Het is een kwestie die zonder enige twijfel veel belangrijker is dan de
economische toestand in de wereld, respect voor de democratie en vrede op aarde
voor iedereen, toch zeker als je in Antwerpen woont, ’t is te zeggen een
voetballiefhebber bent, nou ja, een supporter van Antwerp of Beerschot dan
toch: wie is de Ploeg van ’t Stad?
Enige voorspelbaarheid kan voetbalfans niet ontzegd worden, dus antwoorden die
van Antwerp ‘Antwerp’ op die hamvraag, en die van Beerschot ‘Beerschot’.

Grosso modo zijn er twee maatstaven om enigszins objectief
te kunnen beoordelen wie er nu gelijk heeft: de sportieve resultaten en de
populariteit. Versta: wat hebben ze gewonnen en hoeveel volk is daar naar komen
kijken? Welnu, zelfs dan kan je met je interpretatie nog verschillende
richtingen uit, zodat een voorzichtig en beredeneerd antwoord op de vraag ‘Wie
is de ploeg van ’t stad?’ kan zijn: allebei en geen van beide. Ik verklaar mij nader.

Erelijst

Royal Antwerp Football Club is de oudste voetbalvereniging
van het land. Stamnummer 1, dat vonden ze in 1880 niet meer dan normaal, want
niet alleen was Antwerp Athletic Club (vanaf 1887 Antwerp Football Club) de
allereerste voetbalclub in het koninkrijk België, ze was ook de enige. Pas
negen jaar later zou Brussels Football Club worden opgericht. Hoe er die eerste
negen jaar werd gevoetbald, is me een raadsel. Pas in 1897 werd het eerste
officiële kampioenschap van België georganiseerd en Racing Club de Bruxelles,
stamnummer 6, mocht de titel vieren. De eerste zeventien jaar van het bestaan
van Antwerp FC waren vergelijkbaar met de ‘Hou jullie een beetje in stilte
bezig’ die leraren vaak tegen leerlingen zeggen.

Zoals de vrouw uit de rib van de man voortkwam, zo kwam in
september 1899 Beerschot voort uit Antwerp. Een stel revolterende Antwerp-spelers
stapte boos op en richtte een nieuwe club op, met het stamnummer 13. De rivaliteit is van dan af altijd gebleven. Je mag zelfs stellen dat ze omgekeerd evenredig is met de sportieve prestaties: hoe slechter beide clubs het deden of doen, hoe groter de onderlinge naijver.

Royal Beerschot
Athletic Club zou tussen de twee wereldoorlogen zeven keer kampioen worden.
RAFC moest wachten tot 1929, net voor de viering van het vijftigjarig bestaan!,
om voor het eerst de beste van het land genoemd te mogen worden. Daarna werd
Antwerp nog drie keer kampioen, voor het laatst in 1957.

Twee keer won het ‘oude’ Beerschot, dat van stamnummer 13,
de beker van België, in 1971 en 1979. In 1968 was het verliezend finalist. Ook
Antwerp triomfeerde twee keer in het bekertoernooi: 1955 en 1992. In 1975 was
Anderlecht te sterk in de finale. Als we er ook nog Germinal Beerschot bij
betrekken, de fusieclub die in 1999 werd opgericht tussen het ‘kleine’ Germinal
Ekeren, dat dringend een nieuw onderkomen nodig had, en het failliete Beerschot
VAC, valt er nog een extra bekerzege te noteren, met name die van 2005. (Terloops,
Germinal Ekeren won zelf ook de beker in 1997, maar die overwinning telt in dit verhaal
uiteraard niet mee.)

Twee Antwerp-spelers ontvingen de Gouden Schoen: Vic Mees
(1956) en Wilfried Van Moer (1966). Alleen Rik Coppens werd als Beerschotter
beloond (1954), maar dan wel als allereerste in een tijd dat een speler de
Gouden Schoen slechts één keer mocht winnen. Voetbalkenners zijn het erover
eens dat Coppens anders meerdere keren zo’n trofee op zijn schouw had mogen
zetten.

Zes keer was een speler van Antwerp topschutter in de
competitie. Cisse Severeyns was in 1988 de laatste in de rood-witte rij.
Beerschot deed het een pak beter: twaalf stuks, al dateren de 29 doelpunten van
Lothar Emmerich in paars-witte outfit al van het seizoen 1969/1970. Of tellen we er Tosin Dosunmu en
François Sterchele bij, respectievelijk topschutter in 2006 en 2007 voor
Germinal Beerschot?

