Referentiematch. Zo omschreef ik België-Tunesië
zaterdag iets voor vieren op Twitter. Het leverde tachtig likes op, we zijn nu
eenmaal een land van successupporters. Sommigen waren, terecht, kritisch en
vroegen: ‘referentie’ tot wat? Een goede vraag. Ik bedoelde zeer nadrukkelijk níet
dat dit de beste prestatie ooit was – daarvoor was Tunesië een te naïeve
tegenstander. Ik bedoelde evenmin dat we nu favoriet zijn voor de wereldtitel –
dat valt af te wachten en op een groot toernooi spelen blessure- en schorsingslast,
toeval en geluk een belangrijke rol. Ik bedoelde ook niet dat dit de maatstaf
is voor de toekomst – aanvallend waren we geweldig, maar verdedigend toch weer
kwetsbaar. Maar als je de Belgische prestatie vergelijkt met de favorieten en
de (andere) schaduwfavorieten was het wel een referentie. Tegenover de
tegenvallende Argentijnen, Brazilianen, Duitsers, Fransen en (toch ook wel een
beetje) Spanjaarden – die ook al tegen op papier veel zwakkere landen hadden
gespeeld én gestunteld – hebben we een signaaltje uitgestuurd. Hé, wij zijn
hier ook en we kunnen iets. Meer moest u achter die ‘referentiematch’ niet
zoeken, want dat is hoe dan ook een momentopname, weten we van twee jaar
geleden na eerst Hongarije en daarna Wales. We kúnnen wereldkampioen worden,
maar de kans dat we het niet worden is nog altijd een pak groter.

***

Het speculeren is begonnen. Worden we best
eerste of tweede in de groep? En tegen wie spelen we dan in de kwartfinales
(alsof er geen achtste finale-wedstrijd meer moet gespeeld worden!)? Moeten we
Engeland op volle kracht tegemoet treden of toch een beetje terughoudend? Ik
hou niet van rekenen en speculeren op een voetbaltoernooi. Het leidt de
aandacht af van de essentie van het spelletje: winnen, minstens één doelpunt meer maken
dan de tegenpartij. Dat kunnen we, laten we dat ook doen. Al zijn die Engelsen
stevig bezig. We zitten in de op één na zwakste groep (na die van Rusland),
maar de twee best spelende elftallen tot nog toe maken er wel deel van uit.

De Rode Duivels zullen een zestal invallers
opstellen, lees ik. De lichtgeblesseerden Lukaku, Hazard en Mertens mogen extra
rust nemen. En Meunier, Vertonghen en De Bruyne zullen gespaard worden om een
tweede gele kaart te ontlopen. Wat ik niet begrijp in deze context: waarom pakte dat
drietal dan geen domme gele kaart in de slotfase tegen Tunesië? Dat zou een
gegarandeerde schorsing hebben opgeleverd tegen Engeland – als we dan toch niet
wakker liggen van groepswinst, who cares?
– én zonder het risico op een toekomstige schorsing starten in de achtste
finales. Nu riskeer je een of meerdere van die spelers te missen in de
kwartfinales. Misrekeningetje?

***

Voor wie graag rekent, één datum: 1 juli 2016. De
weg naar de finale lag open. Dachten we.

***

Wat me opvalt na 32 wedstrijden, twee speeldagen
in elke groep, is het aantal keren dat de videoref is moeten tussenkomen.
Angstaanjagend veel, eigenlijk. En dan bleven sommige duidelijke overtredingen
(Aleksandar Mitrovic die door twee Zwitsers op de grond wordt getrokken!
Boateng die het steunbeen van Berg betokkelt!) alsnog onbestraft. Foeteren op
de ‘video assistant referee’ – ‘VAR’ in de volksmond – is dan toch niet typisch
Belgisch. En het is af en toe ook zeer terecht. Maar dan nog blijft de videoref
een meerwaarde, omdat de meeste scheidsrechterlijke fouten toch nog worden
rechtgetrokken.

Vergisten internationale topscheidsrechters
zich in het verleden ook al zo vaak, of zijn ze nu minder gedecideerd omdat Big
Brother in Moskou bij twijfelgevallen toch de knoop doorhakt? Op welke vraag je
ook met ‘Ja’ antwoordt, in beide gevallen blijkt de videoref een onmisbare
noodzaak in het hedendaagse voetbal. En in elk geval te prefereren boven een
extra assistent-scheidsrechter achter de doellijn, want die staat daar meestal
toch maar wat toe te kijken en durft zelden in te grijpen, omdat hij dan zijn verantwoordelijkheid
moet nemen en tegen de hiërarchie van de hoofdreferee ingaan. Daar heeft de
onzichtbare man (?) in Moskou minder last van. Nu nog eenvormigheid in het
nemen van beslissingen en voetbal wordt weer iets rechtvaardiger. Alleen voor
de tooggesprekken achteraf is dat jammer.

