‘Degraderen,
ze zouden dat moeten afschaffen,’ zei Beerschot-trainer Jacky Mathijssen vorige
week in Knack. Hoongelach en hevige kritiek waren zijn deel. De paragraaf
waarin hij pleitte voor de invoering van een licentiesysteem en een gesloten
competitie, kreeg nauwelijks nog aandacht. Mathijssen was een opportunist, die
wel anders zou gepiept hebben als zijn club niet in degradatiegevaar zou
verkeerd hebben, zo klonk het (zij het dan in minder vriendelijke
bewoordingen).

Dat
laatste klopt wellicht nog ook. Vorig seizoen, toen Mathijssen Beerschot AC
veilig in de middenmoot parkeerde, heeft de Limburger nooit gepleit voor zo’n
competitiehervorming. Dat hij er nu wél over begint, valt ongetwijfeld samen
met de precaire situatie van zijn werkgever. Je hoort de trainers van pakweg
Bergen, Oud-Heverlee Leuven en Waasland-Beveren momenteel niet klagen over de
organisatie van de Jupiler Pro League, zij vertoeven in veiliger oorden.

Maar
laten we even de uitspraken van Mathijssen losweken van zijn werksituatie. Is
degradatie in een competitie als de Jupiler Pro League nog van deze tijd? Zou
de Belgische competitie, die allang niet meer aanleunt bij de Europese subtop,
laat staan de top, niet beter af zijn mocht je er een gesloten competitie van
maken, met minder ploegen?

Voetbal
= economische sector

Alles
hangt ervan af hoe je naar ons voetbal kijkt. Zie je het puur als een lokaal
gebeuren, waarin het sportieve en het spelplezier primeren, en waarbij voetbal
dus een “spelletje” blijft, dan hoeft er niets te veranderen.
Desnoods hervorm je zelfs opnieuw naar 18 of, waarom niet, 20 ploegen? Als je
niet wakker ligt van de prestaties van Belgische clubs in Europa, dan zou dat
zomaar kunnen.

Als
je voetbal niet sentimenteel bekijkt, maar het bestudeert als een economische
sector waarin verdomd veel geld omgaat, dan ben je geneigd een heel eind mee te
denken met Mathijssen. Persoonlijk pleit ik al veel langer voor een inkrimping
van onze competitie naar tien of (maximaal) twaalf ploegen die elkaar drie of
vier keer per seizoen bekampen, zonder ellendige play-offs met puntenaftrek, en
waarbij je die tien of twaalf clubs afschermt door de degradatie gedurende een
bepaalde periode af te schaffen. Ik maak daarbij graag de vergelijking met de
NBA. Eén van de commercieelste sportcompetities ter wereld, maar ook een
economische activiteit waarin solidariteit en verantwoordelijk beheer voorop
staan. Veel meer dan in onze halfslachtig-commerciële eerste klasse.

Ach,
er zijn al talloze ideeën de revue gepasseerd, vooral omdat de G-5 (Anderlecht,
Club Brugge, Standard, RC Genk en AA Gent) echt wel doorheeft dat je naar een
schaalvergroting moet (minder clubs die meer inkomsten en hogere budgetten
hebben), in plaats van naar een schaalverkleining. Toen in 2009 het aantal
clubs dan eindelijk gereduceerd werd van 18 naar 16 werd dat als een grote
toegeving van de “kleinere” clubs bestempeld, maar eigenlijk stelde
het niets voor. Peanuts.

Ook
grensoverschrijdende competities werden al vaak als tovermiddel gepresenteerd,
van een BeNeLiga (België en Nederland) tot een Atlantic League (België,
Nederland, Denemarken, Zweden, Schotland en Portugal), maar die stuitten ofwel
op verzet van de UEFA, ofwel op het gebrek aan interesse van belangrijke clubs
uit de betrokken liga’s. Meer dan een afrodiziac met beperkte werkingsduur voor
gefrusteerde voorzitters waren die voorstellen nooit.

Het
plan-Wijnants

In
eigen land was er in 2007 een vrij revolutionair plan van toenmalig
Westerlo-manager Herman Wijnants. Hij wou de competitie opdelen in twee
divisies van elk twaalf teams, waarbij de Pro League dus zou bestaan uit 24
clubs. Na een competitie over tweeëntwintig wedstrijden in Liga A en Liga B,
moesten de eerste acht van Liga A vervolgens nog een competitie over veertien
wedstrijden afwikkelen in een soort ‘Superliga’. De inzet: de titel en Europese
tickets.