Europees slaagde Beerschot er nooit in uit te blinken.
Antwerp wel. Denk aan het UEFA Cup-toernooi in 1989/1990, met die fameuze
eerste ronde tegen het Bulgaarse Vitosja Sofia. Pas in de kwartfinales
sneuvelde Antwerp toen tegen FC Köln. Nog straffer was de campagne in de
Europabeker voor Bekerwinnaars 1992/1993, die de Great Old helemaal tot in de finale op Wem-be-ley voerde, waar Parma te sterk was.

Maar vergeet even de trofeeën. Je kunt het ook anders
aanpakken en alle rangschikkingen van alle seizoenen optellen. Ik heb dat ooit
gedaan, omdat ik ervan overtuigd was dat Beerschot primus zou zijn. Niets was echter
minder waar: of ik nu alles omrekende naar het tweepunten- of het
driepuntenstelsel, Germinal Beerschot er wel of niet bij optelde, altijd
opnieuw telde Antwerp een pak meer punten dan de stadsrivaal. Pakte Beerschot meer titels, dan was
Antwerp door de jaren heen wel regelmatiger, daar zijn sluitende bewijzen voor.

Conclusie: Beerschot heeft meer titels behaald (daar gaat
het uiteindelijk toch om!), ze tellen beiden even veel bekerzeges (tenzij je
die van Germinal Beerschot mee zou rekenen), Antwerp deed het Europees af en
toe uitstekend (in tegenstelling tot Beerschot dat hoogst uitzonderlijk een
eerste ronde overleefde) en in het ‘eeuwige puntenklassement doet Antwerp het
een pak beter.

Populariteit

Je kan het Olympisch Stadion op het Kiel en de Bosuil in
Deurne-Noord moeilijk met elkaar vergelijken, omwille van het grote verschil in
capaciteit. Het Olympisch Stadion kon in zijn hoogdagen 25.000 toeschouwers
ontvangen (uitzonderlijk werden er 27.000 in gepropt, maar dan zaten de
supporters tot in de bomen!), de Bosuil was in betere tijden goed voor 68.000
plaatsen. Op het Kiel mocht in de jaren vijftig, zestig en zeventig geregeld
het bordje ‘Uitverkocht’ worden bovengehaald, op de Bosuil gebeurde dat wel
eens als Nederland kwam afzakken voor de Derby der Lage Landen, maar niet voor
wedstrijden van Antwerp.

Helaas zijn er over die gloriejaren van Braine, Coppens, Lozano, Mees, Van Moer en Kodat geen statistieken terug te vinden op het internet. Wel een
aantal losse gegevens, maar er zit geen systematiek in. Betrouwbare, globale
gegevens van onze competitie vind je pas terug vanaf het seizoen 1978/1979, op
de website www.bsdb.be, wat staat voor Belgian Soccer Database, een heel nuttig
privé-project van Luc Kempen, de secretaris van Verbroedering Geel-Meerhout. Als je die gegevens voor de jongste veertien jaar combineert met
de statistieken op www.european-football-statistics.co.uk kom je aan een betrouwbaar
overzicht, behalve van de twee seizoenen die Beerschot VAC in derde klasse
doorbracht (1991/1992 en 1998/1999). Daarvan zijn enkel partiële cijfers
beschikbaar.

Over die periode van 35 jaar, 1978-2013 (35 seizoenen voor
Antwerp en 33 voor Beerschot, omwille van die twee jaar in derde), ontving
Antwerp bij haar thuiswedstrijden gemiddeld 6.556 toeschouwers tegenover 6.442
voor Beerschot. Als we de twaalf seizoenen Germinal Beerschot en de twee jaar
Beerschot AC zouden vergeten, zakt het gemiddelde van Beerschot naar 5.179.
Op zich is dat niet abnormaal, want in de periode 1978-1999 speelde Beerschot
negen seizoenen op een lager niveau, Antwerp slechts één. Maar laten we niet
moeilijk doen: we tellen er de periode na het ‘echte’ Beerschot, dat van
stamnummer 13, gewoon bij, want de club mag dan officieel niet meer bestaan,
voor de supporters is er niet zo veel veranderd. Die roepen nog altijd met hart
en ziel ‘Beerschot’.

