die ik was.
Naïeve jongen, vooral, want in die verlaten ruimte ging hij wijdbeens op een
stoel zitten en vroeg om recht voor hem te komen staan, heel dichtbij. Hij
monsterde me van kop tot teen, ik wist me geen houding te geven. Snotneus die
nog niet met zijn beide voeten in het volle leven was gestapt, jongetje dat nog
meer aan Lego dan aan meisjes dacht, laatbloeier op vele vlakken. In alle
opzichten een kind dat de wereld nog moest ontdekken.

Of ik mijn broek even wilde laten zakken. Tja,
wat moest ik daar van denken? Normaal vond ik het niet, maar hij was wel de
baas en ik had wilde plannen met het geld dat ik als semi-legale werkkracht zou
gaan verdienen. Die nieuwe singles van Mud, The Rubettes en George McCrae wilde ik in huis hebben en liefst zo snel mogelijk. Dus gehoorzaamde ik. Of ik ook mijn
onderbroekje wilde laten zakken. Zo mondig ik onder vrienden was over de meest
uiteenlopende, onschuldige onderwerpen, zo stil was ik nu. En ik gehoorzaamde
weer. Twee klamme handen betastten het kleinood dat daar wat hulpeloos hing te
bengelen. Vier, vijf seconden, meer zal het niet geweest zijn. ”t Is goed, ga
maar naar huis’. Ik weet niet of hij teleurgesteld of voldaan klonk, trok snel
onderbroek en broek weer naar boven en maakte dat ik wegkwam, te verbouwereerd
om te reageren, te beschaamd om er thuis over te praten, te wereldvreemd om te
beseffen wat er me net overkomen was.

Er was niets gebeurd en er was heel veel
gebeurd, want onschuldig was het zeker niet. Ik had het voorval bijna uit mijn
geheugen bannen, heb er nooit onder gebukt gelopen of me achteraf gevoelsmatig
of lichamelijk geremd gevoeld, maar het dook gisteren opnieuw op, als een
krachtig signaal dat ‘Hé, ik ben hier ook nog!’ schreeuwde, na het lezen van al
die verhalen van vrouwen die waren lastig gevallen, nagefloten, betast of
aangerand.

#wijoverdrijvenniet

Er waren nog wat mannen die amechtige pogingen
deden om er met een kwinkslag op te reageren of het te minimaliseren, maar de
stortvloed aan persoonlijke getuigenissen verpakt in tweets van 140 tekens
was niet meer te stuiten. Het kwam er in één lange gulp uit, een weinig
verkwikkende douche van kleine en grote gebeurtenissen die een diepe indruk
hadden nagelaten en die lagen te wachten op het geschikte moment om de wijde
wereld ingestuurd te worden. Zoals mijn kleine verhaaltje van hierboven.

Die vrouwen overdrijven niet, weet ik wel
zeker, ook al ging het zelden over verkrachtingen of zware mishandelingen. Je
kan die gevoelens van angst en vernedering niet overdrijven, want die zijn er
gewoon. Je kan ze niet ontkennen, je mag dat nooit doen. Het gaat ook niet
om denkbeeldige angst, het is zeer reëel.
Tastbaar, zou ik haast schrijven, ware het niet zo’n dubieus woord in deze
context.

Halfdronken bouwvakkers die kortgerokte jonge
vrouwen nafluiten, laten we dat vooral toch niet normaal beginnen vinden.
Macho’s die op de tram hun kruis tegen de kont van een volgens de Flair en andere vrouwonvriendelijke
bladen welgevormd exemplaar van vrouwelijke kunne aan schurken, laten we dat vooral
niet klasseren onder mannelijke stoerheid. Bazen die hun machtspositie
misbruiken om zich eens goed te laten gaan en hun wildste fantasieën uit te
leven, laten we hen vooral niet zomaar hun gang laten gaan.

Natuurlijk, het overkomt niet alléén vrouwen.
Vrouwen doen er zelf ook aan mee, het zal wel. Sommigen vinden die aandacht van
verknipte kerels wel leuk, voor heel even dan, ook dat is best mogelijk. Maar
het verandert niets aan het algemene uitgangspunt: je valt geen mensen (m/v)
lastig, punt. Je kunt niet ongestraft een ander mens met jouw ‘onweerstaanbare drang’ confronteren. Dat kon honderd of vijftig jaar geleden ook al niet, dat kan nu nog
altijd niet. Alleen blijft het wel gebeuren en blijkbaar in even erge mate. Ongewenst
is ongewenst. Daar moeten we niet verder over soebatten. Daar bestaat geen
enkel excuus voor, of dat nu een hoog libido of een slechte opvoeding is. Daar
mogen we onze rug niet naar toe keren.

Er lopen al veel te veel Leemansen rond op
deze aardkloot, wat hun voornaam verder ook moge wezen. Moge hen de
eeuwigdurende zonsverduistering wachten, zonder eclipsbrilletje. Maar laat me
eerst virtueel doen wat ik toen, meer dan veertig jaar geleden, in
werkelijkheid had moeten doen: hem een welgemikte trap in zijn onedele delen
geven en het pand verlaten zonder er de dag nadien terug te keren. Die singles
van Mud, The Rubettes en George McCrae hadden best wel kunnen wachten.