***

Ronaldo of Messi? Hazard! Lionel Messi is een
schim van zichzelf (en de Argentijnse bondscoach een soort pooier die per
ongeluk langs de zijlijn staat en dan maar wat in het wilde weg gesticuleert). Cristiano
Ronaldo scoort tegen honderd procent, maar laten we dat niet overroepen: twee
strafschoppen, één flater van de Spaanse keeper en één vrije trap (wel mooi
binnen geborsteld, overigens). Eden Hazard is dan veel bepalender voor het spel
van zijn elftal en scoorde tegen Tunesië vlotjes (ook één penalty, toegegeven).
Wat Ronaldo veel beter aanvoelt dan Messi, is de urgentie van dit toernooi. Op
zijn drieëndertigste is dit allicht zijn laatste kans om te schitteren voor de
ogen van de wereld. Messi lijkt dat, op zijn éénendertigste, veel minder te
beseffen, sloft wat moedeloos rond tussen al die mindere goden. Van de twee
belastingontduikers is Ronaldo momenteel het meest gefocust.

***

In 2026 krijgen we een WK met 48 landen.
Fifa-voorzitter Gianni Infantino maakt zijn verkiezingsbelofte waar – helaas,
presidenten die hun beloften waarmaken zijn doorgaans een gevaar voor de rest
van de wereld… Concreet zal dat betekenen dat Europa drie extra plaatsen
krijgt (13 wordt 16, vandaag zijn er veertien deelnemende landen maar dat komt
omdat Rusland organisator is), Zuid-Amerika één (4 of 5 wordt 6, maar de
CONMEBOL heeft slechts tien aangesloten leden), Afrika vier (5 wordt 9), Azië,
inclusief Australië, drie (5 wordt 8), Noord- en Centraal-Amerika drie (3 wordt
6), en Oceanië, zonder Australië, mag voor het eerst zeker deelnemen (nu moet
de winnaar van de Oceanische voorronde nog barragewedstrijden spelen tegen de
vijfde uit de Zuid-Amerikaanse voorronde). Nuance: de CONCACAF, de
overkoepelende voetbalbond van Noord- en Centraal-Amerika, moet over acht jaar al drie
plaatsen afstaan aan de organiserende landen, Verenigde Staten, Mexico en
Canada.

Zestien extra landen, dat wordt: nóg meer
berekening in het spel van de favorieten de eerste ronde, nóg meer middelmatige
en zwakke landen op het toernooi, nóg meer geeuwen tot aan de kwartfinales. Het
klinkt democratischer, maar het devalueert de waarde van het spel. Of wordt het
pas een echte wéreldbeker als pakweg San Marino, Somalië en Tonga mogen
meedoen?

In de praktijk blijkt ook, jammerlijk, dat de
nieuwe deelnemers niet voor een meerwaarde zorgen. Na twee groepswedstrijden
hebben de Europese landen op deze wereldbeker 56 op 84 punten behaald, maar als
je de onderlinge duels tussen Europese landen meerekent – waarin hooguit drie
punten te verdelen vallen -, konden er maximum 75 punten gehaald worden. Dat is
goed voor 74,7 procent. Zuid-Amerika haalde 14 op 30 (46,7%), Noord- en
Centraal-Amerika 6 op 18 (33,3%, een redelijk resultaat dat wordt vertekend
door de twee zeges van Mexico), Azië 8 op 30 (26,7%) en Afrika een bijzonder
magere 7 op 30 (23,3%). Vooral de drie Noord-Afrikaanse landen stellen teleur:
0 op 18 en reeds uitgeschakeld.

Vergeleken met vier jaar geleden, in Brazilië,
doet Europa het opmerkelijk beter (toen 34 op 78, maar vier onderliggende duels
dus eigenlijk op 66, 51,5%), Azië ook een pak beter (in 2014 3 op 24, 12,5%) Zuid-Amerika
en Noord- en Centraal-Amerika véél slechter (respectievelijk 28 op 30!, 93,3%,
en 14 op 24, 58,3%) en Afrika eveneens minder goed (11 op 30, 36,7%). Te vroeg om
conclusies te trekken – dat kan pas na de volgende groepswedstrijd en liefst
zelfs na de kwartfinales – maar voorzichtigjes kun je toch al zeggen dat Zuid-Amerika
het alweer niet goed doet op Europese bodem (het is al zestig jaar geleden dat Brazilië als enige Zuid-Amerikaanse team ooit de wereldbeker won in Europa) en Azië in het beste geval stagneren,
terwijl je eigenlijk zou mogen verwachten dat meer wereldbekerervaring zou moeten
leiden tot betere resultaten.

Ik weet het, het hangt soms samen met
uitzonderlijke individuele voetballers of goede generaties, toch lijkt het er
heel sterk op dat die uitbreiding naar achtenveertig landen allerminst is
ingegeven door kwalitatieve uitgangspunten en dat die electorale ingeving van
Infantino het product ‘Wereldbeker’ misschien wel mondialer zal maken, maar zeker
niet interessanter.