Kortom, Antwerp telt dus in de onderzochte periode per thuismatch gemiddeld 114 toeschouwers
meer dan Beerschot. Bijna verwaarloosbaar en zeker niet overeenstemmend met het
in Antwerpen nogal makkelijk verspreide ‘Antwerp heeft een grotere en een
trouwere aanhang’. Bovendien: als we alleen het gemiddelde zouden nemen van de
jaren in eerste klasse, krijgen we een compleet ander beeld. Dan is Beerschot
plots koploper met 7.335 toeschouwers per thuismatch, 129 meer dan de 7.206 van
Antwerp. Zelfs al had Antwerp in 1981/1982, 1982/1983 en vooral 1987/1988
succesjaren, waarin het gemiddelde een eind boven de 10.000 steeg.

Laten we de rollen weer omkeren. In de tweede klasse is
Antwerp een stuk populairder. Op dat niveau zit de ploeg van de Bosuil aan
gemiddeld 5.138 toeschouwers, tegenover 3.127 voor Beerschot, dat vooral in de
jaren vóór de ondergang van 1999 nauwelijks nog volk naar het Kiel lokte.

Conclusie 1: het globale gemiddelde en het gemiddelde in
eerste klasse houden elkaar min of meer in evenwicht. In het eerste scoort
Antwerp lichtjes beter, in het tweede Beerschot. Antwerp maakt het verschil
vooral in tweede klasse. Je mag dus zeker niet concluderen dat Antwerp
populairder is an sich, maar allicht
wel dat de aanhang iets trouwer en fanatieker is, want men blijft ook in de
tweede klasse naar het stadion komen. Die van Beerschot haken sneller af.

Conclusie 2: de Antwerpenaar is een successupporter. Vroeger
nog veel meer dan nu, trouwens. Als het goed gaat en het voetbal is
oogstrelend, dan zitten de tribunes vol. Als het wat tegenzit, net wanneer je
hun steun hard nodig hebt, zoeken ze hun vertier elders. Er valt veel te
beleven in ’t stad. Alleen de die hard­-fans, zeg maar: de harde kernen
(‘hard’, in de zin van trouw, niet in de betekenis die gelinkt is aan hooliganisme!) blijven altijd gaan.

Conclusie 3: een toekomstig nieuw stadion met een capaciteit van 25.000 mensen
is bijzonder hoog gegrepen, als je ziet dat Beerschot in de afgelopen
vijfendertig jaar nooit meer dan 19.000 toeschouwers mocht verwelkomen, terwijl
Antwerp alleen in het seizoen 1987/1988, toen het vele maanden alleen op kop
stond en enkel op het eind werd bijgebeend en voorbijgestoken, enkele keren
boven de 25.000 uittorende (met als absolute uitschieter de 40.000 fans voor
Antwerp-Anderlecht). Voorlopig zijn 15.000 (Bosuil) en 12.500 (Olympisch Stadion) ruim voldoende.

Ploeg van ’t Stad?

Ach, ’t is maar een spelletje, dat voetbal, en dat getreiter
tussen supporters van Antwerp en Beerschot moet je ook niet overdreven ernstig
nemen. Ze houden elkaar eigenlijk vrij goed in evenwicht, zowel qua sportieve
prestaties, als qua populariteit. Tot spijt van wie ’t benijdt of van wie niet
de moeite heeft gedaan om het even uit te zoeken.

Voorts zouden de supporters nu beter ophouden met elkaar te
jennen of een hoge borst op te zetten naar de buitenwereld. Nu eerst even in de
luwte proberen aan een remonte te werken, remonte die hen richting Belgische
elite moet voeren. Voor Antwerp wordt dat een lastig karwei, voor KFCO
Beerschot-Wilrijk is de weg nog véél langer, zijn de gidsen onervaren en wachten er langs het
kronkelige, oneffen pad vele moeilijke uitdagingen. Ik mag hopen dat de Beerschot-supporters respect opbrengen voor de club die hen nu met
open armen verwelkomt. Graag bij het bedenken van kreten toch ook die ‘KFCO
Wilrijk’ erbij betrekken, beste paars-witte fans, anders krijg je een vergelijkbaar scenario als met de
fans van Germinal Ekeren, die eerst welkom waren, daarna alleen nog maar
‘Beerschot’ te horen kregen en tenslotte werden uitgespuwd en als voetbalwezen
terug naar het noorden van Antwerpen trokken.

En tenslotte: laten we term Ploeg van ’t Stad nu maar een tijdje opbergen. Niemand verdient die
titel op dit ogenblik. Het ziet er naar uit dat dat nog een tijdje zal duren.
Neen, ’t is gene stoef in ’t Antwerps
voetbal en ’t zal gene kattepis zijn om de gouden jaren – die al bij al sinds eind jaren vijftig hooguit verguld mogen worden genoemd – te laten herleven.