(Deze
bijdrage verscheen eerder op deredactie.be)

Het zat
er al een paar maanden aan te komen: Steven Martens werd eergisteren
onvriendelijk naar de uitgang van het glazen bondsgebouw begeleid. Exit de
hyperactieve CEO van de voetbalbond, type moderne manager. Dat hij fouten heeft
gemaakt geeft hij zelf grif toe, maar door hem aan de kant te schuiven dreigen
de noodzakelijke hervormingen in het Belgische voetbal weer te worden
teruggeschroefd. Echternach ligt weer heel even in Brussel.

‘We moeten optimistisch blijven. Als je alles
fatalistisch bekijkt, kan je er beter mee stoppen’. Aan het woord is Jan
Peeters, het jaar is 1997, hij heeft het op dat ogenblik over
hervormingsvoorstellen om de Koninklijke Belgische Voetbalbond te moderniseren.
Mijn bandje registreerde het voor het ‘Blunderboek van het Belgisch voetbal’.
Van de toen door bondsvoorzitter Michel D’Hooghe uitgedachte ideeën komt uiteindelijk
niets in huis.

Zo ging dat vele jaren bij de bond. Dictators,
jezuïeten, weifelaars: ze passeerden vrolijk de revue. Ze dronken een glas, ze
deden een plas en alles bleef zoals het was. Het amateurvoetbal heeft bij de
KBVB evenveel in de pap te brokken als de profsectie. Vlaanderen en Wallonië
staan elk op hun eigen speelveld, ieder initiatief van de federale bond met een
vergrootglas bekijkend.

Het evenwicht werd jarenlang bewaard omdat de
grote clubs – Anderlecht, Club Brugge en Standard – hun mannetjes (geen
vrouwtjes, neen, dit is het Belgische voetbal!) hadden zitten in de hoogste
regionen van de bond. Toen Club Brugge-man Michel D’Hooghe voorzitter was, zat
Anderlecht-vertegenwoordiger Alain Courtois op de stoel van
secretaris-generaal.

Een evenwichtsoefening die werkte, of beter:
die níét werkte, maar niemand maalde erom. In de tig commissies van de bond
zetelden bejaarde jaknikkers van de clubs, mannen (uiteraard!) die al een poos
met pensioen waren en zeeën van tijd hadden voor hun wekelijkse trip naar het
verre Brussel. Gezellig etentje inbegrepen.

De man
van de drastische hervormingen

Enter Steven Martens. Een nieuwlichter die begin 2011 als een wit konijn uit
een hoge hoed werd getoverd. Iemand uit het tennis die het gescleroseerde
voetbal moest gaan hervormen. Iemand die niet direct gelinkt kon worden aan een
van onze topclubs. Iemand die moderne managementideeën had. Iemand die de titel
CEO mocht gaan voeren in plaats van het oubollige ‘secretaris-generaal’ van
zijn voorgangers.

Zijn aanstelling moet destijds geklonken
hebben als een vloek in de voetbalkerk. Een professional in een omgeving van
amateurs, dat botst nu eenmaal. Naar de buitenwereld werd het beeld opgehangen
van de gemotiveerde dynamische manager die het Belgisch voetbal zo nodig had,
in de inner circle moet het toen al
gestormd hebben. Zeker omdat Martens niet naliet om al vrij snel drastische
hervormingen aan te kondigen, wat erop neerkwam dat hij zijn voorgangers, en
dus ook de clubs die ze vertegenwoordigden, fel bekritiseerde.

En hervormd werd er aan de Houba de
Strooperlaan 145. De wirwar aan commissies en comités werd aangepakt, de macht
van het Uitvoerend Comité – zo’n beetje de federale regering van de bond – ingeperkt,
beslagen managers uit de bedrijfswereld aangetrokken, het merk ‘Rode Duivels’ deskundig
in de markt gezet. Maar koken kost geld. Die managers kwamen niet voor een
habbekrats in het glazen gebouw werken, wel voor een flink loon en een al even
flinke bonus. ‘Competitief’ heet dat in het managersjargon. Om van de
ingeslapen nationale voetbalploeg opnieuw een sexy product te maken werden
kosten noch moeite gespaard. ‘Tous ensemble’, we riepen het met zijn allen de
voorbije jaren. En: ‘Waar is da feestje?’ Niet op de Houba de Strooperlaan, zo
bleek.

Eind 2014, een jaar waarin Kompany & co de
kwartfinales haalden van een voor de meeste sportbonden bijzonder lucratief WK,
bleek een deel van de rekeningen niet te kloppen. De KBVB had in dat boerenjaar
meer dan 200.000 euro verlies gedraaid. Neen, repliceerde de CEO: 600.000 euro
winst. Hij telde de resultaten van de Vlaamse en Waalse vleugels mee, inclusief
overheidssubsidies. U kent dat, boekhoudkundig is het niet zo moeilijk om van
rood zwart te maken. De kritiek bleef aanzwellen.

Aangeschoten
wild

Herinner u de heisa over het hotel voor de
spelersvrouwen in Brazilië. Iemand was vergeten de reservaties te annuleren.
Een vergissinkje van 300.000 euro. Oeps.

