(Voor Nicole De Coster, 1958-2025)

‘Count your blessings’, zeggen de Engelsen.

Tel uw zegeningen.

Wanneer Nicole in haar meest donkere momenten de voorbije maanden nóg maar eens herhaalde dat haar leven toch niet zoveel had voorgesteld, probeerde ik haar voor te spiegelen wat ze allemaal beleefd had en wat wij sámen beleefd hebben.

Ja, ze vond opgroeien in Halle niet zo prettig, ze had liever iets ernstigs of iets creatiefs gestudeerd, ze vond haar werkomgevingen soms weinig inspirerend en ze moest veel te vroeg afhaken door een burn-out, maar er was zoveel meer dat wél de moeite waard was.

En ik heb het dan niet eens over die 35 jaar en 9 maanden samen.

***

Ik leerde Nicole rockconcerten appreciëren. Zelf was ik een laatbloeier, pas op mijn 24ste ging ik voor het eerst naar een festival, Rock Werchter. Maar van dan af was ik niet weg te slaan uit de Vooruit in Gent, de Brielpoort in Deinze of Vorst Nationaal. Op 15 juni 1989 nam ik mijn aarzelend nieuw lief mee naar Paul Simon in de betonnen bunker van Vorst. Die aarzeling verdween vrijwel onmiddellijk door de Zuid-Afrikaanse tonen die op het podium geproduceerd werden. Al heel snel bleek dat ze iets losser in de heupen zat dan deze stijve jongen. Kan ook moeilijk, ik ben een hark.

Festivals als Torhout-Werchter of Peer vond ze net iets te druk, maar voor optredens waarbij je als toeschouwer in een pluchen zetel mocht plaatsnemen, was ze zeker te vinden. Antony and the Johnsons in de AB, wow. Richard Hawley in de Stadsschouwburg in Brugge, magisch. Elbow in de AB, fantastisch. Ron Sexsmith in een achterafzaaltje van de Arenbergschouwburg in Antwerpen, geweldig. Elvis Costello vanop de eerste rij in het Koninklijk Circus in Brussel, heerlijk. Nick Cave vertellend, vragen beantwoordend en zingend in De Roma, onovertroffen. Rufus Wainwright vorig jaar nog in deSingel, amai! Al die topartiesten die naar het Openluchttheater Rivierenhof in Deurne kwamen, uniek. Richard Thompson, Mercury Rev, Steve Winwood, Willy DeVille, Mavis Staples, noem maar op.

En natuurlijk nam ik haar steeds mee naar optredens van míjn favoriete artiest, Van Morrison. Zo’n vijftien keer moet ze hem samen met mij gezien hebben en hoewel dit juridisch ongetwijfeld mag gecatalogeerd worden onder ‘ontvoering’, waren het telkens toch ‘fantabulous nights to make romance’.

O ja, we zagen ook Miles Davis in een oude cinemazaal in Luik, een jaar voor hij het tijdelijke met het eeuwige verwisselde. Geen memorabel optreden, maar erbij zijn was natuurlijk op zich al memorabel, achteraf bekeken.

***

Nicole leerde míj moderne dans kennen. Anne-Teresa De Keersmaeker, William Forsythe, Pina Bausch en vooral: Sidi Larbi Cherkaoui. Belgische wereldklasse, van wie we bijna alles gezien moeten hebben. Een keer of tien per seizoen gingen we naar deSingel in Antwerpen, voor moderne dans en muziek. Topevenementen.

Daar paste een etentje vooraf bij in het Grand Café. Het opzet was telkens: dit keer laten we ons niet vangen, we eten alleen maar een hoofdschotel. Maar als op het eind de rekening kwam, stonden daar onveranderlijk drie gangen op.

Dat culinaire was een gezamenlijke passie geworden. Nicole had in de jaren 80 haar eigen macrobiotisch restaurant, zelf vond ik Pizzaland en Quick in die tijd al ‘high brow places’. En de keuken in de Steenbokstraat 32, uiteraard, onze gemeenschapswoning in de Antwerpse wijk Zurenborg, toen nog verloederd en onhip.

Ooit hadden mijn grootouders langs vaders kant voor één of andere huwelijksverjaardag de familie uitgenodigd voor een diner in en op La Pérouse, de driesterrenboot op de Schelde, maar ik weet daar verdorie niets meer van. Schande!

Maar toen ik in 1996 bijna een eerste lening had afbetaald, zes jaar na het mislukte festival Flanders Pop – zeg gerust: Flanders Flop –, gingen we voor het eerst met vakantie naar Toscane en dineerden we luxueus in de Enoteca Pinchiorri in Firenze. Wisten wij veel dat dit een zéér gereputeerd etablissement was. Een jaar later was ook die tweede lening afbetaald en vierden we dat, op mijn kosten, in de Comme Chez Soi, toen nog met Pierre Wynants in de keuken en drie sterren in de Michelingids.

