Naast de intussen voorspelbaar onvoorspelbare tribulaties in en om het Witte Huis moeten we deze week vooral onthouden als het moment waarop de E=mc2 formule eindelijk in genialiteit overtroffen werd. De Einsteins met dienst bevinden zich in de Pro League, de verzameling van Belgische profvoetbalclubs, een organisatie die zelden wordt geroemd vanwege haar briljante invallen (en daar zijn ook tig redenen voor te bedenken). Maar nu: hulde voor zoveel creativiteit en emotionele intelligentie!

De leden van de Pro League kwamen deze week namelijk tot een compromis: vanaf het seizoen 2026-2027 – niet volgend seizoen, maar het seizoen dáárop – wordt de competitie hervormd en krijgen we opnieuw een eerste klasse met achttien clubs. Na vierendertig wedstrijden is de kampioen gekend. Geen gefoefel met play-offs en halvering van de punten meer, neen, een rechttoe-rechtaan competitie waar we op het eind – of een paar wedstrijden voor het einde – de kampioen kennen en de clubs die het seizoen daarop ons land Europees mogen vertegenwoordigen. Fantastisch! Geweldig! Ongezien!

Nou ja, ‘ongezien’: dat deze formule sinds mensenheugenis in elk zichzelf respecterend, beschaafd voetballand wordt toegepast, is hierbij slechts een futiel detail.

***

Er lagen overigens alternatieven op tafel: het eerste was het voortzetten van het huidige play-offsysteem, wat zowel enkele grotere clubs (Club Brugge, Anderlecht) als de hele zooi kleinere clubs tegenstond. Die laatsten vrezen vooral het degradatierisico en/of een play-offsysteem dat nergens toe leidt: tijdvulling. Play-off 1 vinden de grote clubs best wel leuk, maar de halvering van de punten stond de meesten tegen. Door die halvering liep Union al minstens twee verdiende landstitels mis. Je moet het maar doen: dertig wedstrijden spelen en dan je punten voor de helft kwijtspelen. Spannend, ja, dat wel, dat is ook de perverse reden waarom zogeheten voetbalkenners na de aanvankelijke aversie een boontje hebben gekweekt voor dit systeem. Daar zitten ook ernstig genomen en vooral zichzelf ernstig nemende voetbaljournalisten tussen.

Het tweede alternatief was de invoering van de huidige Europese formule, waarin niet iedereen tegen iedereen zou spelen in de reguliere competitie. Beetje stompzinnig – mag ik dat zo stellen? –, want er is een gigantisch verschil tussen een Europese competitie die eindigt in een reeks confrontaties met rechtstreekse uitschakeling en een finale, en een clubcompetitie die gestut wordt door traditionele speeldagen waarin alle clubs in actie komen.

Dan maar een reguliere competitie met achttien teams, vierendertig wedstrijden en misschien wel de nodige saaiheid wanneer de kampioen – als de financieel-economische krachtverhoudingen worden gerespecteerd, zou dat ongeveer acht keer op de tien Club Brugge moeten zijn, en toch slagen de West-Vlamingen er maar niet in om hun calimerocomplex van zich af te schudden –, al vijf matchen van het einde bekend is. Zo doen ze dat in de Grote Vijf (Premier League, La Liga, Bundesliga, Serie A, Ligue 1) ook. Zo doen ze dat trouwens in de meeste landen, op enkele uitzonderingen als Schotland en Zwitserland na.

Nederland voerde ook ooit een play-offsysteem in. Niet om de kampioen te kunnen aanduiden, maar om de plaatsen twee tot en met negen te kunnen toewijzen, maar dat werd na enkele seizoenen afgeschaft omdat het uiteindelijk neerkomt op competitievervalsing als het nummer twee in een mindere Europese competitie terechtkomt dan het nummer vijf. Waarna de bedenkers van dat ‘Hollandse’ systeem werden ingehuurd door de Pro League en een nog veel krakkemikkiger ideetje lanceerden, dat we nu al anderhalf decennium kennen.

***

Rechttoe-rechtaan, prima, maar er is toch ook nog een olifant in de kamer. België is een te klein land om achttien eersteklassers te kunnen verantwoorden. Een eenvoudige berekening bewijst dat, waarbij ik meteen de term ‘economisch hinterland’ zal lanceren, een chique klinkende benaming voor het (theoretisch) potentieel bereik van iedere club in de hoogste klasse. Even wat duiding:

• Duitsland telt 83 miljoen inwoners en 18 clubs in de Bundesliga. Elke club heeft daar dus een economisch hinterland van 4,6 miljoen Duitsers.

• Frankrijk telt 68 miljoen inwoners en 20 clubs in de Ligue 1. Economisch interland per L1-club: 3,4 miljoen.

• Italië telt 59 miljoen inwoners en 20 clubs in de Serie A. Economisch hinterland per Serie A-club: 2,9 miljoen.