Herinner u de commotie rond het nieuwe
nationale voetbalstadion dat er tegen Euro 2020 in Brussel moet staan. Parking
C is het uitverkoren terrein, maar dat ligt op Vlaams grondgebied (Grimbergen),
waardoor het een gevoelige politieke kwestie werd. De concurrenten van
Anderlecht vonden het niet zo prettig dat de paarswitte club daar haar
thuiswedstrijden zou gaan spelen, weliswaar tegen betaling van een fikse
huursom, maar dat werd even niet vermeld. De atletiekliefhebbers waren dan weer
boos omdat de piste zou verdwijnen en wat dan met de Memorial?

Herinner u de strapatsen van de bondscoach,
een eigengereide, dictatoriale man die eigenlijk nog niets bewezen heeft als
trainer, maar zich wel gedraagt alsof hij al een paar grote toernooien heeft
gewonnen. Eind vorige week nog eiste Marc Wilmots comfortabeler plekken op een lijnvlucht
– extra kostenplaatje: 100.000 euro – omdat zijn jongens anders te vermoeid
zouden aankomen in Israël voor een kwalificatiewedstrijd. Martens zei ja, zoals
hij ongeveer altijd toegaf aan de grillen van Wilmots.

Herinner u de manier waarop Martens na het
gelekte financiële rapport eenzaam en alleen moest verdedigen voor microfoons
en camera’s en in alle tv-studio’s. Aangeschoten wild was hij. Hij weigerde de
handdoek te gooien, maar wist diep vanbinnen ook wel dat zijn steeds talrijker
wordende en luider roepende tegenstanders verse munitie zouden blijven
aandragen, desnoods verzonnen.

Verstrikt
in de ‘politieke fracties’

Exit Steven Martens. Officieel stapte hij zelf op, officieus werd hij aan
de kant geschoven in ruil voor een opzegvergoeding van 336.000 euro. In de
bestuurskamers van Club Brugge en Standard ontkurkte men wellicht spontaan de
champagneflessen. Weg is de bemoeial, de man die alles beter wist, de moderne
manager die er niet voor terugdeinsde heilige huisjes af te breken.

Er valt wat voor te zeggen dat Steven Martens,
zoals de meeste andere nieuwkomers in ons voetbal, zowel op clubniveau als
overkoepelend, te snel is willen gaan. Hoe hopeloos de toestand er bij de bond
ook uitzag, hoe dringend hervormingen ook nodig waren, hij had meer moeten
overleggen, masseren en temporiseren. Een van zijn voorgangers, Alain Courtois,
vergeleek de werking van de KBVB achttien jaar geleden met die van de politiek.
‘De Belgische Voetbalbond is de grootste democratische bond van het land’, zei
hij in mijn ‘Blunderboek’. Van onze politiek weten we dat de besluitvorming lang
duurt, dat beslissingen achteraf nog vaak worden teruggedraaid en dat er
compromissen worden afgesloten waar niemand onverdeeld gelukkig mee is.

Martens wilde het Belgische voetbal besturen
als een modern bedrijf, met een heldere structuur, korte beslissingslijnen en
directe communicatie. Hij raakte echter verstrikt in het web van de ‘politieke
fracties’, zoals hij de profclubs blijkbaar zelf noemde, die hem vleugellam
probeerden te maken, ongerust als ze waren over zijn hervormingsdrift, jaloers
als ze waren op het sportieve en commerciële succes van de Rode Duivels. Omdat
hij op sommige vlakken te snel en te weinig transparant was geweest, had
Martens zijn doodgravers zelf de schop in handen gegeven. Foutje.

Daar is
de processie van Echternach weer!

Wat nu? Te vrezen valt dat met Steven Martens
ook de andere moderne managers de eer aan zichzelf zullen laten of eveneens de
deur zullen worden gewezen en dat de processie van Echternach na vier jaar
opnieuw verwelkomd zal worden in het bondsgebouw. De Pro League dreigt er al
langer mee om zich af te scheuren, liefst nog met de scalp van de nationale
ploeg in handen. Die machtsstrijd zal nu open en bloot uitgevochten worden.

Bondsvoorzitter François De Keersmaecker zal
zijn eeuwige glimlach nodig hebben om optimisme uit te stralen, maar de man is
binnenkort zelf verwikkeld in een verkiezingsstrijd en het onmiskenbare feit
dat hij Martens en de andere nieuwe gezichten vier jaar lang de hand boven het
hoofd heeft gehouden zal hem niet in dank worden afgenomen.

Het cynische aan de hele affaire is dat Steven
Martens vooral werd afgeserveerd onder impuls van Bart Verhaeghe (Club Brugge)
en Roland Duchâtelet (Standard), twee gerenommeerde bedrijfsleiders maar vooral
clubvoorzitters die in hun eigen voetbalomgeving kozen voor een hap-snapbeleid
dat getuigt van weinig visie, veel impulsiviteit en een iets te grote
hervormingsdrift. In hun eigen speeltuin eisen ze de alleenheerschappij, in de
voetbalbond willen ze vooral gedweeë bestuurders aan de top. Mensen die graag
een glas drinken en alles bij het oude laten.