Er was eens… een treinrit op tweede kerstdag. Of beter: twee treinritten. Of nog beter: twee geplande treinritten die er uiteindelijk drie zouden worden. Ik werd verwacht op een redactie om er stukken te redigeren. Kan gebeuren. Dus nam ik die ene trein per uur die tijdens vakantieperiodes aan de treinhalte in mijn dorp halthoudt en waarvoor ik al heel dankbaar ben dat hij er überhaupt is. Dat wil zeggen: mééstal is. ‘.37’. 8u37 in dit geval. Volgens het uurschema zou ik dan om 9u07 in Brussel Zuid arriveren en daar om 9u19 de trein naar Antwerpen nemen. Nog voor de tweede halte volgde een gortdroge mededeling: ‘Door een probleem in de bovenleiding tussen Halle en Brussel Zuid zal onze trein niet verder rijden dan Edingen. Daar kunt u de trein van 8u51 richting Sint-Niklaas nemen.’ Diepe zucht, ik probeerde me net te verdiepen in De Bourgondiërs van Bart Van Loo, die malloten hadden tenminste nog geen problemen met het openbaar vervoer, al waren de hoofdrolspelers doorgaans wel ontspoord.
Het gele informatiebord — waarvoor je altijd eerst het hele perron moet afdweilen, want die dingen staan bijna zonder uitzondering op schier onbereikbare plekken — stelde me enigszins gerust. Die trein van 8u51 zou me om 9u14 droppen in het Zuidstation. Vijf minuten om de trein naar Antwerpen te halen. Moest kunnen. Tenminste, als die trein op tijd in Edingen zou vertrOH DAAR IS HIJ AL! Een meevaller op een kille donderdagochtend. Een trein die op tijd arriveert en op tijd vertrekt en onderweg geen tijd verliest, ik opende een denkbeeldige fles champagne. Feestje!
Tot de trein enkele honderden meters van het Zuidstation plots stilstond. En blééf staan. Een minuut of zeven, voldoende om mijn humeur te verpesten en me ervan te verzekeren dat ik naar die verbinding kon fluiten. Een andere trein reed voorbij. Neen, glééd voorbij, traagjes, als om de tijdelijk gestrande passagiers nog eens extra onder de neus te wrijven dat ze zelf niet bewogen. Het was een Eurostar. Londen leek even dichterbij te liggen dan Brussel.
Een paar minuten later spuwde de trein dan toch honderden reizigers uit. Die in al hun opgekropte, en bij sommigen duidelijk merkbare, woede vervolgens geconfronteerd werden met een hele lange roltrap die nog wel trap kon genoemd worden, maar die niet meer rolde. Dat kon er nog wel bij. Zo kennen we onze Nationaal Maatschappij der Belgische Spoorwegen/Société Nationale des Chemins de Fer. Een ingewikkeld kluwen met een holding boven twee dochtermaatschappijen, waarvan de ene instaat voor passagiersvervoer en de andere voor de infrastructuur, maar waarvan de ene directeur weigert te praten met de andere. Zes operationele directies zijn er, vertelt de website van de NMBS me. Een Mexicaans leger. Niemand weet nog wie het voor het zeggen heeft en zij die zouden moeten bepalen wie het voor het zeggen zou kunnen hebben, laten betijen. De politiek heeft het openbaar vervoer losgelaten. België wil niets met de NMBS te maken hebben, Vlaanderen bouwt De Lijn af. De reiziger staat (er bij) stil.
We hebben nog altijd geen regering, tweehonderd zestien dagen na de verkiezingen. Ach, het record dient zich pas over driehonderd zesentwintig dagen aan. 18 november 2020, een woensdag. Misschien hebben we tegen dan nieuwe verkiezingen gehad en kan het tellen opnieuw beginnen. Ik bedacht mij, tijdens het stilstaan in die verdomde trein: de NMBS staat symbool voor dit land. We staan stil, in de wetenschap dat we er ooit wel zullen komen. Alleen Europa — die Eurostar — beweegt nog een beetje, maar niet al te snel en niet al te enthousiast. Máár: bewegen is bewegen.
Zoals ze bij de NMBS niet weten wie nu eigenlijk de baas is en wie zou moeten beslissen, zo geldt dat ook voor het hele land. Te veel vennootschappen vertaalt zich daar als te veel gemeenschappen. We hebben Mexicaanse legers gecreëerd, die, als het erop aankomt, op elkaar beginnen te schieten. En we doen maar verder, plantrekkers dat we zijn. Het is zo, omdat het zo is. Waarom? Daarom! Het land blijft draaien, maar het is onduidelijk in welke richting.
Opsplitsen, die handel? Geen enkele garantie op beterschap. België betekent nog iets internationaal, Vlaanderen en Wallonië niemendal, om over die Duitstalige enclave nog maar te zwijgen. Brussel, ja, de hoofdstad van Europa, die kent men ook over de grens. Maar net die twee symbolen die internationaal nog iets voorstellen — België en Brussel — worden verketterd door nationalisten, romantici die dwepen met wat was (of met wat zij denken dat ooit geweest is), niet met wat is of kan zijn. Niet dat ik er echt wakker van lig: ik ben realistisch gehecht aan dit land, omdat ik er nu eenmaal woon, leef en werk, en omdat het mij voordelen biedt (het is hier bijvoorbeeld zelden té warm of té koud, tenminste: voorlopig toch!) die ik elders niet zou hebben. Ik zal met het woord de ondergang van het land blijven bestrijden, maar in daden, neen, we zien wel. Het is zo, omdat het zo is. Waarom? Daarom!
In Twintig-Twintig vieren we honderdnegentig jaar onafhankelijkheid. Op de achtergrond klinkt een aria uit De Stomme van Portici. De blauwe lucht met wolken geeft aan dat het dag is, maar op de grond is het al donker en brandt de straatverlichting: ceci n’est pas un pays, monsieur René. Avec le fil des jours pour unique voyage, et des chemins de pluie pour unique bonsoir, avec le vent d’ouest écoutez-le vouloir, le plat pays qui est le mien, monsieur Jacques. Ik wil deze nacht in de straten verdwalen, de klank van de stad maakt mijn ziel amoureus, meneer Wannes.
Dat men van de NMBS maar snel terug één maatschappij maakt, met een centraal gezag en goed afgebakende verantwoordelijkheden, et pour la Belgique, la même chose. En als het niet zo is, dan is dat maar zo. Waarom? Daarom!