Stikjaloers ben ik op lieden die er met enkele pennentrekken in slagen het absurde van een complexe situatie samen te vatten. Waar ik telkens zesduizend-of-meer tekens voor nodig heb, doet cartoonmeester Lectrr dat zes keer per week in zijn hoekje op pagina 2 van De Standaard met één tekening en een paar rake woorden. Vlijmscherper dan eender welk editoriaal, preciezer dan een schot van een geoefende sluipschutter die ingehuurd wordt om rake woorden af te vuren, grappiger dan een stand-upcomedian die zijn maatschappijkritische jokes met een verbale mitraillette op zijn publiek mikt.
De dag nadat de Nationale Veiligheidsraad had aangekondigd dat volgende maandag ook de musea opnieuw open mogen, pakte Lectrr uit met een zoveelste minimeesterwerkje. ‘Geen stormloop verwacht op musea’ luidde de boventitel. Daaronder hing een schilderij waarop ik de contouren van het SMAK herkende nog vóór ik de letters ‘S.M.A.K.’ had gelezen, met het onderschrift ‘Ceci n’est pas un primark’. Dodelijk efficiënte boodschap, alweer. Wij, Vlamingen, staan niet in de rij voor het SMAK — of eender welk ander museum —, we doen dat wel voor een Primark, Action of, godbetert, Ikea. Een museum voor moderne kunst is geen Primark, en gelukkig maar. Een museum voor moderne kunst zal nooit zo populair zijn als een Primark, en ongelukkig maar. Ik ben al verscheidene keren in het SMAK geweest en nog nooit in een Primark, en gelukkig maar, voor mezelf.
Wij, Vlamingen, zorgen er elk jaar voor dat bij het afsluiten van het jaar de Boeken Top 10 in de categorie Non-Fictie bestaat uit zeven kookboeken, twee Kiekeboes en een verloren gelopen ernstig boek dat het onverwacht goed heeft gedaan, zoals onlangs De Bourgondiërs van Bart Van Loo. Dat in een land waar Sandra Bekkari, Pascale Naessens en Jeroen Meus de literaire plak en de deegrol zwaaien, uitgeverijen overkop gaan of de tering (ernstige boeken doen het niet goed in de verkoop) naar de nering (dan maken we maar geen ernstige boeken meer) zetten, hoeft niet te verwonderen. Recente slachtoffers zijn Polis en Van Halewyck, andere zullen volgen.
Maar ik wijk af. Ik wilde iets schrijven over de heropening van de winkels afgelopen maandag en wat ik daarvan vind. Kijk, dat zal Lectrr nooit overkomen. Die had de essentie — lees vooral verder — al gevat. Lange wachtrijen waren er aan de Primarks, Actions en Mediamarkten van deze wereld. Winkels die goedkoper zijn dan hun concurrenten in dezelfde sector. Die in lageloonlanden door kinderhanden gefabriceerde goedkope brol verkopen, is geen onterechte vaststelling die weleens gemaakt wordt over Primark. Wie naar een van die ketens moet, heeft het doorgaans niet breed. Enig mededogen is op zijn plaats, dus was ik een beetje verbaasd dat de mensen in die eindeloos lijkende rijen werden veroordeeld. ‘Is dat nu echt wel nodig om meteen in de rij te gaan staan en het virus weer zijn gang te laten gaan?’ klonk het. Daartegenover stonden de lui die het gedrag vergoelijkten, omdat die mensen nu eenmaal weinig geld te spenderen hebben. Ik keek naar rechts en naar links, naar onder en naar boven, en dacht: ik bevind me in het midden van een discussie waar ik níet aan zal deelnemen. Ik begrijp namelijk dat de portemonnee van heel wat mensen niet verder reikt dan een T-shirt van de Primark. Alleen vroeg ik me af: moest dat al dadelijk op die maandagochtend? Kan je dat bezoek niet een paar dagen uitstellen? Al had ik er meer begrip voor dan voor diegenen die stonden aan te schuiven voor een Ikea. Zo’n Billy heb je zelden nodig om te kunnen overleven.
Zou het kunnen dat er een psychologisch proces achter zit? Hoe verklaar je anders de rush op de containerparken van een paar weken geleden? Mensen klampen zich vast aan elke strohalm vrijheid. Hadden ze per se op dat ogenblik iets nodig van de Primark? Misschien niet echt, maar het voelt zo verdomd goed om weer in een wachtrij te mogen staan. We zijn hopeloos ongeduldig, maar, godverdomme, wat vinden we het heerlijk om na twee maanden lockdown geduld te móeten oefenen in het gezelschap van anderen. Gemiste kans van de Primark om T-shirts te verkopen met het opschrift ‘Ik was erbij in de wachtrij’ of ‘In de wachtrij hoor je erbij’, een geheid hebbeding was dat geweest. De wachtrij als metafoor van een samenleving die weer een beetje tot leven komt. Stilstaan in de wachtrij als symbool van een maatschappij in beweging. Wachten is leven. Wie laatst wacht, best wacht, telt niet mee. Geef ons heden onze dagelijkse wachtrij! Zoals die rijen die aanschoven om onze overleden vorst te eren, een eeuwigheid geleden. De trage tocht ernaartoe was belangrijker dan dat korte moment van knikkende eerbied. Zo was het maandag belangrijker dat je er stond, dan dat je uren later eindelijk afrekende aan de kassa.
De lange en — het dient benadrukt — ongezonde rijen stonden in schril contrast met de beelden van onze lege parlementen, waar al vele weken om begrijpelijke redenen nauwelijks volksvertegenwoordigers te zien zijn. Die leegte is nodig, maar geeft ook perfect aan tot wat de particratie geleid heeft: een bende jaknikkers. Welke twee of drie volksvertegenwoordigers per partij er ook zitten, maakt niet uit: ze zijn onderling inwisselbaar en kleuren netjes binnen de door de partijleiding aangegeven lijntjes. Dat was zo vóór de coronacrisis en dat zal ook ná de coronacrisis het geval zijn. Je kunt net zo goed kartonnen dames en heren op de parlementsbanken plaatsen, zoals ze in sommige Duitse voetbalstadions, van plan zijn, het verschil zal nauwelijks te merken zijn, zelfs niet als, hopelijk binnenkort, het normale leven weer zijn gang zal gaan. Straks natuurlijk wel langs de kassa passeren om dat parlementair pensioen op te strijken. Ook dan wordt er vrolijk ja-geknikt. Vreemd dat er geen wachtrijen zijn om in de politiek te stappen.