Geregeld lees je in onze dagbladpers interessante analyses, spitante
columns en ogen openende opiniestukken. Er valt veel te zeggen over de gebrekkige
of afwezige eindredactie, de belabberde schrijfstijl en de voorspelbare
onderwerpenkeuze, ook in onze zogeheten kwaliteitspers, maar er staan nog
altijd voldoende goede artikels in om elke ochtend verwachtingsvol naar de
brievenbus te stappen om te ontdekken wat er in de krant staat.
Helaas verrassen weekbladen me steeds minder. Ik ben
jarenlang een trouwe Humo-lezer
geweest, maar na het halve en daarna volledige vertrek van Guy Mortier is dat
blad minder dan een schim van zichzelf, al probeert het nu wanhopig om opnieuw
aansluiting te vinden bij de glorieuze tijden van weleer. Humo blaft nog wel af en toe, maar het bijt al lang niet meer. Mijn abonnementsgeld ontvangen ze al een jaar of zeven niet meer. Knack is een blad van ups en downs,
waarbij de visie van de journalist niet zelden primeert boven de objectieve
inhoud en het soms de indruk geeft één langgerekt opiniestuk te zijn. En P Magazine is weliswaar een onderschat
blad, met af en toe knappe uitschieters, maar blijft toch te veel hangen in een
semi-ludieke vlotte-jongens-onder-elkaar-sfeer, zeg maar: een goedkope imitatie-Humo stijl jaren tachtig.
Het gaat niet goed met de tijdschriftenmarkt in Vlaanderen.
Op Trends na blijven de weekbladen
achteruit boeren, bij de maandbladen is Menzo
een positieve uitzondering in een krimpend wereldje waar de oplagen een pak sneller
dalen dan de staatsschuld. Brecht Decaestecker, adjunct-hoofdredacteur van De Morgen, schreef er vandaag een zeer
lezenswaardig stuk over in zijn eigen krant. Een ‘longread’ heet dat
tegenwoordig nogal denigrerend, in een era waarin het allemaal vlot en
behapbaar moet zijn, liefst verpakt in een lijstje en met veel illustraties.
Ik hou van ‘longreads’. Ik ben dan ook stilaan een
dinosaurus, iemand die journalistiek ondanks alles ernstig blijft nemen en meer
geïnteresseerd is in keurig geschreven stukken met behoorlijk wat diepgang, dan
in de huidige tendens van samenvattingsjournalistiek. Liever wat meer tijd en
geld spenderen in een sterrenrestaurant, dan mijn smaakpapillen tarten in een fastfood-keten. Journalistiek anno 2014
is helaas hoe langer hoe meer fastfood
geworden.
Decaestecker verwijst in zijn essay naar een uitspraak van
de Poolse designer Jacek Utko, de man die ook tekende voor de toekomstige
papieren en digitale layout van De Morgen:
‘Dagbladen moeten zich als weekbladen gedragen en weekbladen moeten zich als
maandbladen gedragen.’ Een terechte opmerking: door de snelheid waarmee het
nieuws via allerlei kanalen op ons af komt, is de taak van de krant verschoven
van nieuws brengen naar nieuws duiden. Andere invalshoeken zoeken,
achtergronden verduidelijken, achter het nieuws spitten naar méér nieuws.
Omdat dagbladen al enkele jaren in het weekend met een heus
weekblad uitpakken, werd het gras vanonder de voeten van de weekbladjongens- en
meisjes weggemaaid. Een volledig katern tv-pagina’s wordt stilaan overbodig,
interviews over de strikte actualiteit eveneens. Weekbladen moeten dus focussen
op het langere, volledigere interview, het diepgaander artikel, het volledige
plaatje. Het bos, niet de bomen, want die stonden al allemaal te pronken in de andere media.
Om de concurrentie met de kranten te kunnen aangaan pleit
Decaestecker er ook voor om de verschijningsdag te veranderen. Bladen als Humo en Knack komen nu uit op respectievelijk dinsdag en woensdag, wat in de
praktijk betekent dat ze al op vrijdagavond – een halve week vóór ze in de
kiosk liggen! – afsluiten, waardoor inzoomen op de actualiteit compleet zinloos
wordt, wegens achterhaald. Verschijn op vrijdag, schrijft Decaestecker, dan ben
je de weekendkranten een dag voor. Opmerkelijk dat een adjunct-hoofdredacteur
de concurrentie adviseert, overigens, maar hij heeft wel een punt.
Wat Decaestecker tot mijn verbazing niet benadrukt, is het
belang van onderzoeksjournalistiek. Nochtans is dat voor mij dé oplossing om nog
het onderscheid te maken. Spit de dingen uit, zet een redacteur enkele weken op
een dossier, tot ie met een doorwrocht artikel op de proppen komt, waarin alle
kanten van een maatschappelijk relevant thema uitvoerig belicht worden. Dat
vergt tijd en tijd kost geld, maar je kan er wel het verschil mee maken. En
laat die artikels dan ook wat langer zijn, met meer nuance geschreven, alle
mogelijke relevante details belichtend. Of maak er stevige dossiers van, die over verschillende
edities gespreid worden, zoals Humo
dat een jaar of dertig geleden heel vaak deed, tot grote vreugde van de grote schare lezers. Op die manier beperk je ook de
kost om een redacteur wekenlang op één onderwerp te laten zitten. De onderzoeksjournalist heeft de sleutel in handen, toon hem de deur!
Alleen zo spring je uit de band, val je nog op tussen het
gigantische (over)aanbod op de bladenmarkt en bouw je een (h)echte relatie op met je lezer. Alleen
zo kunnen we naar de ‘kwalitijdschriften’ uit de titel van Decaesteckers stuk
evolueren. Alleen zo hervinden weekbladen mogelijk hun bestaansreden.
Herbronnen is geen schande. Herkauwen wel, omdat het zonde is.
Wie vandaag alleen maar geïnteresseerd is in de snelle hap,
vindt zonder enige moeite zijn gading. Wie diepgang wil, moet echter al te vaak uitwijken naar
buitenlandse media. Is er dan echt geen enkele uitgever of hoofdredacteur die
dit aandurft? Niemand die het licht ziet? Als het niet snel gebeurt, zal er
ongetwijfeld straks wel iemand klaarstaan om dat licht definitief uit te doen. Uw tijd
ga nú in!