• Engeland telt 56 miljoen inwoners en 20 clubs in de Premier League. Economisch hinterland per PL-club: 2,8 miljoen.

• Spanje telt 48 miljoen inwoners en 20 clubs in La Liga. Economisch hinterland per LL-club: 2,4 miljoen.

• Nederland telt bijna 18 miljoen inwoners en 18 clubs in de Eredivisie. Economisch hinterland per ED-club: 1 miljoen.

• België telt straks 12 miljoen inwoners en 18 clubs in de Jupiler Pro League. Economisch hinterland per JPL-club: 666.666.

Naast een dubbel duivels getal voor ons land wil dat vooral zeggen dat een Duitse club potentieel afgerond zeven keer meer mensen kan bereiken dan een Belgische. Niet dat die 4,6 miljoen per club allemaal voetballiefhebbers zijn of supporters die naar het stadion komen, maar dat geldt net zo goed voor die 666.666 bij ons. Het is zeker geen toeval dat de Bundesliga het hoogste gemiddelde aantal toeschouwers heeft van Europa met 39.422 per wedstrijd (cijfers van het seizoen 2023-2024). Engeland volgt met 38.562, Italië met 30.967, Spanje met 29.072 en Frankrijk met 26.879. België? 10.446 gemiddeld per match.

Bovendien is de verdeling van de clubs hier helemaal scheefgetrokken. Te veel West-Vlaamse clubs, bijvoorbeeld, en daar komt mogelijk Zulte-Waregem na dit seizoen bij. Als daar dan een grote slokop tussen zit als Club Brugge, begrijp je meteen waarom de andere clubs uit die regio ternauwernood overleven, meestal dan nog met de hulp van een buitenlandse investeerder, die alleen maar geïnteresseerd is in de Belgische competitie omdat je hier goedkope buitenlanders kunt parkeren en met weinig regeltjes moet rekening houden. We zijn niet alleen een transitcompetitie, we zijn ook een soort opleidingscentrum tússen de eigenlijke jeugdopleiding (in het land van oorsprong) en de doorbraak (als die er al komt, in het buitenland).

Met andere woorden: de lasten zijn steeds voor Belgische clubs, de eventuele lusten voor buitenlandse.

***

Toen ik eind 2006 begon te werken als hoofdredacteur van PRIME Sport (nu: Play Sports), eigendom van Telenet, was een van mijn eerste taken een adviserende rol te spelen bij de mogelijke verwerving van de rechten op de Belgische eerste klasse, die op dat moment al jaren bij Belgacom (nu: Proximus) zaten. Ik maakte een omstandig rapport van 21 pagina’s dat ongetwijfeld alleen door mij helemaal gelezen zal zijn.

Uit mijn inleiding van toen: ‘Alvorens er wordt beslist om al dan niet te bieden, dient een andere, in mijn ogen fundamentele, vraag gesteld: moet de (potentiële) rechtenhouder kunnen eisen dat de kwaliteit van het Belgisch voetbal wordt opgevijzeld? Voor mij is het antwoord eenduidig “ja”. Hogere kwaliteit hangt echter samen met een aantal factoren:

– meer budget voor de clubs;

– minder clubs in de hoogste klasse (wat automatisch betekent dat de overblijvende clubs meer overhouden aan tv-rechten);

– clubs moeten investeren in hun (vaak verouderde, zeg maar: verloederde) accomodatie;

– clubs moeten investeren in jeugdwerking;

– clubs moeten een economische verantwoord (lees: realistisch) beleid voeren.

Die bedenkingen gelden nog altijd. De meeste clubs prijken jaar na jaar in de rode cijfers, de stadions zijn verloederd en onveilig, de jeugd wordt bij de meeste clubs verwaarloosd en realisme is nog steeds ver zoek bij het opstellen van jaarplannen en budgetten.

***

Dit was mijn concreet voorstel dat ik intern binnen Telenet aankaartte. (Ik heb de jaartallen aangepast.)

‘Ik ben een groot voorstander van een “gesloten” competitie met twaalf clubs, maar ik zou een begrenzing in tijd invoeren, zodat clubs op basis van de gemiddelde rangschikking over de volgende drie seizoenen kunnen stijgen en degraderen. Als het nieuwe systeem wordt geïntroduceerd in 2026-2027 zou dit betekenen dat er aan het eind van het seizoen 2029-2030 één of twee dalers (en dus ook stijgers) zijn. Pas na het seizoen 2032-2033 zouden er dan opnieuw dalers en stijgers zijn (vervolgens in 2036, 2039, 2042, enzovoort). Zo krijg je een combinatie tussen de voordelen van “gesloten” en “open”.

