Ons mentale welzijn wordt tijdens deze tweede lockdownperiode nog zwaarder op de proef gesteld dan tijdens de eerste, zo las ik woensdag in de krant. Ik kan me daar iets bij voorstellen. In maart, april en mei was deze situatie voor velen nieuw: voor wie geen oorlog had meegemaakt, was dit ónze oorlog. Zeer lastig, maar tegelijk ook opwindend. Er gebeurde iets hier, met ons, en we zaten er verdorie middenin. Voor wie niet zelf ziek werd of een naaste verloor was het een sensatie, zo’n beetje zoals journalisten reageren op groot wereldnieuws, genre 9/11, Charlie Hebdo of de aanslagen in Parijs of Brussel. Eigenlijk mag je dat niet toegeven, maar het is kicken. Adrenaline stroomt volop door je lijf, zelfs op grote en veilige afstand, of juist heel dichtbij, krijg je het gevoel dat je heel even meetelt. Jouw inbreng doet ertoe. Voorjaar 2020 was voor ons allen terzelfdertijd een wake-upcall, een moment van bezinning en een adrenalinestoot. We beleven dit sámen, was het overheersende gevoel, en we zullen dit ook sámen overleven.

De tweede golf dompelt ons nog veel meer onder in de harde realiteit. Er lijkt geen uitweg te zijn, het virus komt letterlijk dichterbij, nog eens een paar maanden ons leven voor een groot stuk aan banden leggen, confronteert ons nog veel meer dan een half jaar geleden met wat we niet meer kunnen of mogen, zonder concreet vooruitzicht. Kerstmis komt eraan, een kerstfeest wellicht niet. Veiligheidshalve misschien ook best niet. Vaccins worden triomfantelijk aangekondigd, maar ook weer zonder concrete datum en zonder duidelijkheid wie er eerst aan de beurt komt.

***

Ik stelde in een Twitterpoll — een rondvraag die waard is wat ze waard is, een momentopname die je vooral moet relativeren — de vraag wat mensen erger vinden: geen concreet perspectief of een perspectief dat waarschijnlijk zal opschuiven, misschien wel meerdere keren, een jojo-effect dat we intussen beginnen te kennen. Een meerderheid van de, toegegeven: slechts, 71 stemmen ging naar ‘Geen concreet perspectief’, als negatiefste scenario. Mensen hebben dus liever dat hen íets wordt voorgespiegeld, hoe onzeker ook, dan níets. Mogelijk ben ik te rationeel om dat te begrijpen, of is mijn persoonlijke situatie redelijk geruststellend in vergelijking met anderen, maar ik vind dat vreemd. Ik hou niet van beloften die allicht niet waargemaakt kunnen worden.

Het was ook geen juist of fout-kwestie: we beleven de uitermate vervelende situatie op verschillende manieren, omdat we nu eenmaal verschillend zíjn. Wie afziet van de coronacrisis, is geen doetje, wie stoer doet, staat daarom als persoon niet steviger in zijn schoenen dan wie toegeeft dat ie door een moeilijke periode gaat. Nochtans is dat net wat er de voorbije dagen steeds vaker gebeurt. Als jongeren, meestal studenten, wijzen op de gevolgen van de toestand voor hun geestelijk welzijn, reageren ouderen weleens met een dooddoener als ‘En dan heb je nog geen echte oorlog meegemaakt’, of iets in die trant. Mededogen is niet in overvloed aanwezig in deze samenleving, zelfbeklag net iets meer. Wie zegt dat die jongeren niet moeten zeuren, omdat ze nog niets ergs hebben meegemaakt, zegt eigenlijk: ik heb véél erger meegemaakt en hoor je mij nu klagen? Het omgekeerde gebeurt natuurlijk ook, want door hun jammerklacht zeggen die jongeren impliciet dat zij het erger hebben dan een ander. Ik maakte er zondag een tweet over die bijna vijftienhonderd keer werd geliket en bijna vierhonderd keer geretweet. Blijkbaar raakte ik een gevoelige snaar. Ik schreef:

“Ja, dit is erg voor jongeren.

Ja, dit is erg voor volwassenen.

Ja, dit is erg voor ouderen.

