‘Pretentie’, zo definieert Van Dale, is
‘aanspraak’, ‘het meer willen zijn dan je bent’. Pretentie is dus iets
negatiefs, zoals arrogantie, of hoogmoed, of zelfgenoegzaamheid. Daar ben ik
zelf ook jaren van uitgegaan. Wie pretentieus is, voelt zich verheven: boven de
massa, boven zijn collega’s, boven het gezelschap waar hij of zij zich op dat
ogenblik in bevindt. Dat hoort niet, ook al ben je wel degelijk slimmer dan die
anderen, heb je meer films gezien, zat je vaker in een ongemakkelijke theaterstoel,
las je veel meer boeken, dacht je langer na over maatschappelijke kwesties.
Pretentie was slecht. Punt.
Is het met ouder worden dat ik mijn visie heb
bijgestuurd? Heeft het met wijsheid te maken? Heb ik me iets te lang en iets te
veel geërgerd aan dommigheden? Wat het ook is, ik ben pretentie als begrip gaan
neutraliseren. Zonder het woord te gebruiken of in mijn achterhoofd te houden,
ben ik het hoe langer hoe meer geworden, pretentieus. Ik heb de pretentie om te
stellen dat ik wel iets weet over een aantal dingen, een brede waaier van
onderwerpen zelfs. Ik heb de pretentie om te beweren dat ik wel een aardig
stukje kan schrijven: ik zit als columnist niet in de categorie van een Mark
Coenen, maar ik kom af en toe een klein beetje in de buurt, en ik schrijf beter
dan… (namen op eenvoudig verzoek te bekomen). Als journalist hoef ik me niet
meer te bewijzen. Dat weet ik gewoon. Ik ga daar niet vals bescheiden of flauw
over doen — en het is doodjammer dat heel wat potentiële opdrachtgevers dat
niet doorhebben of weten —, het is gewoon zo. Noem dat gerust pretentie, ik
beschouw dat tegenwoordig als zelfkennis. Bescheiden zijn is een deugd, valse
bescheidenheid is voor niets nodig. Onderschatting van je eigen capaciteiten.
Zelfverloochening. Vals, quoi.
Ik las laatst het niet zo dikke essay van de
Nederlandse schrijver en journalist Joost de Vries. Echte pretentie heet dat, met als onmisbare en tegelijk
intrigerende ondertitel: Waarom het zo
irritant is en waarom we niet zonder kunnen. Op het eind omschrijft hij
pretentie als ‘honger om serieuzer te zijn’. En serieuzer te worden genomen,
allicht. In een politiek en sociaal versnipperde wereld, met sociale media die
iedereen, tot in de verste uithoek van de wereld, een megafoon hebben
aangereikt, wordt iemand met een mening sneller gestigmatiseerd dan de tijd die
hij of zij nodig had om die mening te vormen. Als je a zegt, ben je
pretentieus. Zeg je b, ben je dat ook. (Tussen haakjes en terzijde: hoe
pretentieus moet je zijn om anderen pretentie aan te wrijven als je eigen
kennis gebaseerd is op wat er door je medestanders geroepen wordt?)
Onze samenleving is grondig veranderd, constateert
De Vries. “Ooit was er een ivoren toren, inmiddels is die omgehaald; de
verticale maatschappij is horizontaal geworden; de piramide is plat — kies je
metafoor. De meritocratie heeft laten zien dat iedereen alles kan worden, de
verspreiding van de media heeft de wereld leuker, vrolijker en oppervlakkiger
gemaakt, de kloof tussen high- en lowbrow is gedempt, de democratisering van de
media heeft iedereen een stem gegeven en iedereen zijn stem mag en moet gehoord
worden. Alle mensen zijn gelijk, de ‘gewone man’ hoeft niet meer op te kijken
naar de advocaat, de schrijver, de professor, de dokter omdat die toevallig
gestudeerd hebben — je status wordt zodoende niet meer bepaald door je
geleerdheid met betrekking tot een onderwerp (diepte), maar door de hoeveelheid
mensen die je ermee bereikt (oppervlakte).”
De meeste populistische leiders zijn
anti-pretentie, anti-establishment, anti-elite, terwijl ze natuurlijk deel
uitmaken van het (of een)
establishment, en van een elite. Donald Trump is daar een schoolvoorbeeld van.
Rijk, golft vaker dan dat hij zijn land leidt, woont in poepchique — maar van
een waanzinnig slechte smaak getuigende — vertrekken, omringt zich met
(blad)goud, maar spreekt zogezegd de taal van het gewone volk. Een minderheid
van dat volk — maar geen kleine minderheid — applaudisseert. “Dat is onze
man, hij is van ons, hij begrijpt ons tenminste!” Natuurlijk is hij niet
van hen, hij kakt op dat gewone volk, en liefst vanop zijn gouden wc-pot.
Jezelf de pretentie aanmeten om je anti-pretentieus te gedragen is blijkbaar
een gave. Om het met die ‘diepte’ en ‘oppervlakte’ uit de vorige paragraaf te
zeggen: diepgang is out,
oppervlakkigheid in. Tenzij je je
betoog doorspekt met pseudo-diepzinnige zinssneden, dan creëer je een nieuw
soort oppervlakkige diepgang.
Dat zie je ook bij de rijzende populistische
ster van Nederland, Thierry Baudet. Schrijft Joost de Vries: “In de
klassieke betekenis is pretentie een poging je van de rest te onderscheiden.
Wanneer Baudet met grote denkers en hoge cultuur schermt doet hij dat niet om
zich te onderscheiden van de massa, maar juist om zich erbij aan te sluiten.
Hij gebruikt het om zijn eigen basale wittemannenangsten van een intellectuele
dekking te voorzien, hij gebruikt grote ideeën om opspelende onderbuiken goed
te praten.”
Zo’n Baudet gaat een stap verder dan Trump, is
wellicht ook veel intelligenter. Waar Trump zich bedient van simpele taal
(‘Make America great again!’, ‘Build that wall!’), sloganeske leugentjes om
bestwil, profileert Thierry Baudet zich als de slimme jongen om de hoek, die
weet waar ‘de uil van Minerva’ voor staat, ook al hoort zijn publiek het op dat
moment in Keulen en omstreken donderen. Hij strooit met nauwelijks geweten
weetjes. Van pretentie gesproken. Maar het resultaat is hetzelfde als een
liegende Trump: méér bewondering, mensen die de retoriek die ze niet begrijpen
of niet kunnen controleren, overnemen, die zelf ook beginnen te verwijzen naar
die uil van — hoe-heette-dat-ding-ook-weer? — Radio Minerva.
Pretentie is hip geworden. Gespeelde
anti-pretentie eveneens. Je scoort als populist vandaag met echte én valse
pretentie. Of met het geregeld rondstrooien van Latijnse spreuken, natuurlijk.
Wat een pretentie, trouwens. Sapere aude. En zo komen we stilaan in de buurt
van de natte droom van populisten: een terugkeer naar de volgzame samenleving
van begin jaren 60. Toen de notabelen van het dorp pretentieus mochten zijn,
omdat het hoorde bij hun status. En de massa, die zweeg en knikte.
Joost de
Vries, Echte pretentie, Das Mag, 19,99 euro.