(Gisteravond
zond Canvas het tweede deel uit van de driedelige reeks ‘The Dark Charisma of
Adolf Hitler’. Naar aanleiding daarvan publiceer ik hieronder een interview met
Saul Friedländer dat op zaterdag 16 mei 1998 verscheen in De
Financieel-Economische Tijd. Friedländer is inmiddels 80, maar nog altijd actief als hoogleraar aan de UCLA in Los Angeles.)
De
joodse geschiedkundige Saul Friedländer werd in oktober 1932 geboren in Praag.
Drie maanden later kwam Hitler aan de macht in Duitsland. De rest is geschiedenis.
Geschiedenis die grondig, accuraat en met een meesterlijke pen wordt
weergegeven in ‘Nazi-Duitsland en de joden’, het eerste deel van Friedländers
tweeluik, dat de periode 1933-1939 beslaat. Het is het boek der boeken geworden
over de verhouding tussen nazi’s en joden. ‘Ach, ik heb mijn best gedaan,’
relativeert Friedländer.
De
auteur, hoogleraar geschiedenis aan de universiteiten van Tel Aviv en Los
Angeles, opent zijn boek met een bekentenis. ‘De meeste historici die net als
ik aan de vooravond van het nazi-tijdperk zijn geboren, erkennen impliciet of
expliciet dat het onderzoek naar deze jaren meer voor hen betekent dan dat naar
een willekeurige andere historische periode.’
‘Ik
heb geprobeerd om, zoals de Duitsers zeggen, een Gesamtdarstellung te schrijven,’ zegt Friedländer tijdens een
gelegenheidsbezoek aan Antwerpen. ‘Mijn boek omvat verschillende lagen. Er is
de politieke laag, met Hitler en de NSDAP. Er is de laag van de elite, met de
intellectuelen en de religieuze leiders. Er is de laag van de gewone Duitse
bevolking, de toeschouwers. En er is de laag van de joden, de slachtoffers.
Mijn bedoeling was de complexiteit van die periode zo correct mogelijk weer te
geven.’
Friedländers
prille jeugd speelde zich af in Tsjechoslowakije; deels in Praag, deels in
Sudetenland. Na de intrede van Hitler, vluchtten de Friedländers naar
Frankrijk. Toen ook daar joden werden gedeporteerd, vertrok het gezin in volle
oorlogstijd naar het neutrale Zwitserland. Ze werden echter onmiddellijk
teruggestuurd door de Zwitserse grenspolitie en vanuit Frankrijk brachten de
Duitsers hen in augustus 1942 uiteindelijk over naar Auschwitz. De jonge Saul
bleef achter, verborgen in een katholiek klooster.
Geen
wonder dat Friedländer moeilijk afstand kan nemen: hij nam op zijn tiende
afscheid van zijn ouders en vernam sindsdien niets over hen. Ook tijdens zijn
jarenlange studie van de bewuste periode vond hij geen enkel spoor van hen
terug. ‘Mijn leven werd compleet overhoop gehaald door de nazi’s, verwacht dus
niet dat ik er afstandelijk over kan schrijven,’ zegt hij. ‘Ik krijg vaak
reacties van Duitse generatiegenoten, die me verwijten dat ik niet objectief
ben. Zijn zij dat dan wél? Zij waren in hun jeugd lid van de Hitlerjugend of
een andere nazi-vriendelijke organisatie. Mijn conclusie is: we zijn er
allemáál bij betrokken. Het gevaar is dan dat je gaat compenseren en dat je té
afstandelijk wordt. Ik vind van mezelf dat ik me iets teveel onder controle heb
gehouden. Dat merk je aan de toon van het boek.’
Komt het schrijven
van zulk lijvig werk neer op een queeste, een zoektocht naar de bronnen van uw
bestaan?
Saul
Friedländer:
‘Neen, want die zoektocht heb ik jaren geleden al gemaakt toen ik een dunne
autobiografie heb geschreven. Het was wel een queeste in die zin dat ik mij
heel boos heb gemaakt op sommige visies van collega-historici en dat ik het de
hoogste tijd vond om mijn eigen bevindingen op papier te zetten.’
U heeft wel
lang gewacht om ‘Nazi-Duitsland en de joden’ te schrijven.
