‘Neuf euros nonante-cinq.’
Een paar weken geleden ontstond er op sociale
media discussie over een tweet van CD&V-volksvertegenwoordiger Hendrik Bogaert.
Hij schreef: “Vorige week kon ik in Brussel geen koffie krijgen want niet
in het Frans besteld. Van het één komt het ander, toegeving vandaag en binnen
20 jaar geen woord Nederlands meer. Niet plooien.”
Rechts riep: zie je wel, Brussel verfranst,
dat mogen we niet aanvaarden.
Links riep: onzin, alsof de man geen koffie
zou gehad hebben, hij wil zich gewoon profileren als échte Vlaming.
Vreemd dat alles hier dadelijk in links-rechtstegenstellingen
wordt gezien. Alsof Nederlandstalige linkse mensen het niet erg vinden dat ze
in de hoofdstad hun taal op een aantal plekken niet kunnen bezigen en rechtse types
altijd onveranderlijk moord, brand en Vlaamse Leeuw schreeuwen wanneer dat
gebeurt. Ik vond die reactie van Bogaert een beetje overdreven, maar misschien
vond ik dat wel omdat wat Bogaert de voorbije jaren heeft geponeerd altijd een
beetje overdreven wás. Dat er over twintig jaar geen woord Nederlands meer zal
worden gesproken in Brussel: nonsens.
Donderdag stond ik — ik beken — aan te
schuiven in een fastfoodzaak in het Brusselse Noordstation. ‘Goeiendag, bonjour,’ zei de jonge vrouw
achter de balie, Nederlands voorop. En ik bestelde, gerustgesteld dat ik er
welkom was, in mijn moedertaal. Waarop ze de rekening maakte en zonder mij aan
te kijken zei: ‘Neuf euros nonante-cinq.’
Daar stond ik, met mijn mond vol tanden. Had
ik een beschonken volksvertegenwoordiger van Vlaams Belang geweest, ik zou wel
geweten hebben wat ik moest roepen.
Trut!
Maar ik ben een beleefde jongen. Zoals ik een
paar keer eerder al heel beleefd mijn voorzichtig Nederlands omzette in
verstaanbaarder Frans om in datzelfde station van die heerlijke macarons te
bestellen. Er bleek namelijk een immens verschil te zijn tussen ‘chocolat’ en
‘chocolade’, echt waar. Ik maak er mij wellicht niet populair mee in sommige
kringen, maar voor een keer zit ik op de lijn-Bogaert: Brussel heeft opnieuw
een probleem. Veertig jaar geleden — toen ik nog elke weekdag pendelde om in
die mij totaal onbekende, vieze, vuile, uitgeleefde stad van de jaren zeventig
te komen studeren — was Nederlands een bedreigde en nauwelijks getolereerde
taal in de hoofdstad. Dat is in de loop van de jaren gebeterd. Handelaars
hadden ook wel door dat de franken en de euro’s van Nederlandstaligen evenveel
waard waren als die van Frans- of anderstaligen, en bovendien waren de
Vlamingen met meer. Kassa kassa! Basisnederlands leren was commercieel goed
gezien. Plus: hoffelijk, correct en eigenlijk doodnormaal. Blijkbaar is dat nu
zelfs in fastfood- en andere ketens niet meer nodig. Dat de Vlaming zich maar moet
aanpassen, zo lijkt het wel. Dat is koren op de molen van de nationalisten, die
uiteindelijk niet liever hebben dan dat het land splitst (al weten ze nog
altijd niet goed wat ze met die enclave die Brussel heet, moeten aanvangen). Ik
behoor niet tot die separatistische kliek, integendeel, maar ik wens wel
gerespecteerd te worden om wie ik ben en om welke landstaal ik spreek, zéker in
de twee- en liefst zelfs nog meertalige hoofdstad.
Fijn dat ik dit nu allemaal kan neerpennen,
minder fijn dat ik donderdagavond minder alert en ad rem was toen ik die ‘Neuf euros nonante-cinq’ kreeg
toegesnauwd. Ik voelde me achteraf een beetje als een Europees opperhoofd-met-iets-te-veel-promille-in-zijn-lijf
die op een bijzonder onhandige manier omging met een meisje van zestien dat de
politici even op hun klimaatnummer kwam zetten. Kortom, een…
Lul!
Je bestelde dus iets in het Nederlands (je eigen moedertaal), werd begrepen, kreeg (vermoedelijk?) het juiste, waarop de verkoopster in haar eigen taal (wat jij perfect begreep) de prijs zei. Dat klinkt me juist de perfecte manier van met elkaar omgaan – geslaagde communicatie aan beide kanten, welwillendheid in ieder zijn eigen taal te laten spreken. Prachtig vind ik dat.