Morgen eindigt de vijftiende Touretappe op de top van de
Mont Ventoux. Een mythische berg, die niet alleen voor professionele
wielrenners maar ook voor wielertoeristen en dagjesrijders-voor-het-goede-doel
een te bedwingen natuurobject is geworden. Vandaag, 13 juli, is het dan weer precies
zesenveertig jaar geleden dat de Brit Tom Simpson het leven liet tijdens de
beklimming van diezelfde Ventoux, als gevolg van een dodelijke combinatie van
overmoed, extreme vermoeidheid en amfetamines. Het siert de Tourdirectie dat ze
deze lugubere verjaardag niet laat samenvallen met een ritaankomst.

Eerst enkele misverstanden over de Ventoux uit de weg
ruimen. Eén: deze col bevindt zich niet in de Alpen, maar in het Massif des
Baronnies, oftewel de provençaalse Voor-Alpen. Zijn bijnaam is niet voor niets
‘Reus van de Provence’.

Twee: zó reusachtig is die Ventoux nu ook weer niet. De top
ligt op 1912 meter boven de zeespiegel. Ter vergelijking: de Galibier is 2646
meter hoog. Anderzijds: wie bovenop Alpe d’Huez arriveert, zit op ‘slechts’
1860 meter hoogte. Niet die hoogte is belangrijk, maar de af te leggen
klimkilometers en het stijgingspercentage. In het geval van de Ventoux is dat
ruim 21 kilometer aan gemiddeld 7,5 procent. Extra moeilijkheidsfactor: eens
boven de bomengrens beland je in een desolaat maanlandschap, wat zeker bij hoge
temperaturen hels kan zijn.

Drie: ondanks zijn reputatie is het nog maar de vijftiende
keer in honderd Tours dat de karavaan op de Ventoux aankomt of passeert. De
vorige winnaar was Juan Manuel Gárate, vier jaar geleden. De voorlaatste
aankomst dateert al van elf jaar geleden, toen Richard Virenque er triomfeerde.
En de ritzege van Marco Pantani uit 2000 staat nog altijd op ons netvlies
gebrand, omdat Lance Armstrong de Italiaan ostentatief liet winnen, iets waar
hij achteraf dik spijt van kreeg.

***

Ik heb ooit zelf de Mont Ventoux bedwongen, langs de
moeilijke kant dan nog, vertrekkend vanuit Bédoin, voor een bochtenrijke tocht
van 1614 meter bergop. Het was in de maand mei, het was slecht weer voor de
tijd van het jaar en – dat moet ik er misschien toch volledigheidshalve aan
toevoegen – het was met de wagen. U lacht, maar het was desalniettemin toch een
helse tocht. Er hing namelijk een hele dikke mist. Zó dik, dat ik stapvoets
naar boven reed, tegen vijf per uur, hopend dat ik geen enkele haarspeldbocht
zou missen. Zó dik, dat ik na een paar kilometer dacht: wat doe ik hier?, maar
terugdraaien was geen optie, wegens nóg gevaarlijker dan gewoon verder kruipen.
Zó dik, dat ik het monument voor Tom Simpson niet eens heb opgemerkt, ook al
was het de bedoeling om er even halt te houden, respect te betuigen en een paar
vakantiekiekjes te maken.

Toen ik na een dik half uur met compleet verzuurde benen even uitstapte
aan de Chalet Reynard, op zes kilometer van de top, viel vooral de ijzige wind
op, die mij van de (gezien de omstandigheden iets te dunne) sokken blies.
Gevoelstemperatuur: min vijf. Werkelijke temperatuur: geen idee. En er was geen
doorkomen aan, want de weg naar de échte top was afgezet, dus was ik verplicht
om daar de afdaling al in te zetten, wat de beklimming nog onzinniger maakte
dan ze in feite al was. Gelukkig was die weg naar beneden meer rechttoe rechtaan dan de
kronkelige klauterpartij.

***

Ach neen, ik ben geen held op de fiets. Op twee wielen heb
ik iets van een beginnende evenwichtskunstenaar op een slap touw dat gespannen
is tussen twee masten op een schip dat de woeste zeeën bevaart. Zet mij vooraan
in het Tourpeloton en na honderd meter ligt de hele meute tegen de vlakte. (En
dan heb ik het nog niet over mijn schaatscapaciteiten gehad!)

Dus toen ik in 2001, als hoofdredacteur van de
VRT-sportredactie, een paar dagen meereisde met het Tourcircus en daarbij Alpe
d’Huez beklom, was dat ook met de wagen. Ik zat niet eens zelf achter het
stuur. Enkele uren voor de doortocht van publiciteitskaravaan en renners
heerste er al volop wielergekte op de col. Alpe d’Huez staat bekend als de
‘oranje berg’ en dat bleek niet gelogen.

Oranje was de dominante kleur, vooral
in de bochten die de naam van een Nederlandse oud-winnaar op de alp hadden
gekregen. Joop Zoetemelk (2 keer), Hennie Kuiper (2 keer), Peter Winnen (2
keer), Steven Rooks, Gert-Jan Theunisse: acht van de éénentwintig bochten zagen
oranje van het volk. Luid claxonnerend baanden radio- en tv-ploegen zich een
weg naar boven, toegejuicht en af en toe beschimpt door fanatieke toeschouwers,
waarvan vooral die in het oranje iets te lang in de zon hadden gestaan
(roodhuiden!) en iets te veel alcohol hadden genuttigd (lallend!), een niet aan te raden
combinatie.

Boven zette ik me met de equipe van de VRT voor een veel te
klein tv-toestel om de koers te kunnen volgen. Het was de dag dat gele trui Lance
Armstrong op de voorlaatste klim de indruk gaf dat hij moeilijk ronddraaide.
Hij zakte af tot diep in de kopgroep, leek diep vanuit zijn oogkassen moeizaam
en angstig rond te kijken. Hij misleidde iedereen: concurrenten en
commentatoren. Want heel snel op Alpe d’Huez zette hij zich op kop, voerde het
tempo op, keek arrogant achterom naar de grimassen trekkende en naar adem
happende Jan Ullrich en demarreerde van kop af om niet meer bijgehaald te
worden.

Achtendertig minuten en één seconde deed de Amerikaan over die triomftocht.
Alleen Pantani (37’35”), Armstrong zelf en nogmaals Pantani deden ooit
beter, maar dat was in de tijd dat EPO volop als wielerbrandstof werd gebruikt. Twee jaar
geleden deed winnaar Pierre Rolland er viereneenhalve minuut langer over dan de
recordtijd van Marco Pantani uit 1997. Het zegt niet alles, maar toch veel.

Omdat de Tourdirectie in deze honderdste Tour meer wil dan
alleen maar een simpele aankomst op Alpe d’Huez wordt de alp volgende donderdag
twéé keer beklommen in dezelfde rit. Dat wil ook zeggen dat er een afdaling is
voorzien, over hele smalle wegen, waar nauwelijks twee auto’s elkaar kunnen
kruisen. Gekkenwerk, als u het mij vraagt. Maar wellicht vraagt u het mij niet
en zult u toch kijken. Net als ik trouwens.