Saul
Friedländer:
‘In 1985 besloot ik met dit project te starten, maar daarna heb ik nog vijf
jaar gewacht om echt te beginnen schrijven. Ik besefte heel goed dat eens ik
hieraan begon, ik er voor de rest van mijn dagen mee bezig zou zijn. Dit is
niet alleen een levenswerk, het is ook een werk dat mij naar het einde van mijn
leven zal begeleiden. Er was ook nog een tweede reden om te aarzelen: ik was
bang van het project. Dit is niet zomaar een historisch werk. Als ik niet
geslaagd was in het schrijven van een aanvaardbaar boek, had ik mij voor altijd
een mislukkeling gevoeld. Ik vreesde dat dit project te groot was voor één man.
Vooral omdat ik de methodiek van de nazi’s in één en hetzelfde geschrift wilde
integreren met de reacties van de slachtoffers van het nazisme.’
Dicht
bij de berg
Stel dat over
vijfhonderd jaar iemand de geschiedenis van het nazisme en de joden wil
schrijven, zal hij een beter werk dan dat van u afleveren, omdat hij er niet
persoonlijk bij betrokken was?
Saul
Friedländer:
‘Een zeer hypothetische vraag. Het enige antwoord dat ik je kan geven, is dat
historici over vijfhonderd jaar waarschijnlijk andere vragen zullen stellen dan
wij. Daarom zullen ze nog geen betere boeken schrijven. Als er tussen nu en het
jaar 2500 geen gelijkaardige zaken meer gebeuren, zullen ze allicht concluderen
dat het nazisme deel uitmaakte van een epoque, de epoque van het einde van de
ideologieën. Als er echter opnieuw gevallen komen van massale uitroeiing van
bevolkingsgroepen, zullen historici het nazisme eerder omschrijven als het
begin van een serie gebeurtenissen. Misschien leggen ze wel een verband tussen
de holocaust in nazi-Duitsland en de genocide in Rwanda, wie weet. Wij kunnen
dat niet, omdat we er te dicht bij staan.’
‘Laat
me dit illustreren met een metafoor uit het boek ‘Duitsland en de twintigste
eeuw’ van een Duits historicus uit de jaren vijftig. Hij vergeleek zijn
tijdgenoten die het nazisme hadden beleefd met treinreizigers die net uit een
tunnel komen en geconfronteerd worden met een enorm hoge berg. Ze kunnen de
contouren van die berg niet zien, omdat ze er zo dicht bij staan. Wanneer de
trein wegrijdt van die berg, kunnen ze langzaam de hele berg zien. Vandaag zijn
we zo’n veertig jaar nadat die man zijn metafoor bedacht. Wel, ik durf toegeven
dat ik nog altijd de contouren van de berg niet zie.’
Mogen we
stellen dat u van bij uw geboorte betrokken bent geweest bij de geschiedenis
van de nazi’s?
Saul
Friedländer:
‘Misschien wel. Sta me toe u een anecdote te vertellen. Toen ik drie jaar oud
was, in 1935 was dat, werd ik plots heel erg ziek. Mijn ouders stonden voor een
dilemma. Het product dat ik nodig had om te kunnen genezen, werd gefabriceerd
door een Duitse firma. De vraag was: konden joden het zich moreel veroorloven
een Duits geneesmiddel te kopen? Ze hebben het uiteindelijk toch gedaan. Je mag
dus, met enige ironie, stellen dat ik mijn leven te danken heb aan de
Duitsers.’
Wist u bij
benadering waar uw ouders gevangen zaten tijdens de oorlog?
Saul
Friedländer:
‘Neen. Ik had er geen enkel idee van. Ik wist niet eens wat Auschwitz was. Pas
na de oorlog kwam ik dat te weten, zoals velen rond mij. Nóg vele jaren later
las ik het document van de Zwitserse grenspolitie, waarin de arrestatie van
mijn ouders werd bevolen. Er stond bij dat ze nooit zouden gedeporteerd zijn,
mocht ik bij hen zijn geweest op dat moment. Zonder kinderen werden ze zonder
pardon terug naar Frankrijk gestuurd en van daar naar Auschwitz. Het is
verschrikkelijk om te beseffen dat mijn ouders werden aangehouden omdat ik op
dat ogenblik niet bij hen was.’
