Dat het een schande was. Eén, dat iemand dit had durven tekenen. Twéé, dat een krant dit had durven publiceren. Het ging om een cartoon van Marec in Het Nieuwsblad. Wat zien we? Een mannetje dat met zijn linkerknie op de nek van een plat op de grond liggend en mistroostig kijkend ventje zit, met daarboven in een tekstballonnetje ‘Purple lives matter’. Het ene mannetje is Wouter Vandenhaute, de nieuwe voorzitter van Anderlecht, het ventje Michaël Verschueren, uitgerangeerd en uitgespuwd. En die ‘Purple lives matter’ is uiteraard een verwijzing naar de ‘Black lives matter’ na de dood van, neen: de móórd op George Floyd. ‘In mijn krant vandaag. Walgelijk’, schreef een collega-sportjournalist, werkzaam in dezelfde mediagroep als die krant, in een privé-berichtje naar mij. Ik onthoud u mijn antwoord niet: ‘Goh, ik kan veel hebben van cartoonisten. Niet de meest subtiele van Marec, zeer zeker.’
Heel eerlijk, als ik het voor het zeggen had in die krant, zou ik de cartoon niet gepubliceerd hebben, vanwege te gevoelige materie. Noem me gerust laf, want op zich moeten cartoonisten de grenzen kunnen opzoeken en er af en toe minstens één voetje overheen tillen. Ik herinner me van vlak na het Heizeldrama (29 mei 1985, 39 doden) een cartoon van ZAK in De Morgen: in een paar pennentrekken had hij de situatie geschetst. Vol stadion, lijken naast het veld en ongeduldige voetballers erop. De letterlijke tekst ken ik niet meer, maar het kwam neer op “Kunnen de doden het veld verlaten zodat we eindelijk kunnen beginnen voetballen?” Cynisch, wrang, je zal maar zwaargewond zijn geraakt of een vriend, broer of man hebben verloren die dag op de Heizel. Toch vond ik die cartoon passend, omdat dat cynisme hoorde bij de toenmalige (en ook de huidige) Europese voetbaltop. The show must go on! Jammer van de doden, maar er moet straks een beker met de grote oren worden uitgereikt. ZAK had overschot van gelijk om dat te hekelen.
Ik weet niet of De Morgen destijds boze brieven en gele briefkaarten heeft ontvangen: er was nog geen mail, er waren nog geen sociale media, lezersfora bestonden niet, er stonden pas dagen of weken na datum brieven in de krant, in Het Laatste Nieuws met de vermelding ’20 frank ontvangen voor Kindergeluk’. Zijn we echt gevoeliger geworden voor grove boodschappen, of krijgen we dat idee alleen maar omdat we onze mening nu onmiddellijk kunnen ventileren en verspreiden, waardoor twintig reacties algauw op een grote massa lijken te wijzen? Ik ben blij dat De Morgen destijds die ZAK-cartoon gepubliceerd heeft. En ik vind het op zich kunnen — hoeveel schande velen, onder wie heel wat mediamensen, er ook van spraken — dat Het Nieuwsblad die Marec-cartoon in de krant zette. Niet alles hoeft subtiel te zijn, cynisme is soms goed om dadelijk tot de kern van de zaak door te dringen, en zinloze vergelijkingen — in dit geval de ‘moord’ op een clubbestuurder, zoon van een legendarische secretaris, en de moord op een zwarte man — horen daarbij.
Maar goed, zoals u in de titel las, moeten we ’t over de oorlog hebben, ook al blijft Basil Fawlty ‘Don’t mention the war!’ roepen. Fawlty Towers blijft mijn favoriete komische serie aller tijden. Voor het eerst op tv in 1975: ik was zestien en begon te verpoppen van jongetje tot jongen. De zesde aflevering van het eerste seizoen is altijd mijn favoriete episode geweest: The Germans. De plot: de vrouw van Basil Fawlty, Sybil, ligt in het ziekenhuis met een ingegroeide teennagel. Bij een brandoefening in het hotel loopt Basil een hersenschudding op, waardoor hij zelf in het hospitaal belandt. Als hij bij het ontwaken een zwarte dokter aan zijn bed ziet staan, denkt hij dat hij hallucineert. Hij verlaat stiekem het ziekenhuis en krijgt in het hotel te maken met een groep Duitse gasten. Hij bezweert manusje-van-alles Manuel ‘I’m from Barcelona’ en dienstmeid Polly om de oorlog niet te vernoemen, wat hij zelf wél doet. Hilarische scènes.
Een aflevering van Fawlty Towers begon altijd redelijk normaal. Korte situatieschets, waarna Basil al vrij snel begon te flippen en je minder dan een halfuur later in de totale chaos was beland. Schaterend zette je vervolgens de tv af, beter werd het toch niet meer die avond. Een van de vaste hotelgasten was Major Gowen, een dementerende militair die af en toe in beeld kwam gewaggeld en wat onsamenhangende dingen zei, waarop Basil (John Cleese) hem meestal onbegrijpend aanstaarde. In The Germans heeft de majoor het nostalgisch over de ‘West Indies’, een vroegere Britse kolonie, en vertelt hij hoe hij zijn overleden vrouw vergeefs probeerde duidelijk te maken wat het verschil is tussen een ‘neger’ (jawel, nigger in het Engels) en een ‘bruine’.
