Het zou ontzettend stoer staan als ik zou schrijven dat ik
The Doors van in het begin gevolgd heb, maar dat is niet zo. Toen hun titelloze
debuutelpee in 1967 verscheen, was ik amper acht en kon ik hooguit wat zielloze
hits uit de BRT Top 30 meezingen. En toen Jim Morrison stierf, op 3 juli 1971,
had ik nog maar net mijn eerste single gekocht en ik zal u, omwille van mijn street en tweet credibility, zelfs niet tijdens een sessie waterboarding verklappen welke dat was.
Ik heb The Doors pas in de jaren tachtig écht leren kennen.
Natuurlijk kende ik hun bekendste nummers dan al een tijdje (de radio zond heus
niet alleen waardeloos spul uit, af en toe werden er parels naar de zwijnen
geworpen), maar meer dan een interessant popbandje waren ze dan nog niet voor mij. Tot
iemand een verzamelcassette had gemaakt met een boel stevige rocknummers,
waarop ook Roadhouse Blues en Peace Frog stonden. Het werd grijsgedraaid in het jeugdcentrum waar ik toen actief was.
Niet veel later stond ik in de platenwinkel en schafte ik mij 2 Originals of The Doors aan, hun eerste
twee LP’s die in één pakket werden verkocht, met de originele hoezen op de
binnenflap. Ik geef toe: ik lag nog niet wakker van authenticiteit en ’twee-voor-de-prijs-van-één’ paste perfect in mijn budget van toen. Je kan het een beetje zien als een instapmodel in de automobielindustrie
of de stepping stone-theorie in de
drugswereld, zo u wil. En toegegeven, ik was meteen zwaar verslaafd. Niet lang
daarna ging het restant van het spaargeld op aan de andere platen van The
Doors.
Luister naar die begintonen van Break On Through (To The Other Side) op The Doors en je moet al een volstrekt toondove heikneuter zijn om
je niet te laten meeslepen in dat wonderlijke universum van die als een bas
klinkende leadgitaar, dat ondersteunende orgeltje, de drums die je mee naar een
climax leiden en die overheersende, diepe stem van de zanger. Op het einde van
die eerste plaatkant staat het majestueuze Light
My Fire. Eén drumslag en dan een quasi vrolijk riedelend orgel. Muziekgeschiedenis
in spe die quasi achteloos als laatste track op plaatkant één werd gezet. ‘Zo’n lang nummer, da’s typisch voor een LP, want wie zal dat ooit op de radio draaien?,’ leek wel de redenering erachter.
De man achter dat orgel, beste lezer, is niet meer. Hij
heette Ray Manzarek, is 74 jaar oud geworden en stierf in zijn tweede Heimat Duitsland
aan de gevolgen van kanker. Al diegenen die dwepen met de charismatische
frontman Jim Morrison lopen nu best even een blokje om. Want niet Morrison,
maar Manzarek wàs The Doors. Ik zeg dat niet alleen, trouwens. Morrison zei dat
zelf: ‘See that guy. He is The
Doors!’ En hij wees daarbij nadrukkelijk naar de toetsenist met het lange
sluikhaar en het ziekenfondsbrilletje, die eruit zag als de slimme van de groep.
Morrison en Manzarek richtten een bandje op in 1965. Ze
hadden elkaar ontmoet op Venice Beach, California; twee studenten aan de UCLA,
intellectuelen en liefhebbers van hermetische poëzie en moeilijke films.
Manzarek was dan al 26, Morrison 21. Geen tieners die vaagweg droomden van het
aanlokkelijke wilde leven in een rockband, naar het voorbeeld van The Beatles
of The Rolling Stones, maar jonge mannen die hun passies naast elkaar legden en
dan maar besloten om ‘iets’ met muziek te gaan doen. Waar dat toe zou leiden,
zouden ze wel ontdekken.