‘Het
toeval speelde een bijzonder grote rol in die periode. Mijn ouders hadden mij
aanvankelijk ondergebracht in een joods kindertehuis, wat eigenlijk het domste
was wat ze konden doen. Maar toen in augustus ’42 een transport naar het oosten
werd georganiseerd, moest ik niet mee, omdat ze alleen kinderen van tien en
ouder deporteerden. Het was toen exact twee maanden voor mijn tiende
verjaardag. Dat gebeuren verontrustte mijn ouders zodanig, dat ze me direct
verstopten in een katholiek klooster, want ze wilden niet riskeren dat ik mee
moest naar het oosten. Terwijl dat hen net had kunnen redden. Weet je, de regel
was dat joden moesten sterven, overleven was een kwestie van toeval. Dat is
iets wat niet-joden moeilijk kunnen begrijpen.’
‘In
het klooster veranderde ik van identiteit. Ik werd Paul-Henri Marie Ferland,
een katholieke Petinist (aanhanger van
Pétain, nvdr). Tot het tot mij doordrong dat ik daardoor eigenlijk lid van
de andere kant was geworden.’
Pseudo-religie
Wanneer
realiseerde u wat de échte bedoelingen van het nationaal-socialisme waren?
Saul
Friedländer:
‘Oh, pas lang ná de oorlog, hoor. Ik wist dat we ons verstopten voor de
Duitsers, ik had de nazi’s trouwens zelf Praag zien binnenmarcheren. Maar ik
wist hoegenaamd niet tot wat ze in staat waren.’
Enkele jaren
geleden schreef Daniel J. Goldhagen zijn internationale bestseller ‘Hitlers
gewillige beulen’. U bent het niet met hem eens, wanneer hij stelt dat alle
Duitsers de joden met geweld wilden verdrijven of vermoorden. Goldhagen heeft
het over anti-semitisme dat elimineert, u spreekt van een ‘verlossend
anti-semitisme’. Waar ligt de nuance?
Saul
Friedländer:
‘Conceptueel is het onderscheid niet zo groot, maar het verschil is totáál op
het vlak van de dragers van de context. ‘Verlossend anti-semitisme’ is volgens
mij ontstaan bij Adolf Hitler en zijn directe medewerkers. Het kwam erop neer
dat de mensheid gered kon worden, wanneer de joden verdwenen. Dat was een
apocalyptische visie, die alleen maar kon leiden tot uitroeiing. De meeste
inwoners van Duitsland, en zelfs van Europa, waren het eens met die basisidee,
maar niet met de gewelddadige uitvoering ervan. De Duitsers waren bijvoorbeeld
heel tevreden met de racistische wetten van Nürnberg uit 1935, maar ze hielden
niet van de Kristallnacht van november ’38. De gewone Duitser wilde enkel recht
en orde. Goldhagen beweert het tegenovergestelde. Hij stelt dat de Duitsers
bloeddorstig waren, dat ze maar al te graag geweld gebruikten om de joodse
kwestie op te lossen.’
‘Wat
wel een mysterie is voor mij, is dat de Duitsers ook vanaf 1941-’42 passief
bleven toekijken. Niet één professor protesteerde wanneer joodse collega’s
werden uitgesloten. Niet één geestelijke hekelde de onrechtvaardigheid
tegenover de joden.’
Waar zaten de
Duitse intellectuelen trouwens? Waarom bleef de balling Thomas Mann zwijgen tot
1936?
Saul
Friedländer:
‘In zijn dagboek toonde Mann aanvankelijk zelfs enige sympathie voor de ideeën
van het nationaal-socialisme. Pas in ’36 besefte hij tot wat de ideologie in
staat kon zijn en stuurde hij zijn beroemde brief met kritiek aan het adres van
Hitler naar de Neue Zürcher Zeitung.’
‘Wat
mij altijd het meeste heeft verbaasd, is dat de houding van de politieke,
sociale en culturele elite van de ene op de andere dag veranderde. Direct nadat
Hitler aan de macht kwam, draaiden ze hun rug naar hun joodse medemens. Hun
probleem was daarbij niet zozeer de joodse vijand, maar wel de joodse vrienden
die ze hadden. Die wilden ze opeens niet meer kennen.’
Ook de kerk
reageerde niet of nauwelijks tegen Hitlers plannen. Was dat lafheid of
opportunisme?
Saul
Friedländer:
‘Ik heb het liever over de kerken, in
het meervoud. Je had de katholieke en de protestantse kerk. Geen van beiden
liet zich in met het aanklagen van de jodenvervolging, behalve wanneer een jood
zich had bekeerd tot hún geloof. Dat ze niet reageerden heeft te maken met
angst en opportunisme, maar net zogoed met diep conservatisme en
anti-semitisme. Het is een mengeling van verscheidene elementen, maar het
blijft een beschamend hoofdstuk.’