De
laatste vier van Liga A en de eerste vier van Liga B werkten ook zo’n
competitie over veertien wedstrijden af, waarbij de nummers één tot en met vier
het seizoen daarop zouden mogen uitkomen in Liga A, en de andere vier in Liga
B.

Tenslotte
waren er de kneusjes: de laatste acht van Liga B speelden ook al zo’n
competitie van veertien matchen, waarbij de laatste drie zouden degraderen en de
op drie na laatste een eindronde moest spelen. Het klinkt allemaal
ingewikkelder dan het is, maar het was tenminste een aanzet tot iets nieuws.

Hoeft
het te verbazen dat het plan uiteindelijk diep onderaan in een lade werd
opgeborgen, ten voordele van ons huidige play-offsysteem waar niemand gelukkig
mee is? Je moet het maar bedenken: een systeem waarbij je eerst dertig
wedstrijden afhaspelt en vervolgens de helft van je punten moet inleveren.
Georganiseerde competitievervalsing is het!

Maar onze
eersteklassers kozen er dus voor om een Mickey Mouse-competitie te blijven,
waarmee we gemiddeld 11.000 toeschouwers per wedstrijd lokken en Europees niets
voorstellen. De stap naar échte professionalisering werd niet gezet.

***

Vóór en na Bosman

‘Het
verschil tussen de periode voor Bosman en vandaag is dat niettegenstaande de
kwaliteit van de buitenlandse spelers afnam, de kwantiteit bleef toenemen.’ Aan
het woord is sporteconoom Trudo Dejonghe in zijn in 2005 gepubliceerde tekst 10
jaar Bosman: kan het recht het voetbal redden?

Verderop
in zijn tekst die hij schreef naar aanleiding van het colloquium voor de tiende
verjaardag van het arrest-Bosman noemde Dejonghe de Jupiler League een
“transitcompetitie” en een “parkeerplaats van jonge potentiële talenten”
of “mislukte/te dure spelers vanuit de toplanden”. Zijn conclusie was
hard: ‘De introductie van economische wetmatigheden en schaalvergroting in het
Europese voetbalbestel maakten dat België degradeerde van een kernland naar een
tweederangs- of semi-perifeer land.’

Ach,
laten we vooral niet nostalgisch worden. De tijd dat Belgische teams vrolijk
meededen op Europees topniveau ligt al enkele decennia achter ons. Oudere
jongeren herinneren zich nog dat in 1978 Club Brugge de finale van de
Europabeker voor Landskampioenen (de huidige Champions League) speelde en
verloor van Liverpool, terwijl Anderlecht twee weken voordien de Europabeker
voor Bekerwinnaars had gewonnen tegen Austria Wien.

België
stond toen in de top 3 van de UEFA-ranking, want ook de jaren voordien hadden
Anderlecht en Club Brugge Europese finales gespeeld. We vonden dat normaal,
toen. En we breidden de eerste klasse uit van 16 naar 18 clubs, want de
lichtpilonen leken tot in de hemel te groeien. Kortzichtigheid heeft zich wel
vaker meester gemaakt van de bestuurskamers van onze voetbalclubs.

Nochtans
hadden we beter moeten en kunnen weten. De gevolgen dragen we tot vandaag met
ons mee, zelfs al is de Jupiler Pro League intussen ingekrompen tot zestien
clubs. We zijn dus terug bij af, want die zestien hadden we al in de eerste
helft van de jaren zeventig. We zijn trouwens nog veel meer bij af, omdat
buitenlandse clubs wel veel geld verdienen aan profvoetbal en onze clubs niet.

ELI

Dat
we, nog altijd, te veel clubs tellen in onze hoogste voetbalafdeling, kan door
een eenvoudige berekening gestaafd worden. Als we de totale bevolking van de
voornaamste (voetbal)landen van de Europese Unie delen door het aantal clubs in
hun hoogste voetbalklasse kom je aan een resultaat dat ik de “economische
leefbaarheidsindicator” (ELI) zou willen noemen. Dat is het economische
hinterland, zeg maar: het gemiddelde aantal mensen dat elke club in theorie zou
kunnen bereiken.

