De gemiddelde bewoner van deze aardkloot heeft tijdens de pandemie meer verloren dan gewonnen. In mijn geval: zeven en een halve kilogram. Wat dan weer betekent dat ik eigenlijk gewonnen heb, het voorbije jaar, maar dit geheel terzijde. Thuis werken in combinatie met een evenwichtig dieet — en niet langer de vettige lunches in de redactiekantine en de snacks-uit-verveling rond vier uur — doet wonderen. De gespannen buik, weg. Het buikje dat overblijft, wordt aan gewerkt. De iets te nauw geworden hemden en broeken, ze passen weer. Mijn garderobe kreunt niet langer, zachtjes hoor ik mijn kleren zuchtjes slaken. ‘Eindelijk ademruimte!’ Het kan ook mijn verbeelding zijn. Of verveling. Nu nog aan die buikspieroefeningen beginnen.
Woensdag had mijn teergeliefde een presentje bij. Een kleinigheid om mijn doorzettingsvermogen te belonen. Noem het een late Valentijn. Een zak zoute chips, for old times’ sake. Niet zo’n petieterig zakje uit de automaat dat je in drie minuten achter de kiezen hebt gemoffeld (de inhoud, niet het zakje). Ook geen zak van gezinsformaat. Gewoon een degelijke, stevige zak chips. Die ik vervolgens in recordtempo naar binnen heb geschrokt. Mijn persoonlijke relatie tot een zak chips is zoals die van een Vlaams Blokker ten aanzien van mensen met een andere huidskleur: ze moeten zo snel mogelijk weg. Moeten! Zo snel mogelijk! Weg! Geen kruimel mag overblijven. Dat ik een uurtje later met lichte tegenzin mijn favoriete avondmaal naar binnen moest werken, opende mij de ogen. Wat had ik gedáán? Een hele zak chips, verdorie, en ik kan niet eens zeggen dat die mij bijzonder smaakte (het waren geen pickleschips).
Het werktuiglijke van mijn handeling deed me nadenken. Dit was pavloviaans. Wat de Russische fysioloog Ivan Pavlov (1849-1936) meer dan honderd jaar geleden al aantoonde, deed ik dunnetjes over. Ik ben geconditioneerd. De aankondiging dat vrouwlief een zak chips mee had, deed me verlangen. Het daaropvolgende geluid van een krakende zak chips deed me kwijlen. Het geluid van een zak chips die werd opengescheurd, zorgde voor een watervalachtige speekselafscheiding waarvan gelukkig geen beelden bestaan. Het verzwelgen van de chips was de ultieme hallucinatie: ze zijn van mij, ze moeten op, ook al ben ik allang voldaan. Klassieke Pavlovreactie. Niet bij een hond, deze keer, maar bij een volwassen man.
Pavloviaans was ook de term die me voor de geest sprong bij het zien van de beelden van mensen die de eerste zonnestralen en de veel te hoge temperaturen voor de tijd van het jaar aangrepen om naar de kust te trekken. Of die studenten die, naargelang de plek waar hun kot zich bevindt, naar het Sint-Pietersplein of het stadspark gingen om er te zonnekloppen, en even te doen alsof dat virus hier niet rondwaart. Het kwam hen op virtuele lynchpartijen te staan, hoogdravende waarschuwingen, strenge verordeningen van burgemeesters, boegeroep van lieden die zich wel al een jaar aan de regeltjes houden. Ik begrijp zowel de boze reacties als de nood om even uit te breken. Het is allebei ongezond: het ene voor je hart, het andere voor je longen. Covid-19 lacht er niet mee. Best niet doen, dus.
Wat mij nog het meest stoorde, is dat wij, mensen, blijkbaar niet in staat zijn de platgetreden paden te verlaten. Zon in het weekend -> kust. Zon in de week -> stadspark. Zon op een avond -> barbecue. Het is een geconditioneerdheid die ik weiger te aanvaarden, al is de manier waarop ik omga met een zak chips er enigszins vergelijkbaar mee. ‘De mens, ge kunt gij daar niet aan uit,’ schreef Gerard Walschap, maar hij was fout. Hij had moeten schrijven: ‘De mens, ge begrijpt gij niet waarom die altijd weer doet wat ge ervan moogt verwachten.’
Het is geen verplichting om vanaf vijftien graden naar Oostende of Blankenberge te trekken. Andere kuststeden en -gemeenten zijn minder druk en bijgevolg aangenamer. Het werd niet contractueel vastgelegd dat je als student naar die plaatsen moet gaan waar je als student naartoe gezogen wordt. Je kan ook een wandeling maken in een rustige wijk of je dekentje spreiden op kleinere publieke grasperken. In studentensteden als Leuven, Gent, Antwerpen, Hasselt en Brussel valt veel te ontdekken, zonder dat er op die plekken meteen busladingen met gelijkgezinden worden gedropt. Maar iets in ons zegt: we moeten de anderen opzoeken, want pas dan bestaan we. Dan kunnen we zeggen dat we er geweest zijn, er zijn immers getuigen van. Ook al sta je dan uren in de file heen en uren in de file terug, terwijl je ter plekke uren schuifelt omdat er geen doorkomen aan is. De vele stonden ongemak worden vergeten bij die ene stonde pseudovertier. Waar dan de camera van de nieuwsdienst strategisch staat opgesteld om wat al geweten is te registreren, ook redacties zijn geconditioneerd. Het is druk. Er is te veel volk. De horeca klaagt (voor één keer met reden). Mensenlief, toch, we zijn even makkelijk te lezen als een flutroman!
De mens van Pavlov blijft verbazen, zoals ik deze week ook mezelf heb verbaasd met die zak chips. Zó voorspelbaar. Ik kan beter. Wij kunnen beter. Een beetje originaliteit kan soms wonderen doen in het leven. Neem eens een afslag vroeger of later, en verras jezelf. En geniet van de rust en de stilte.