Het is 19 mei 1968. De zon schijnt. Parijs staat in brand,
naar het schijnt. Ik zal het maar geloven, want het staat in de Volksgazet. En als het in de Volksgazet staat is het waar, want
journalisten die schrijven altijd de waarheid. Het zijn de jaren zestig, weet u
wel, alles en iedereen is nog betrouwbaar.
En ik… ik heb net mijn eerste volledige voetbalseizoen
achter de rug. ‘Beerschot, 1967/1968’ mag ik aan mijn persoonlijke ‘Kroniek van
de Twintigste Eeuw Te Beginnen In Januari 1959’ toevoegen. Een heel jaar met den bompa naar den Beerschot, van de ‘Summer of Love’ tot ‘Mei 68’, al weet ik op
dat moment nog lang niet waar dat allemaal over gaat.
Hé, ik ben negen, ik hoef dat nog niet te weten. Al zegt die
‘Mei 68’ mij wel iets, omdat de leerlingen in het zevende en achtste studiejaar – de ruige types die voor
niets deugen en die dan maar verplicht tot hun veertiende op school aanmodderen
om daarna te kunnen gaan werken in één of andere fabriek – daar wel eens iets
van geroepen hebben op de speelkoer. Er liepen er zelfs rond met zelfgemaakte,
knullig geschreven bordjes met daarop ‘Leuven Vlams’. Ik wist niet eens waar
Leuven lag. Ik wist wel dat ‘Vlaams’ verkeerd gespeld was.
Ik had 96 procent op mijn rapport en kreeg schouderklopjes
van de meester. Meneer Segers. Een man met een getaande huid. Enkele schoelies
durfden hem achter zijn rug ‘de witte neger’ noemen, ik niet natuurlijk. Een
man die het goed meende, maar die wel voor den
Antwerp was. Meneer Segers en ik, dat klikte wel, want met mij kon hij op
maandag en op vrijdag over voetbal praten. De andere leerlingen waren daar niet
zo mee bezig. Die snotneuzen speelden nog met de marbels. (De knikkers, zoals ze
later zouden zeggen.) Ik niet. Ik bouwde voetbalstadions met Legoblokjes. En
met Meccano. En met alles wat mij in handen kwam, eigenlijk.
***
U wil feiten? Hier zijn feiten! Het seizoen 1967/1968 begint
slecht voor Royal Beerschot Athletic Club. Van de eerste zes wedstrijden wordt
er geen enkele gewonnen: vier gelijke spelen, twee nederlagen. Nul-nul op de
Bosuil, na een match om snel te vergeten. Wat zeg ik? Ik herinner me er
werkelijk niets meer van! Twee-vier thuis tegen Lierse, dat weet ik nog wel.
Twee-één voor bij de rust en daarna een afgang. ‘Carl Engelen is geen
doelwachter, maar een octopus,’ bedenk ik mij die zondag in september. Hij pakt
de meest onmogelijke ballen. ‘Lierse heeft ons nooit gelegen,’ weet mijn bompa.
En als mijn bompa het zegt, dan is het zo.
En dan komt op de zevende speeldag Royal Sporting Club
Anderlecht naar het Kiel. Jan Mulder, Polle Gazon, Wilfried Puis, Poep Hanon,
Jef Jurion, namen die klinken als klokken, zelfs voor een
leerling-voetbalsupporter. Het wemelt in de houten tribunes van de mauve-witte
sjalen, maar op het veld is het verschil duidelijk. Anderlecht speelt in
mauve-wit-mauve, Beerschot helemaal in het wit. En het wordt twee-nul. En er
wordt gelachen met de dikkenekken uit
de hoofdstad, die nu al vijf keer op rij kampioen van België zijn geworden (en
het trouwens dat seizoen een zesde opeenvolgende keer zullen worden, maar dat
weten we dan nog niet). Het seizoen is al half geslaagd. Nu nog de aartsvijand
uit Deurne verslaan, als die naar het Kiel komt.
Paars en wit glorieert in het Olympisch Stadion. Er wordt
nog maar één keer verloren thuis (tegen Sint-Truiden). FC Brugge komt dit keer
niet met 3-6 winnen, het blijft steken op nul-nul. Standard krijgt klop, FC Luik wordt afgedroogd, Racing
White trekt wit weg en… en… en Antwerp wordt met 3-1 terug naar de andere
kant van ’t stad gestuurd.
Voetballers komen in die tijd nog niet op tv, tenzij ze Van
Himst, Mulder of Jurion heten, en in de krant hoor je hun dialect niet, dus
denk ik dat de spelers van Beerschot allemaal keurig Algemeen Beschaafd
Nederlands spreken. Ook de mannen van over
’t water, Etienne Zaman en Bob Weyn. En de Kempenaars Herman Houben en Jan
Verheyen (die laatste zal later zijn zoon de toelating geven om een avondje uit
te gaan in Dancing High Street in Hoogstraten en u weet hoe dat zal eindigen!).
Zelfs de brave Limburger Léon Ritzen dicht ik geen zangerige spreektaal toe. De
Luikenaar Guy Raskin, perfect Nederlandstalig, naturellement! En de Antwerpenaars, die spreken sowieso al een taal
die iedereen begrijpt, da wèt iederien!