België
telde in 2012 10.438.353 inwoners. Als je dat deelt door zestien, het aantal clubs
in de Jupiler Pro League, dan kom je aan een ELI van 652.397. Dat lijkt heel
veel, maar het stelt niets voor als je de cijfers van een aantal omringende
landen bekijkt:


Nederland: 16,7 miljoen inwoners, 18 clubs in de Eredivisie, ELI = 927.778.


Engeland: 50,7 miljoen, 20 clubs in de Premier League, 2.535.000.


Duitsland: 81,3 miljoen, 18 clubs in de Bundesliga, 4.516.667.


Frankrijk: 62,8 miljoen, 20 clubs in de Ligue 1, 3.140.000.

Laten
we er ook nog twee andere landen uit de Europese Top 5 bij halen:


Italië: 61,3 miljoen, 20 clubs in de Serie A, 3.065.000.


Spanje: 47 miljoen, 20 clubs in de Primera Divisiòn, 2.350.000.

Van
de voetballanden die er enigszins toe doen in Europa hebben enkel Schotland,
Denemarken, Bulgarije, Hongarije, Tsjechië en Zweden een lagere ELI dan België.

Duitsland
telt dus een ELI van 4,5 miljoen. Theoretisch kan elke Bundesliga-club een
gigantisch economisch veld bestrijken, zowel qua toeschouwersaantallen als qua
potentiële sponsors. En nu mag u één keer raden welk land het hoogste
gemiddelde toeschouwersaantal heeft van Europa (45.116 in het seizoen
2011/2012) én als een voorbeeld wordt gezien van gezond economisch
voetbalbeleid. Juist, ja… Duitsland.

Andere
schrijnende getallen: het gemiddelde toeschouwersaantal in de Engelse en de
Duitse twééde klasse ligt ruim anderhalve keer hoger dan dat van onze éérste
klasse, en dan ligt die 11.726 van vorig seizoen bij ons nog een flink stuk
boven de 9.176 van tien jaar geleden.

Illusie

Onze
beste clubs moeten het met veel minder middelen doen dan hun buitenlandse
concurrenten. Ik grijp opnieuw naar de studie van Trudo Dejonghe uit 2005,
waarin hij de gecumuleerde bedragen vermeldt die de clubs in de periode
1992-2005 hadden verdiend aan de Champions League. Engelse clubs kwamen aan een
totaal van bijna 570 miljoen euro, Spaanse aan ruim 525, Italiaanse aan 509,
Belgische aan… 55,24 miljoen euro.

Door
de hervorming van de Champions League, waarbij de grote landen drie tot vier
clubs mogen afvaardigen op het kampioenenbal, is het zogeheten Mattheuseffect
(“De rijken worden rijker, de armen worden armer”) alleen maar groter
geworden. Het is een illusie om te denken dat we dit gat kunnen dicht rijden.
Het is geen illusie om te geloven dat we onze topclubs competitiever kunnen maken
door de eigen competitie drastisch te hervormen op basis van economisch
maatstaven.

***

Drastische hervorming

Op
basis van de bestaande studies en de “economische
leefbaarheidsdindicator” (ELI), die ik hierboven zelf heb geïntroduceerd,
wil ik pleiten voor een nieuwe, dit keer bijzonder drastische hervorming van de
Jupiler Pro League.

Om
te beginnen moeten we het profvoetbal als een economische sector gaan
beschouwen. Ik kan daarbij lezing aanbevelen van het vuistdikke boek Sport
en economie, een noodzaak tot symbiose
van de hier reeds genoemde Dr. Trudo
Dejonghe. Ons voetbal moet rationeel-economisch én sportief beheerd worden,
niet langer louter sportief-sentimenteel zoals dat nu nog al te vaak het geval
is. Dejonghe noemt dit het voorop zetten van “winstmaximalisatie” in
plaats van “nutmaximalisatie”. En tenslotte moet het aantal clubs
drastisch worden gereduceerd. Twaalf zou kunnen, maar ik pleit voor tien
ploegen in eerste klasse.

Gesloten
competitie of niet?

Je
zou daarbij kunnen vertrekken van een “gesloten” systeem, zonder degradanten,
zoals in de Amerikaanse professionele basketbalcompetitie, de NBA. Alleen
omwille van zwaarwichtige economische redenen, een faillissement bijvoorbeeld,
kunnen clubs verdwijnen en vervangen worden. Heel soms gebeurt het in de NBA
dat een club wordt overgenomen of van locatie verandert. Een aantal jaren
geleden verhuisden de Grizzlies van Vancouver naar Memphis en de Hornets van
Charlotte naar New Orleans. ‘Nieuwe clubs kunnen enkel toetreden na een grondige
analyse van een ingediend rapport of clubs kunnen reloceren naar een economisch
meer rendabele markt,’ noteerden W. Lagae en T. Dejonghe in hun studie Het
Europees voetbal: een economische benadering en analyse
.