John Cleese, die samen met zijn toenmalige echtgenote Connie Booth (die Polly speelde) het scenario schreef, creëerde een reeks karikaturale personages: alleen de vrouwen gedragen zich nog redelijk normaal. Basil is een betweterige, veel te luide, onhandige misantroop, Manuel een domme nietsnut en de majoor een relikwie uit (gelukkig) vervlogen tijden. De karikaturen liggen er zó vingerdik op, dat je hen niet serieus kan nemen. Dat we nu, vijfenveertig jaar later, de fictieve woorden van een seniele, karikaturale, krasse knar ernstig nemen is op zich al bijzonder vreemd. Kunnen we het verschil niet meer maken tussen gescripte fictie en de realiteit? Is alles realityshow geworden in de 21ste eeuw? Ik kon toen niet echt lachen om wat de majoor zei, maar ik kon wel lachen mét hem, als overlevende van een aangebrand verleden. Als ik dat toen, als zestienjarige, kon, moeten volwassenen van vandaag dat óók kunnen. Blijf dus met je fikken van The Germans, of het is oorlog!
Ook Little Britain moest er deze week aan geloven, een komische serie die tussen 2003 en 2005 werd uitgezonden, met als protagonisten het duo Matt Lucas-David Walliams. De humor was onveranderlijk van de grove soort. Waar vandaag aanstoot aan wordt genomen, zijn de scènes waarin de heren zich als ‘blackface’ vermommen: een witte die zwart wordt geschminkt en zich ‘zwart’ gedraagt. Ook hier geldt: de karikatuur is zo overduidelijk, dat je maar twee dingen kunt doen, ermee lachen of er niet mee lachen. Censureren lijkt me geen valabele optie. Dit is niet vergelijkbaar met Zwarte Piet, een ‘blackface’ die jonge kinderen moet doen geloven dat Sinterklaas een nogal brutale en ietwat onbetrouwbare zwarte knecht heeft. Kinderen begrijpen nog geen karikaturen, zij nemen dit letterlijk. Het is ook niet vergelijkbaar met de witte zangers die zich zwart schminkten in The Black and White Minstrel Show, een populaire zangshow die twintig jaar lang de schermen teisterde, tot de tv-bonzen het in 1978 welletjes vonden. Zó fout, en desondanks passeerde dat rimpelloos in die tijd. Die vorm van racisme zou nu niet meer kunnen.
Humor evolueert. Wat de meesten grappig vonden in de jaren vijftig, vinden we nu flauw. Wat twintigers vandaag grappig vinden, zouden de twintigers van toen niet geaccepteerd hebben. Er is altijd een dunne scheidslijn geweest tussen grappig en niet grappig, tussen misplaatst en misdadig, tussen de grenzen oprekken en de grenzen opheffen. ZAK, Marec, The Germans en Little Britain mag je gerust afstotelijk vinden: ieder zijn ding. Als humor aanzet tot geweld, haat of discriminatie moet je het verbieden, gewoon omdat het wettelijk niet mág, maar politieke correctheid moet limieten hebben. Doe wat mij betreft praktijktesten of installeer een academisch monitoringsysteem om alles in het oog te houden, het kan me niet schelen, maar laten we geen cultuurbarbaren, kwezels of heikneuters worden. Dat je de standbeelden van Leopold II beklad of desnoods van hun sokkel trekt, tot daaraan toe, maar van het monument Fawlty Towers moeten ze afblijven. De dag dat er over elke grap moet worden nagedacht, is humor dood.
Als we alles op een weegschaal gaan leggen, kan er niets meer. Vergeet de films van Tarantino, met hun overdreven gewelddadigheid. Doe er de films van de Coenbroers maar meteen bij. Vergeet komische series, altijd zal er wel een minderheid zijn die zich beledigd voelt. Vergeet de liedjes van Prince, heeft u dat seksistisch en objectiverend ondertoontje dan niet gehoord? Een samenleving moet gevoelig zijn voor de bekommernissen van minderheden, en daar ook rekening mee houden als er sprake is van reële beledigingen of bedreigingen, maar ze moet vooral niet zodanig krampachtig reageren dat alles in vraag wordt gesteld. Voor je het weet beland je in een humorloze maatschappij, die veel weg zal hebben van een totalitair regime, waar de overheid bepaalt wanneer, hoe vaak en met wie u mag lachen. We kennen daar een paar voorbeelden van: het China van Mao, de Sovjet-Unie van Stalin en kornuiten, en nazi-Duitsland. Don’t mention the war!