‘Paus
Pius XI, een heel oude man, werd in de loop van de jaren dertig hoe langer hoe
meer anti-nazi. In zijn encycliek ‘Mit brennender Sorgen’ sprak hij duidelijk
zijn bezorgdheid uit over het nazisme. In de zomer van 1938 vroeg Pius XI drie
jezuïeten – een Amerikaan, een Fransman en een Duitser – een encycliek tegen
het nazistisch anti-semitisme voor te bereiden. Dat mondde uit in het document
‘Humani Generis Unitas’, de eenheid van de mensheid. De generaal van de jezuïetenorde
in Rome, de Pool Wladimir Ledochowski, hield het verschillende maanden achter,
omwille van politieke redenen. Pas in januari gaf Ledochowski het door aan de
paus, die intussen steeds militanter reageerde tegen nazisme en racisme. Maar
Pius XI stierf op 9 februari ’39, het document lag juist naast hem op tafel. De
tragedie is dat na Pius XI Pius XII kwam en dat dat een meer politiek
georiënteerde paus was. Eén van zijn politieke beslissingen was om het nazisme
niet te compromitteren.’
U omschrijft het
nationaal-socialisme als een pseudo-religie.
Saul
Friedländer:
‘Inderdaad, het vertoont dezelfde uiterlijke vormen van geheimzinnigheid als
eender welke religie en de rituelen zijn duidelijk religieus geïnspireerd.
Hitler gebruikte stukken van gebeden in zijn toespraken. Soms eindigde hij
zelfs met ‘Amen’. De nazi’s gebruikten de instrumentatie van een religie om
meer impact op de bevolking te krijgen.’
Bovendien
hadden Hitler en Pius XII een gemeenschappelijke vijand: het goddeloze
communisme in Oost-Europa.
Saul
Friedländer:
‘Het bolsjewisme was de vijand en de joden werden gezien als de manipulatoren
van dat bolsjewisme. Dat vooroordeel werd erin gehamerd, zowel door de nazi’s,
als door de katholieke kerk.’
Grotesk
Ondanks de
systematische uitroeiing van zes miljoen joden, waren de nazi’s niet altijd
even consequent, hoe vreemd dit ook mag klinken. U geeft zelf het voorbeeld van
de kankerspecialist Otto Warburg, een halve jood die werd uitgeroepen tot
kwartjood omdat hij nuttig kon zijn voor het regime.
Saul
Friedländer: ‘Vergis je niet: de nazi’s waren héél consequent, op enkele
kleine uitzonderingen na. Het geval-Warburg had te maken met wat ik de
hypochondrie van het nazi-regime zou willen noemen. Hitler kon altijd op zijn
eentje beslissen om iemand te sparen, zeker wanneer die persoon kon worden
ingezet in het voordeel van Duitsland. Uiteindelijk ging dat maar om een man of
tien in totaal en ik geloof niet dat daar iemand bij zat die honderd procent
joods was.’
Het is moeilijk
te begrijpen waarom het Duitse volk mee stapte met een ideologie die het
perfecte Arische ras – groot, blond, blauwe ogen – nastreefde, terwijl hun
leiders er allesbehalve als perfecte Ariërs uitzagen.
Saul
Friedländer:
‘Hitler zag er niet Arisch uit, neen. En Goebbels was klein en hij mankte; hij
had ook nog een buitenechtelijke relatie met een Tsjechische actrice. Ik heb
propagandafilms gezien waarin de ogen van Hitler blauw waren bijgekleurd. Hoe
ze dat bedrog volhielden, weet ik niet. Dat is één van de psychologische
mysteries van deze eeuw. Het heeft wellicht te maken met het onvoorwaardelijke
geloof van de Duitsers in de Führer. Die irrationaliteit was trouwens typisch
voor het nazisme, samen met de drang naar het groteske.’
Even
onbegrijpelijk is dat Hitler de joden enerzijds als Untermenschen omschreef en
hij ze anderzijds een bovenmenselijke kracht toedichtte. Hoe valt dat te
rijmen?
Saul
Friedländer:
‘In de film ‘Der ewige Jude’ worden de joden afgeschilderd als ratten, die
terzelfdertijd het kapitalisme en het bolsjewisme in stand houden. De boodschap
is duidelijk: joden verspreiden de pest, letterlijk én ideologisch. Bedoeling
was de Duitse bevolking angst aan te jagen.’