We gingen zelfs culinaire recensies schrijven voor het maandblad Imediair. Eigengereid als we waren bezochten we de ene maand Comme Chez Soi en de maand nadien Beni Falafel, een sjofele maar wel zeer lekkere joodse fastfoodzaak in Antwerpen. Eén keer stoof een boze chefkok van een restaurant met één ster naar de redactie van Imediair, toevallig gelegen in dezelfde straat als het restaurant, na een aangebrande recensie van ons.

Vrolijke tijden.

***

Omdat ik als freelance journalist het nuttige aan het aangename wilde paren, koppelden we reizen en lekker eten aan het schrijven van artikels daarover. Zo bracht het artikel op zich weinig of niets op, maar kostte de reis ook veel minder of zelfs helemaal niets. Dat bracht ons in Firenze, Venetië, Bazel, drie keer New York, San Francisco, enzovoort.

Op onze eerste New York-reis, in juni 1997, zagen we Woody Allen klarinet spelen in de balzaal van een luxehotel, stonden we achteraf aan datzelfde hotel tussen de paparazzi te wachten op de komst van prinses Diana, twee maanden vóór haar fatale auto-ongeval, gingen we naar Lou Reed in een zaal ter grootte van een halve AB – Lou Reed in New York, kan het beter? –, keken we met open mond naar de jaarlijkse parade van homo’s en lesbiennes op Fifth Avenue, waren we getuige van de jaarlijkse samenkomst van Harley Davidsonbikers in Little Italy, genoten we van hoogstaande kunst in alle op zo’n Big Apple-trip verplichte musea – oh, Kandinsky in het Guggenheim! –, lieten we ons bedwelmen door die fenomenale stad.

In 1999 wilden we onze grote vakantie spenderen in Baskenland en Catalonië. Ik had uitgevogeld dat er drie driesterrenrestaurants in heel Spanje waren, één in Baskenland, twee in Catalonië. Dus lunchten we bij Arzak in San Sebastián en zaten we zowaar op een zaterdagavond te dineren bij El Raco de can Fabes in een petieterig Catalaans dorp. Maar in het derde restaurant raakten we maar niet binnen. Bij het derde, bijna smekend telefoontje gaf Nicole toe dat we journalisten waren. Een tafeltje onder een trap volstaat voor ons, zei ze. En zo zaten we op een middag – écht waar! – aan een tafeltje onder een trap in El Bulli, in de baai van Cala Montjoi. Hét restaurant waar je als culinaire liefhebber ooit moest geweest zijn. Wij wáren er. Dat we diezelfde avond ook gereserveerd hadden in een driesterrenrestaurant in Montpellier, ach ja, een mens moet dat ooit gedaan hebben: zes sterren op één dag. Ik kan u verzekeren: het is stoempen.

We zijn nog wel vaker teruggegaan naar El Bulli, een restaurant dat slechts zes maanden per jaar open was, op den duur alleen nog maar voor het avondeten. 80.000 aanvragen kregen ze daar per jaar en wij wisten ons daar jaar na jaar tussen te wringen. We mochten de chef, Ferran Adrià, een keer of zes interviewen in zijn heiligdom, de keuken. Toen Nicole eens voor het werk in Madrid moest zijn, liep ze daar toevallig Adrià tegen het lijf, die haar spontaan omhelsde, tot grote verbazing én jaloezie van haar Spaanse baas, die mocht toekijken. In totaal zijn wij – ik verwittig u, nu wordt het pocherig! – elf keer naar El Bulli geweest. Élf. Als dat geen zegening is. Een theatrale culinaire beleving, uniek, heerlijk, we werden er behandeld als vrienden aan huis.

Beter wordt het niet.

***

Toscane werd onze vaste pleisterplaats. Telkens naar hetzelfde verblijf, op driekwartier rijden van Firenze, de verbluffend mooie stad waar ik als een echte Florentijn rondreed: zigzaggend, toeterend, gesticulerend en voortdurend ‘Stronzo!’ roepend. In andere omstandigheden vond Nicole dat ik meestal net iets te snel reed, in Firenze zei ze daar niets van. Dit was ónze stad.

Naar onze vaste parking, een koffietje drinken in onze vaste bar, lunchen in de Cantinetta dei Verrazzano, kuieren tussen de eeuwenoude monumenten, museumpje meepikken, ha, la vita è bella.

Venetië werd een andere lievelingsstad. Om de twee jaar trokken we er naar de Biënnale. Op het einde van zo’n Italië-reis stopten we altijd in Riehen, een voorstadje van Bazel. Daar bevond zich ons favoriete museum: de Fondation Beyeler. Na ons ondergedompeld te hebben in moderne kunst, konden we met een gerust gemoed huiswaarts keren.

***

Theater, film, dans, tentoonstellingen, klassieke concerten, jazz, Lou Reed en Woody Allen live in New York, Firenze, Venetië en tutti quanti. En vorig jaar nog die overweldigende Rothko-overzichtstentoonstelling in Parijs.

Tel uw zegeningen.