In
de NBA gelden ook strenge regels qua “salary cap” (de totale som die clubs
mogen uitgeven aan salarissen), “player’s draft” (de verdeling van jonge
spelers over de clubs, waarbij de clubs die het in de voorbije competitie het
minst goed hebben gedaan, eerstekeuze-recht hebben, zodat er een betere
herverdeling van de beste spelers ontstaat) en “revenue sharing” (een
solidariteitsprincipe tussen rijkere en armere clubs om de inkomsten te
herverdelen, wat eigenlijk neerkomt op het systeem dat Europees parlementslid
Ivo Belet vijf jaar geleden bepleitte). Opvallend: de op economische maatstaven
gebaseerde, hypercommerciële NBA is dus véél solidairder dan de nationale én
internationale Europese voetbalcompetities!

Om
een gesloten competitie te creëren, zijn er grosso modo twee
instapmogelijkheden:


de eindstand van de competitie van de jongste vijf seizoenen nemen en de hoogst
geplaatste tien clubs overhouden;


een opdeling op basis van regio, locatie en lokale ELI.

Het
eerste is duidelijk op papier. Het tweede zou in België moeten gebeuren op
basis van de bevolkingscijfers in de verschillende provincies.

Als
we uitgaan van 10.438.553 inwoners in België en vervolgens het aantal inwoners
per provincie erbij nemen, dan kunnen we de tien clubs als volgt alloceren.
Tussen haakjes staat het aantal vertegenwoordigers dat die provincie vandaag
heeft in een Jupiler Pro League met zestien clubs:


Antwerpen: 2 (3)


Limburg: 1 (1)


Oost-Vlaanderen: 1 of 2 (3)


Vlaams-Brabant: 1 (1)


West-Vlaanderen: 1 (4)


Henegouwen: 1 (2)


Luik: 1 (1)


Luxemburg: 0 (0)


Namen: 0 of 1 (0)


Waals-Brabant: 0 (0)


Brussels Gewest: 1 (1)

Je
ziet al snel dat vooral West-Vlaanderen vandaag oververtegenwoordigd is (Club
Brugge, Cercle, Kortrijk, Zulte-Waregem) en dat er in Oost-Vlaanderen (AA Gent,
Lokeren, Waasland-Beveren) eveneens om elke morzel economische voetbalgrond
gevochten wordt. Als je dan analyseert dat clubs als Lokeren en
Waasland-Beveren het moeten stellen met respectievelijk iets meer en iets
minder dan 6.000 toeschouwers gemiddeld, dan weet je dat voetbal daar op
termijn niet rendabel is zonder (tijdelijke) mecenassen. Idem dito voor
Kortrijk en Zulte-Waregem die het elk met zo’n 7.500 fans moeten stellen, en
Cercle dat net boven de 8.000 uitkomt, terwijl Club Brugge met zijn 24.156 fans
per thuiswedstrijd er flink bovenuit torent.

Omdat
de provincie Namen voorlopig geen club op niveau te bieden heeft, lijkt een
tweede Oost-Vlaamse club het meest aangewezen.

Voorstel-Van
Laeken

Ik
ben een groot voorstander van een “gesloten” competitie met tien clubs op basis
van een indeling per regio en ELI, maar ik zou een begrenzing in tijd invoeren,
zodat clubs op basis van de gemiddelde rangschikking over de volgende vijf
seizoenen kunnen stijgen en degraderen. Als zulk systeem bijvoorbeeld zou
worden geïntroduceerd vanaf het seizoen 2014-2015 zou dit betekenen dat er aan
het eind van het seizoen 2018-2019 één of twee dalers (en dus ook stijgers)
zijn. Pas na het seizoen 2023-2024 zouden er dan opnieuw dalers en stijgers
zijn (vervolgens in 2029, 2034, 2039, enzovoort). Zo krijg je een combinatie
tussen de voordelen van “gesloten” en “open”. Let wel: als er een ploeg uit de
provincie Oost-Vlaanderen zou zakken, moet die uiteraard vervangen worden door
een andere ploeg uit die provincie, anders respecteer je de logica van het
systeem niet meer! (En ja, hier zit een probleem omdat er in Vlaams-Brabant
geen alternatief is voor OHL. Misschien moet je de provinciegrenzen dan
soepeler hanteren en bijvoorbeeld gaan kijken in een straal van dertig
kilometer rond Leuven.)