Het zal clubs toelaten een middellangetermijnbeleid te voeren. Als tegenprestatie moeten clubs dan wel een open boekhouding voeren en mogen ze maximaal 70% van hun budget spenderen aan spelerssalarissen. Er moet ook een significant deel van het budget (25%?) naar jeugdwerking en accomodatie gaan.

Voor de start van de nieuwe competitie (2026-2027) kunnen we ons baseren op de gemiddelde resultaten van de periode 2021-2026, vijf seizoenen, zodat er twaalf clubs “instappen”, maar het licentiesysteem moet dan heel streng en strikt worden toegepast. Wie economisch niet mee kan, hoort niet thuis in een “gesloten” competitie!

Al is er vanaf dan geen sprake meer van degradatie, toch moeten de clubs hun aantal punten opkrikken om na drie seizoenen een goed gemiddelde te bereiken. (Terloops: dr. Trudo Dejonghe pleit voor economische relocatie, zoals die bijvoorbeeld in de Amerikaanse grote sporten consequent wordt toegepast, maar dat lijkt me een té grote inbreuk tegen tradities en bestaande inplanting van voetbalclubs. België lijkt me niet rijp voor een dergelijke strikt economische logica.)

De huidige Challenger Pro League wordt omgevormd tot “Eerste klasse”, bestaande uit 16 clubs. De “Tweede klasse” (nu: ‘Eerste Amateur’) bestaat uit drie reeksen van 16 clubs, waarin onder meer de beloftenploegen uit de Jupiler League evenredig worden ondergebracht. Deze B-teams kunnen noch stijgen, noch dalen. Er zakken elk jaar drie clubs uit “Eerste klasse”; die plaatsen worden ingenomen door de drie kampioenen uit “Tweede klasse”. De op drie na laatste uit “Eerste” speelt een eindronde met de drie tweedes uit “Tweede”.’

***

Haalbaar? Neen, natuurlijk niet. Clubs gaan nog liever financieel overkop dan te moeten toegeven dat ze niet realistisch budgetteren en nauwelijks toekomstkansen hebben zonder een tijdelijke mecenas, maar die geldschieter – meestal afkomstig uit het buitenland – zit hier niet uit clubliefde, respect voor de supporters of grote sportieve ambities. Als hij geen geld meer ruikt, richt hij zijn neus op andere clubs en andere (kleine) competities.

Alleen Club Brugge komt in België gemiddeld boven de 20.000 uit. Negen van de zestien huidige eersteklassers halen geen 10.000 gemiddeld. Hoe kunnen Westerlo (5.482 fans per thuiswedstrijd), STVV (5.737) en Cercle Brugge (5.932) overleven zonder centen uit Turkije, Japan of Monaco? En hoe lang blijven die buitenlandse eigenaars investeren in kwakkelende clubs?

Kort samengevat komt het volgens mij hierop neer:

• 26 profclubs in België is een anomalie. Twaalf (of hooguit veertien) zou al veel realistischer zijn.

• De leiders van het professionele voetbal zouden zich professioneler moeten opstellen. Vandaag zou je de Jupiler Pro League beter Jupiler Ama League noemen: de ‘ama’ van ‘amateurs’. Geen compliment, in dit geval.

• Meerderheidsaandeelhouders uit het buitenland zouden duidelijke meerjarenplannen moeten voorleggen alvorens ze een bod mógen doen. Geen duidelijke toekomstvisie en langetermijnplannen? Niet welkom in België! Ook binnenlandse aandeelhouders moeten correct zijn in hun communicatie over het waaróm ze een club in handen willen hebben en hoe ze richting toekomst kijken.

• De licentiecommissie moet veel strengere eisen stellen en zich daar strikt aan houden.

• De jeugdwerking moet financieel gegarandeerd worden via een verplicht percentage van de tv-gelden.

• Er moeten strengere eisen gesteld worden aan de accomodatie. (Dat kost geld, maar dat loont ook: in Duitsland zijn de toeschouwersaantallen gestegen na een significante investering in nieuwe of verbouwde stadions begin deze eeuw. Die zijn veiliger en comfortabeler, en zorgen ervoor dat hele gezinnen naar het voetbal komen.)

• Buitenlandse voetballers moeten een hoger minimumloon ontvangen. In de Eredivisie moet een buitenlandse speler verplicht minstens anderhalve keer het gemiddelde salaris ontvangen. In de Jupiler Pro League gelden die afspraken niet, dus worden we overspoeld door derde- en vierderangsspelers die de eigen jeugd blokkeren. Dat is dubbel verlies.

Maar ach, wie ben ik? Ook in de zomer van 2026 zal er weer worden afgetrapt en zullen de media smullen van smeuiige verhalen over (bijna-)faillissementen en kortzichtige eigenaars/voorzitters. Zo worden die pagina’s ook weer gevuld.

De competitiehervorming heeft veel minder met Einstein dan met kortzichtigheid en compromitterende compromisbereidheid te maken.