Waarom overkwam
dit precies de joden? U schrijft dat joden altijd en overal op zoek gaan naar
sociale emanicipatie en appreciatie, en dat ze daardoor visueel aanwezig zijn
in de samenleving. Heeft het daarmee te maken?
Saul
Friedländer:
‘De basis is religieus en anti-semitisch: de joden hebben Jezus Christus
vermoord. Dat hebben de kerken ons toch geleerd vanaf het jaar 200. Daarbovenop
kwam de secularisatie en de moderniteit: tijdens de Verlichting en na de Franse
Revolutie slaagden de joden erin zich op te werken in de maatschappij. Vanaf de
negentiende eeuw handelden de joden niet langer als een gemeenschap, maar als
individuën. Ze stelden zich dus kwetsbaar op. Dát, in combinatie met het
religieuze vooroordeel en het feit dat ze opvallende zakelijk successen boekten
in nieuwe bedrijfssectoren, maakte hen tot voorwerp van wrok en afwijzing. De
joden stonden alleen én ze waren niet al te populair: ze werden dus geïsoleerd.
Vervolgens werden ze aangevallen als groep, wat ze niet meer waren.’
U schrijft dat
Hitler samenwerkte met de zionisten in Israël. Wat is daarvoor de verklaring?
Saul
Friedländer:
‘In feite hadden de nazi’s en de zionisten een gemeenschappelijk belang. De
nazi’s wilden de joden weg uit Duitsland en later ook uit Europa, de zionisten
wilden een eigen staat met een eigen bevolking uitbouwen in het Midden-Oosten.
De nazi’s hebben zelfs gepoogd de legale emigratie naar wat later Israël zou
worden, te bevorderen. Een vreemde situatie. Vergelijk het met een rechtbank
waar de openbare aanklager en de verdediging elkaar steunen.’
Potentiële
beulen
Zit racisme
ingebakken in de menselijke psyche?
Saul
Friedländer:
‘Als we onvoldoende aandacht besteden aan de samenleving als geheel en aan de
leden van die samenleving als individuën, wel ja. De mens is er van nature toe
geneigd bevooroordeeld te zijn. Hij overschat de waarde van zijn eigen groep en
onderschat die van alle andere groepen. Anti-racisme is een zaak van
voortdurende zorg.’
Conclusie: we
zijn allemaal potentiële kampbeulen?
Saul
Friedländer:
‘We zijn allemaal tot op zekere hoogte racistisch en als er een politiek regime
komt dat ons racisme stimuleert, zijn we potentiële beulen. Ik geloof echter
niet dat we geen keuze hebben. We kunnen altijd weigeren te collaboreren.’
‘Wir
haben es nicht gewußt’ is dus een collectieve leugen.
Saul
Friedländer:
‘Een vreselijke leugen, ja. Ik las recent een boek, waarin stond dat er op de
Judenmarkt in Hamburg elk jaar 60.000 ton joodse goederen uit het oosten
openbaar werden verkocht. Wir haben es
nicht gewußt? Misschien was de doorsnee Duitser niet op de hoogte van de
technische details van de Endlösung,
maar dat er vreselijke dingen, tot en met massamoorden, gebeurden, wisten ze
ongetwijfeld wel.’
Behandelt het
tweede deel van ‘Nazi-Duitsland en de joden’ de periode 1939-1945 of eindigt u
bij de processen van Nürnberg?
Saul
Friedländer:
‘Neen, ik zal niet eens tot aan 1945 geraken. Vergeet niet dat de oorlog dan
over heel Europa en zelfs een stuk daarbuiten verspreid was. Er bestaat
overweldigend veel materiaal van die periode, dat krijg ik nooit allemaal
verwerkt. Ik wil het niet alleen hebben over de moordzucht van de nazi’s in de
kampen, maar ook over de reactie van de Duitse samenleving en van de joodse
slachtoffers. Ik hoop nu tot in 1943 te geraken, tot aan de revolte in het
getto van Warschau. De periode vanaf ’43 moet iemand anders maar behandelen.’
Saul
Friedländer – Nazi-Duitsland en de joden
(Deel I: De jaren van vervolging 1933-1939) – 1998, Utrecht, Het Spectrum,
496 blz., ISBN 90-274-6345-X.