Ik dweep met Jos Smolders, die mij doet dromen van een eigen
voetbalcarrière als keeper. En met de aalvlugge rechtsbuiten Jan Verheyen, die
later nog naar Anderlecht zal vertrekken (de verrader!). Léon Ritzen scoort
belangrijke doelpunten. Maar het meest onder de indruk ben ik van Herman
Houben. ‘Die heeft een kanonschot,’ zegt mijn bompa, die twee oorlogen heeft
meegemaakt en het wel zal weten. De knallende Kempenzoon allitereert niet wanneer
hij op doel schiet, want elk schot is in mijn herinnering een streep die zich
rechtdoor in de winkelhaak boort. Ah, 1967/1968, wat hou ik van u!
***
Op de allerlaatste speeldag komt Royal Daring Club de
Bruxelles naar het Kiel. Beerschot staat zesde, Daring negende.
‘Eindeseizoensmatch’ lees ik in Volksgazet.
Weer een woord bijgeleerd. Het stadion is maar halfvol. Beerschotsupporters
lezen allemaal de Volksgazet, denk
ik, maar ik sta daar toch maar weer, met mijn mauve-witte sjaal en mijn
mauve-witte muts (met pompon!), op mijn vaste plaatsje achter de houten
zitbanken, rechts van mijn bompa. Meneer De Saedeleer is er niet die
zondagnamiddag. Het wordt 3-3, wat best meevalt voor een eindeseizoensmatch,
schrijft Volksgazet op maandag.
Toch zijn de supporters maar half geïnteresseerd. Hun
aandacht gaat op 19 mei 1968 vooral uit naar die ene meneer met zijn
transistorradio die tussen de piep-tuut-krak door luistert naar de
verslaggevers op de andere voetbalvelden en die informatie doorgeeft over de
tussenstanden. ‘Ze ston achter,’ zegt
hij plots. En nog wat later klinkt het zelfs triomfantelijk: ”t Is twie-nul geweure.’
Het geroezemoes zwelt aan. Wat er hier ter plekke gebeurt,
in die eindeseizoensmatch, is van geen tel meer. Wanneer het eindsignaal van de
man in het zwart weerklinkt, springt de man met het radiootje recht en roept.
”t Is gedoan, ze liggen eroat!’. Er klinkt een gesmoord gejuich.
Want ‘ze’ dat is Royal Antwerp Football Club en die hebben zopas met twee-nul
verloren van Royal Racing White, waardoor ‘ze’ vijftiende en voorlaatste
eindigen en degraderen naar tweede klasse. Voor het eerst in hun bestaan.
Stamnummer één. Weg uit eerste. Not so
Great Old. Aan de andere kant van ’t
stad vinden ze dat leuk.
Ik niet. Ik begrijp dat leedvermaak niet. Beerschot heeft
niet gewonnen vandaag, dus valt er voor mij niets te vieren. En mijn bompa
staat ook niet direct te springen, al merk ik wel dat er zich een vage glimlach
aftekent op zijn gelaat. Maar om te zeggen, juichen van geluk, neen, dat zeer
zeker niet. (‘Ik zie altijd twee ploegen spelen,’ zegt mijn bompa de jaren
nadien. ‘Ja, Beerschot 1 en Beerschot 2,’ plaag ik hem dan.)
***
Meneer Segers ziet er op maandag niet al te vrolijk uit. De
intussen traditionele steekspelletjes over de prestaties van elkaars
voetbalploegen blijven uit. ‘Amai, u ziet
bleek,’ probeert er iemand. Hij reageert bits. Ik denk dat er iets ergs moet
gebeurd zijn, maar ik durf het hem niet te vragen. Een sterfgeval in de familie,
misschien? Iets ergs én Antwerp dat weer verloren heeft, ja, da’s geen al te
best weekend, natuurlijk.
‘Drama voor Great Old’ lees ik ’s avonds in de gazet. Ik
begrijp het niet. Er is toch niemand doodgegaan? Het concept ‘zakken’ is mij
nog niet bekend. Alstublieft, ik ben negen, geef me nog wat tijd!
***
(Epiloog. Een week later speelt Beerschot voor het eerst in haar geschiedenis de
finale van de Beker van België. Groot drama te Merksem! Ik mag niet gaan. Bompa
gaat ook niet, want Brussel dat is een dagreis van Antwerpen verwijderd en hij
heeft geen rijbewijs en dus ook geen auto. Beerschot doet het goed tegen FC Brugge. Léon Ritzen
maakt een doelpunt, Jan Verheyen mist een strafschop. (Had ik u al verteld dat
diens zoon zijn latere vrouw heeft leren kennen in…, o ja.) En hij mist er
daarna nog één, want na twee keer driekwartier, twee keer een kwartier
verlengingen en nog eens twee keer zeveneneenhalve minuut extra time (ze wisten
niet van ophouden in die tijd!), moet de beslissing vallen vanop elfmeter. FC
Brugge wint de beker. De beelden in Sportweekend kunnen me maar matig boeien
die avond. Stomme Jan Verheyen!)