Zulke
hervorming zou clubs toelaten een middellangetermijnbeleid te voeren. Als
tegenprestatie moeten clubs dan wel een open boekhouding voeren en mogen ze
maximaal 70% van hun budget spenderen aan spelerssalarissen. Er moet ook een
significant deel van het budget (25%?) naar jeugdwerking en accomodatie gaan.

Voor
de start van de nieuwe competitie (2014-2015) kan je je baseren op de
gemiddelde resultaten van de periode 2009-2014, vijf seizoenen, én op het
aantal clubs waarop een regio “recht” heeft, zodat er tien clubs
“instappen”. Het licentiesysteem moet dan heel streng en strikt worden
toegepast. Wie economisch niet mee kan, hoort niet thuis in een “gesloten”
competitie!

Al
is er vanaf dan vijf jaar lang geen sprake meer van degradatie, toch moeten de
clubs hun aantal punten opkrikken om na vijf seizoenen een goed gemiddelde te
bereiken. (Terloops: dr. Trudo Dejonghe pleit voor economische relocatie,
maar dat lijkt me een té grote inbreuk tegen tradities en bestaande inplanting
van voetbalclubs. België lijkt me niet rijp voor een dergelijke strikt
economische logica, waarbij je clubs onderbrengt op een plek waar geen andere
clubs actief zijn. Ik zie het niet direct gebeuren dat Bergen in de provincie
Namen moet gaan spelen of Beerschot in Vlaams-Brabant.)

De
huidige tweede klasse wordt omgevormd tot “Eerste klasse”, bestaande uit 16
clubs. De “Tweede klasse” bestaat uit drie reeksen van 16 clubs, waarin onder
meer de invallersploegen uit de Jupiler League evenredig worden ondergebracht.
Deze B-teams kunnen noch stijgen, noch dalen. Er zakken elk jaar drie clubs uit
“Eerste klasse”; die plaatsen worden ingenomen door de drie kampioenen uit
“Tweede klasse”. De op drie na laatste uit “Eerste” speelt een eindronde met de
drie tweedes uit “Tweede”. De huidige bevorderingsreeksen vallen weg en worden
opgedeeld in strikt regionale afdelingen (zoals de huidige provinciale
reeksen).

In
de Jupiler Pro League zelf spelen de clubs vier keer per seizoen tegen elkaar,
in totaal over 36 wedstrijden. Minder clubs op het hoogste niveau, minder clubs
uit dezelfde regio en meer topwedstrijden op een seizoen moet gaan betekenen
dat het gemiddelde aantal toeschouwers stijgt (graag ook wel het comfort
verhogen door nieuwe stadions te bouwen of de huidige stadions drastisch op te
kalefateren!), dat de tv-rechten over minder clubs worden verdeeld (en die tien
clubs dus veel meer gaan verdienen), dat sponsors meer zullen investeren in de
overblijvende teams én dat de kwaliteit van ons voetbal zal stijgen. Wellicht
dat we dan op termijn ook weer eens voor een Europese uitschieter kunnen zorgen
en misschien wel aansluiting vinden bij de subtop (landen als Griekenland,
Nederland, Portugal en Turkije, of een uitschieter zoals de Schotse club Celtic
Glasgow).

En
nu?

Is dit alles
realistisch? Ik denk het helaas niet. Er blijft een verschil tussen noodzaak en
haalbaarheid, zeker in een land waar sentimentaliteit het nog altijd haalt op
realiteitszin. Tussen droom en werkelijkheid staan wetten in de weg en
praktische bezwaren, wist Elsschot lang geleden al. En misschien, héél
misschien, moeten we alles maar bij het oude laten. Maar hou dan op met zeuren
dat het Belgisch voetbal niet veel voorstelt, dat we het hier met derderangs-buitenlanders
moeten stellen, dat onze beste spelers al op heel jonge leeftijd naar het
buitenland vertrekken en dat onze clubs Europees niets meer voorstellen. Dat
hoort nu eenmaal bij ons kleinschalig denken.