Ja, dit is erg voor wie alleen is.

Ja, dit is erg voor wie niet buiten mag.

Kortom, ja, dit is erg voor iederéén. ’t Is geen wedstrijdje om ter ergst. Minimaliseer niet, veralgemeen niet.”

Zelfs op zulke algemene bedenkingen krijg je tegenwoordig vileine reacties. Dat heus niet iederéén getroffen wordt (klopt) en zeker niet in dezelfde mate (klopt ook, die beperking tot 280 tekens toch!). Dat niet minimaliseren en niet veralgemenen het tegenovergestelde betekent (weet ik ook wel) en elkaar daardoor opheffen (klopt niet, ze bestaan naast elkaar, dat was net mijn punt). Dat jongeren en senioren de meeste media-aandacht wegkapen (klopt, en dan?).

Sta me toe een CD&V-momentje in te lassen: enerzijds begrijp ik dat ouderen jongeren nu verwijten dat hun geestelijke gezondheidsklacht prematuur is, ze hebben immers nog zo weinig meegemaakt in het leven, anderzijds snap ik dat een verloren jaar nog moeilijk in te halen valt en dat je geestelijke pijn niet domweg mag relativeren of afwegen tegenover wat je zelf hebt meegemaakt. Al geldt dat voor een senior gevoelsmatig nog veel meer dan voor een jongere. Mededogen is de sleutel. Aanvaarden dat iemand anders het moeilijk heeft, en daar niet onmiddellijk je eigen situatie aan koppelen, veel grotere persoonlijke miserie aanhalen of naar een verre oorlog verwijzen, moet toch mogelijk zijn? Ik herhaal: het is geen wedstrijd. Dit zijn niet de Olympische Spelen van het Grote Afzien. Er is geen podium, er worden geen medailles uitgereikt, er moeten geen records verbeterd worden. Zo goed mogelijk overleven is de boodschap. Apart én samen.

Ik moest bij dit alles denken aan een hele oude sketch, die u op YouTube kunt terugvinden onder de naam ‘The Four Yorkshiremen Sketch’. De zwart-wit-opname uit 1967, opgevoerd in het rechtstreekse tv-programma At last the 1948 show en later ook diverse keren herhaald door het Monty Python-gezelschap, toont vier comfortabel achteroverleunende, sigaren rokende, dure wijn drinkende heren in witte smoking (Tim Brooke-Taylor, John Cleese, Graham Chapman, Marty Feldman) die herinneringen ophalen aan de poor old days, toen ze straatarm waren.

“Toen dronken we geen Château de Châtelas. We waren al blij met een kopje thee.”

“Een kopje koude thee.”

“Zonder melk of suiker.”

“Of thee.”

De eerste zegt dat hij opgroeide in een heel klein huis. De tweede antwoordt: “Huis? Wij woonden met zesentwintig in één kamer, zonder meubelen, de helft van de vloer ontbrak en we zaten met z’n allen opgerold in één hoek.” Waarop de derde repliceert dat zijn familie op de gang leefde en de vierde die gang ‘een paleis’ noemt, vergeleken met de watertank waar zijn familie in leefde, tussen de vissen. Dan is het weer aan de eerste om dat ‘huis’ te downsizen, want dat klonk net iets te chique. En zo gaat dat maar door, tot ze beginnen te pochen over hoe hard ze moesten werken voor een habbekrats, tot wel 29 uur per dag.

“Zeg dat eens tegen de jongeren van vandaag, zouden ze je geloven?”

“Neen!”

***

…en dan moet straks dat vaccin nog verdeeld worden. Dat doet dan weer denken aan de onopgeloste discussie over zware beroepen van een tijdje geleden: met een vroegere pensioendatum in het verschiet, oefende opeens nagenoeg iedereen een zwaar beroep uit. Vandaag voelen velen dat ze tot een prioritaire groep behoren om als een van de eersten ingeënt te worden. Het zorgpersoneel krijgt voorrang, ja, dat begrijpen ze nog wel, maar daarna zijn zij zeker aan de beurt. Ja, toch?

De coronacrisis brengt het beste naar boven bij sommigen en het slechtste bij veel meer mensen. Of is ook dat weer een te grote veralgemening?