De zoektocht naar zielsverwanten duurde even. Ze kwamen uit
bij twee jonkies: de 20-jarige drummer John Densmore en de 19-jarige gitarist
Robby Krieger. Voeg daar Ray Manzarek op keyboards en Jim Morrison ‘on vocals’ (en af en toe tamboerijn) aan toe en je hebt The Doors. Een groepsnaam die ze ontleenden aan het boek The Doors of Perception, waarin Aldous
Huxley (ja, die van Brave New World) in
1954 zijn ervaringen met de drug mescaline beschreef. Huxley had de titel van
zijn boek zelf gehaald uit The Marriage
of Heaven and Hell, een lang gedicht van William Blake uit 1793. ‘If the
doors of perception were cleansed everything would appear to man as it is,
infinite’ klinkt het in het veertiende hoofdstuk, A Memorable Fancy.
Een bassist hadden The Doors niet nodig. Voor de onmisbare
basklanken zorgde Manzarek op zijn orgel. Lage tonen kwamen ook uit de strot
van Morrison, die niet alleen met zijn stem maar met zijn hele lijf en leden
meer dan de andere groepsleden lief was laag bij de grond zweefde. Het leverde
The Doors een reputatie op: goed voor hun populariteit bij het jonge volkje,
slecht voor het strafblad van Jim Morrison, die steeds verder wegzonk in een
roes van alcohol, drugs en een eindeloze reeks van provocaties. Oliver Stone
maakte er een film over, die weliswaar The
Doors heette, maar die voor driekwart over het liederlijke leven van Jim Morrison
ging. Dat moest fataal eindigen en dat eindigde ook fataal: in een Parijs’ bad,
waar de letterlijk en figuurlijk compleet verzopen Morrison stierf aan een
hartaanval. Op zijn zevenentwintigste, de leeftijd waarop rock ‘n’ roll-helden
plegen te sterven. Sindsdien is zijn graf op Père Lachaise een bedevaartsoord
voor would be-artiesten, historici, hysterici en ramptoeristen.
Morrison was onmisbaar in het concept van The Doors, dat
hoort u mij niet zeggen. Maar Manzarek bepaalde de sound. En hij hield de groep bij elkaar, toen eerst Densmore het
gedrag van Morrison beu was en daarna Morrison zelf wilde opstappen. Zonder die
inspanning van Manzarek waren Roadhouse
Blues en Peace Frog er nooit geweest en zou ik er dus ook geen kennis mee gemaakt hebben
op dat ene verzamelcassetje. Ook Love Her
Madly, L.A. Woman en Riders on the Storm zouden niet in
allerlei ‘eeuwige hitparades’ gestaan hebben, wegens nooit geschreven en nooit
opgenomen. Alleen al daarvoor: dankuwel, Ray. Honderden bands, jammer genoeg niet
altijd even getalenteerd, zijn eveneens schatplichtig aan die unieke verzameling fenomenale klanken die The Doors produceerden. Copycat-gedrag is typisch voor de muziekindustrie, maar een kopie zal het nooit halen van het origineel.
Dat The Doors niet zonder Jim Morrison konden, valt
eenvoudig te bewijzen: luister naar Other
Voices (1971) en Full Circle (1972).
Middelmatige LP’s, die uitkwamen na zijn dood en die vloekten met de zes studio-LP’s en één liveplaat uit de
periode 1965-1971. The Mosquito werd
zelfs nog een bescheiden hit, maar ik herinner het me vooral in de versie van
De Strangers (‘Blèft van m’n laaif onnoezel mugge…’). Dat zegt genoeg. Ook
het vele toeren achteraf, met onder anderen Ian Astbury van The Cult als
zanger, heeft de reputatie van de groep geen goed gedaan.
Waar ik ook niet
vrolijker van word: het uitmelken van zes gloriejaren van een supergroep door
het postuum uitbrengen van een tiental verzamelplaten en ongeveer even veel live-LP’s,
de ene nog middelmatiger dan de andere. Platenfirma’s behoren tot de categorie
‘onverbeterlijke aasgieren’, het soort dat u niet op een gezinsdag van de
CD&V in Planckendael zult kunnen bewonderen, wegens onbetrouwbaar en
gevaarlijk.
Beperk u dus tot de Morrison-jaren, schenk u een goed glas
bourbon uit en geniet een hele avond lang van die wonderbaarlijke klanken; een
mengeling van blues, rock en psychedelica, aangedreven door de unieke manier
van orgelspelen van Ray Manzarek, een man die in zijn eentje tot een quatre-mains in staat was.
Rest In Peace, Mr. Manzarek. We’ll keep lighting your fire!